Kamerbrief betreffende VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap

In mijn brief van 19 december 2005, kenmerk DMV/MR-513/05, inzake het ontwerp VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap, zegde ik u toe u nader te berichten over de voortgang van de onderhandelingen over genoemd verdrag. Mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voldoe ik bij deze gaarne aan die toezegging.

Nadat het speciaal daartoe opgerichte comité ad hoc in 2006 nog twee keer bijeen is geweest, respectievelijk van 16 januari tot en met 3 februari en van 14 tot en met 25 augustus, is het Verdrag, te zamen met een Facultatief Protocol, op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij acclamatie aangenomen. Daarbij is tevens vastgesteld dat Verdrag en Protocol voor ondertekening zullen worden opengesteld vanaf 30 maart 2007. De Engelstalige teksten van beide instrumenten zijn bijgevoegd. Uiteraard zijn deze teksten een compromis. De regering beraadt zich thans op haar positie ten aanzien van ondertekening van Verdrag en Protocol.

Gedurende de onderhandelingen in 2006 bestond de Nederlandse delegatie uit vertegenwoordigers van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie. Daarnaast was de Vereniging Gehandicapten Platform Nederland vertegenwoordigd in de delegatie. De Nederlandse positie in de onderhandelingen was voorts afgestemd met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voorafgaand aan de beide bijeenkomsten van het comité ad hoc kwam voorts de EU-Raadswerkgroep mensenrechten in buitengewone vergadering bijeen, teneinde de positie van de EU vast te stellen. In het kader van de onderhandelingen heeft de delegatie zich sterk gemaakt voor specifieke formuleringen van verdragsverplichtingen in verband met mogelijke implicaties voor toepassing, hetgeen niet op alle terreinen is gelukt. Ook gedurende de bijeenkomsten van het comité ad hoc vond dagelijks afstemming in EU-kader plaats, waarbij de per 1 januari jl. toegetreden lidstaten Roemenië en Bulgarije eveneens waren uitgenodigd. In het comité ad hoc zelf sprak de EU, evenals gedurende de voorgaande bijeenkomsten, uitsluitend bij monde van de voorzitter, in casu respectievelijk Oostenrijk en Finland.

Het comité ad hoc werd voorgezeten door Don McKay, voormalig permanent vertegenwoordiger van Nieuw-Zeeland bij de Verenigde Naties in New York. Het feit dat het Verdrag in een voor VN-begrippen redelijk korte tijd kon worden afgerond is zeker mede te danken geweest aan de deskundigheid en de autoriteit van de voorzitter. Opmerkelijk bij deze onderhandelingen was voorts de verregaande betrokkenheid van vertegenwoordigende organisaties van de doelgroep van het Verdrag, mensen met een geestelijke of lichamelijke handicap. Niet alleen in de hoedanigheid van waarnemer, maar tevens als lid van regeringsdelegaties.

De meest controversiële onderwerpen, die in 2006 dus ook het meeste beslag hebben gelegd op de onderhandelingen, zijn de volgende:

  • Een definitie van de doelgroep. Voorkomen diende te worden dat een definitie groepen zou kunnen uitsluiten die juist de bescherming van het Verdrag behoeven. Door middel van open omschrijvingen en de plaatsing onder de doelstelling van het verdrag is dit doel bereikt.
  • Aparte artikelen over vrouwen en kinderen met een handicap. De EU was hiervan in beginsel tegenstander en had een voorkeur voor het noemen van de problematiek van vrouwen en kinderen met een handicap in het artikel over algemene verplichtingen, aangevuld door specifieke verwijzingen waar dat een meerwaarde bood. Aparte artikelen zijn er niettemin gekomen, evenals specifieke verwijzingen.
  • Het bezit van legal capacity door mensen met een handicap. Enkele landen drongen tot het laatste moment aan op een strikt onderscheid tussen legal capacity for rights (wel gegarandeerd aan gehandicapten) en legal capacity to act (niet onder alle omstandigheden gegarandeerd). Dit onderscheid wordt in de uiteindelijke tekst niet gemaakt.
  • Het verbod van medisch-wetenschappelijk onderzoek zonder vrije toestemming van de betrokkene. Hierbij is de kwestie aan de orde dat veel landen specifieke wetgeving hebben met het oog op de bescherming van mensen die niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen. In die situatie is onderzoek alleen toegestaan, indien is voldaan aan zeer strikte, wettelijk geregelde voorwaarden. Tot deze voorwaarden behoort onder meer dat toestemming nodig is van de wettelijke vertegenwoordiger of een gemachtigde.
  • Het algemene beginsel van respect voor de inherente waardigheid van mensen met een handicap werd opgenomen in het Verdrag. Met name op aandringen van de EU kon een verwijzing naar seksuele en reproduktieve gezondheid worden opgenomen. Op aandringen van een groep andere landen werd een verwijzing naar de familie als de fundamentele groep van de samenleving opgenomen. Hetzelfde geldt voor het voorkómen dat op discriminatoire wijze medische zorg en de toediening van voedsel en vocht op basis van handicap ontzegd wordt.
  • Situaties van bezetting door een buitenlandse mogendheid. De Arabische landen wilden een verwijzing hiernaar, waarmee het Verdrag sterk gepolitiseerd dreigde te worden. Door overneming van een preambulaire paragraaf uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin deze problematiek wordt genoemd, kon uiteindelijk een aanvaardbaar compromis worden bereikt.
  • Internationale samenwerking. Een verplichting hiertoe is opgenomen in het Verdrag. Bij de ontwikkelde landen speelde de vrees dat deze verplichting door ontwikkelingslanden zou worden verheven tot voorwaarde voor het kunnen voldoen aan de overige verplichtingen van het Verdrag. Een speciale clausule neemt die vrees weg.
  • Internationaal toezicht op de naleving van het Verdrag. Het Verdrag voorziet in een toezichthoudend comité dat in alle opzichten vergelijkbaar is met comités die gebaseerd zijn op reeds bestaande verdragen. Het Facultatief Protocol kent aan dit comité bovendien de bevoegdheid toe individuele klachten in behandeling te nemen en onderzoek ter plaatse te doen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot