Beantwoording vragen van het lid Boekestijn over leden van besturen van goede doelen-organisaties

Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Boekestijn over leden van besturen van goede doelen-organisaties. Deze vragen werden ingezonden op 4 september 2007 met kenmerk 2060724430.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Bert Koenders

Antwoorden van de heer Koenders, minister voor O ntwikkelingssamenwerking, mede namens de minister van Justitie, op vragen van het lid Boekestijn (VVD) over leden van besturen van goede doelen-organisaties.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel met als titel «In talloze besturen goed doel leden met strafblad»? (de Volkskrant, 29 augustus 2007)

Antwoord

Ja.

Vraag 2
Heeft u eveneens kennisgenomen van het rapport «Goed bedoeld. Preventieve doorlichting goede doelen-sector» van het bureau Intraval dat in opdracht van het ministerie van Justitie is geschreven en waaraan het artikel refereert en waarin wordt gesteld dat één op de twintig bestuurders van goede doelen een strafblad heeft, en in het verleden is vervolgd voor drugs- en geweldsdelicten, fraude of diefstal?

Antwoord

Ja.

Vraag 3
Bent u bereid een onderzoek in te stellen om uit te vinden welke bestuurders van

medefinancieringsorganisaties, die mede deel uitmaakten van het onderzoek, een strafblad bezitten?

Antwoord

Allereerst acht ik het van belang om te wijzen op het feit dat een van de conclusies van het rapport (p. 95) is dat het natrekken van criminele antecedenten van bestuursleden van goede doelen geen alarmerende cijfers oplevert. Uiteraard worden de bevindingen in het rapport door mij serieus genome n, maar de uitkomsten van het rapport vormen voor mij geen aanleiding om op dit moment een onderzoek in te stellen specifiek gericht op bestuurders van medefinancieringsorganisaties. Dat hangt samen met het navolgende.

Ik deel de zorg van de vraagsteller dat overheidsgelden slechts dienen te worden verstrekt aan betrouwbare organisaties. Er zou dan ook een algemene preventieve werking kunnen uitgaan van het aan subsidieaanvragers vragen van een zogenaamde Verklaring Omtrent het Gedrag Rechtspersonen1. Het verkrijgen van die verklaringen zou onderzoek nodig maken naar de strafrechtelijke integriteit van de rechtspersoon en zijn bestuurders. De uitkomsten van het bovengenoemde rapport geven mij op dit ogenblik geen aanleiding tot het stellen van de eis van een Verklaring Omtrent het Gedrag Rechtspersonen. Of de eis in de toekomst zal moeten worden gesteld, hangt mede af van de uitkomsten van de consultatie van de goede doelen-sector die mijn ambtgenoot van Justitie zal plegen. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.

Overigens hecht ik er aan om een korte schets te geven van de bestaande waarborgen bij subsidieverlening. In lijn met de Algemene wet bestuursrecht wordt, alvorens bij Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking tot subsidieverlening wordt overgegaan, geverifieerd of een aanvrager betrouwbaar is en in staat moet worden geacht om de subsidiegelden doelgericht en doelmatig te besteden en te verantwoorden. Dit gebeurt via een organisatiebeoordeling op basis van de Checklist for Organisational Capacity Assessment (‘COCA’ ). Uitgangspunt is namelijk dat er vooraf in voldoende mate een beeld wordt gevormd van mogelijke risico’s, waaronder integriteitsrisico’s, die het werken met een bepaalde organisatie met zich brengen. Een niet (geheel) bevredigende uitkomst kan aanleiding geven tot het opleggen van extra verplichtingen zoals accountantscontroles of een weigering subsidie toe te kennen.

Indien een specifiek beoordelingskader aan de orde is, zoals het medefinancieringsstelsel (MFS), wordt afgezien van het opstellen van een COCA aangezien binnen dat beoordelingskader is voorzien in het stellen van specifieke eisen aan het track record van de organisatie. Bovendien voorziet het MFS in een intensief traject van monitoring en rapportage gedurende het subsidietijdvak. Zoals bij alle subsidieverstrekkingen kan het niet (tijdig) naleven van subsidieverplichtingen leiden tot intrekking of lager vaststellen van het subsidiebedrag.

Vraag 4
Zo ja, bent u ook bereid om vervolgens te onderzoeken of deze bestuurders er nog steeds onoorbare praktijken op nahouden en, mocht dit het geval zijn, de verleende subsidie stop te zetten en terug te vorderen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 3.

Vraag 5
Bent u bereid om in het kabinet de oprichting van een toezichthouder, een soort Autoriteit Filantropische Markten, te bepleiten zoals de Charity Commission in Groot-Brittannië, die de goede doelen-organisaties kan doorlichten en de antecedenten van

bestuurders onderzoekt?

Antwoord

In zijn aanbiedingsbrief van het rapport «Goed bedoeld. Preventieve doorlichting goede doelen-sector» aan uw Kamer2 heeft mijn ambtgenoot van Justitie laten weten de uitkomsten van deze preventieve doorlichting voor te zullen leggen aan vertegenwoordigers van de goede doelensector. Vervolgens zal de minister van Justitie zich beraden over de wijze waarop de gesignaleerde risico’s tegemoet moet worden getreden. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.

1: Conform de door de minister van Justitie vastgestelde Beleidsregels VOG NP-RP 2004, Stcrt. 2004, 63.
2: Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 27 834, nr. 50