Kamerbrief inzake autonomie aan christenen door Koerdisch parlement

Tijdens een Algemeen Overleg op 3 juli jl. met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking zegde ik naar aanleiding van een vraag van het lid Wilders toe de Kamer nader te informeren over het aanbod dat de Koerdische autoriteiten zouden hebben gedaan voor autonomie voor de christelijke minderheid in Irak.

De leden Van der Staaij en Van Baalen hebben op 5 juni jl. vragen ingezonden over hetzelfde onderwerp met kenmerk 2060717060. Deze vragen heb ik per brief van 25 juni jl. beantwoord.

Naar aanleiding van de vraag van het lid Wilders is nagegaan of de autoriteiten in de Koerdische regio inderdaad een aanbod voor autonomie hebben gedaan aan de christelijke minderheid in Irak. Mij is echter niet gebleken dat concrete plannen daartoe onderwerp van discussie zijn binnen de Koerdische regionale regering of het Koerdische regionale parlement.

Het is wel aannemelijk dat de Koerdische bevolkingsgroep sympathie heeft voor het streven van sommige christelijke organisaties naar een eigen regio. De Koerden beschikken immers zelf ook over een regio met een grote mate van autonomie. Het is echter zeer twijfelachtig of Arabische bevolkingsgroepen ooit zullen instemmen met een autonome christelijke regio. Op de vlakte van Niniveh in Noord-Irak, waar in de vragen van de leden Van der Staaij en Van Baalen van 5 juni jl. aan wordt gerefereerd, zijn ook niet uitsluitend christenen woonachtig.

Overigens hebben veel christenen vanuit het Arabische deel van Irak een toevlucht gezocht in de drie noordelijke provincies waar de Koerdische regionale regering bevoegd is. De Koerdische regionale regering doet haar best om deze christenen op te nemen en te beschermen gelet op het feit dat de christenen als grootste minderheid in Irak aandacht en zorg behoeven.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen