Kamerbrief inzake reactie op rapport "Time to Talk"

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van het lid Van Bommel, overgebracht tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer van 6 februari jl. inzake de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, om zijdens de Nederlandse regering een reactie te geven op het rapport “Time to talk - the case for diplomatic solutions on Iran”.

Het rapport bevat een interessante analyse van de ontwikkelingen rond het nucleaire programma van Iran en onderzoekt diverse mogelijkheden voor oplossing van het nucleaire vraagstuk. De auteurs van het rapport concluderen dat de mogelijke gevolgen van militair ingrijpen zo ernstig zouden zijn, dat regeringen de verantwoordelijkheid hebben zeker te stellen dat alle diplomatieke wegen uitputtend zijn bewandeld.

Het rapport verzoekt de regering van het Verenigd Koninkrijk om samen met partners te streven naar een diplomatieke oplossing van het nucleaire vraagstuk. Het rapport bevat aanbevelingen gericht op het bewerkstelligen van directe besprekingen tussen de Verenigde Staten en Iran en het herstarten van onderhandelingen. Het rapport pleit voorts voor onderhandelingen zonder voorwaarden vooraf of het vinden van een compromis dat voortgang mogelijk maakt zonder gezichtsverlies voor één der partijen. Het rapport bepleit voorts wederzijdse veiligheidsgaranties tussen de Verenigde Staten, Israël en Iran.

Op 23 december 2006 aanvaardde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 1737 over het nucleaire programma van Iran en stelde daarmee sancties in die gericht zijn tegen het nucleaire en ballistische raketprogramma van Iran. Resolutie 1737 stelt expliciet dat opschorting van alle verrijkings-, opwerkings- en zwaar-watergerelateerde activiteiten door Iran én volledige naleving van de vereisten van de IAEA Bestuursraad bij zouden dragen aan een diplomatieke oplossing. Het uitsluitend vreedzame karakter van Iran’s nucleaire programma zou alsdan zijn gegarandeerd.

De sancties van resolutie 1737 zullen worden opgeschort wanneer (en zo lang als) Iran alle verrijkingsgerelateerde en opwerkingsactiviteiten, inclusief onderzoek en ontwikkeling, opschort (‘double suspension’) en zo onderhandelingen mogelijk maakt. Het IAEA dient dit te verifiëren. Opheffing van de sancties vindt pas plaats wanneer Iran volledig voldoet aan de voorwaarden van deze en de vorige VNVR resoluties én aan de vereisten van de IAEA Bestuursraad. Indien Iran niet aan de verplichtingen voldoet, stelt de resolutie verdere maatregelen onder artikel 41 van Hoofdstuk VII van het VN Handvest in het vooruitzicht. Nadere besluitvorming in de VN Veiligheidsraad zal in dat geval nodig zijn. Genoemd artikel 41 stelt dat de Veiligheidsraad kan besluiten tot economische en diplomatieke maatregelen, maar sluit de inzet van militaire middelen uit.

Deze bepalingen zijn in lijn met het Nederlandse en het EU-beleid inzake Iran.

Naar verwachting zal DG IAEA op 23 februari aanstaande aan de Veiligheidsraad rapporteren of Iran is overgegaan tot volledige en voortdurende opschorting van alle in de resolutie vermelde activiteiten, over Iraanse naleving van alle door het IAEA verlangde stappen en over de andere bepalingen van onderhavige resolutie.

De Nederlandse regering deelt de internationale zorgen over het al dan niet uitsluitend vreedzame karakter van het nucleaire programma van Iran. De Nederlandse regering ondersteunt politieke en diplomatieke inspanningen om met onderhandelingen een oplossing voor het nucleaire vraagstuk te vinden.

De Nederlandse regering verwelkomde, evenals de andere EU-lidstaten, de unanieme aanvaarding van de resolutie als een noodzakelijke en proportionele reactie op Irans veronachtzaming van de zorgen van de internationale gemeenschap en VNVR resolutie 1696 van 31 juli 2006.

Het onvervreemdbaar recht van Iran op gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden staat niet ter discussie. Iran, dat partij is bij het Non-Proliferatieverdrag, heeft gedurende vele jaren clandestiene nucleaire activiteiten ontplooid en heeft daardoor het vertrouwen van de internationale gemeenschap in het uitsluitend vreedzame karakter van zijn nucleaire programma geschonden. De Nederlandse regering beschouwt opschorting door Iran van de door de resolutie gedefinieerde activiteiten als een essentiële eerste stap die kan leiden tot herstel van dat vertrouwen. Voortduren van de Iraanse verrijkings- en opwerkingsactiviteiten gedurende (mogelijk langdurige) onderhandelingen wordt in dit licht niet wenselijk geacht.

De verreikende voorstellen die de Hoge Vertegenwoordiger van de EU namens de vijf Permanente Leden van de VN Veiligheidsraad en Duitsland (‘P5+1’) op 6 juni 2006 aan Iran heeft voorgelegd, zouden kunnen dienen als basis voor een lange-termijn akkoord. Het onderhandelingsaanbod bevat concrete voorstellen die Iran alles bieden wat nodig is voor de ontwikkeling van een modern civiel kernenergieprogramma. Het aanbod ziet voorts op uitgebreide samenwerking met Iran op politiek en economisch gebied, waaronder regionale veiligheid. De Amerikaanse Secretary of State Rice heeft voorts aangekondigd dat de VS zal deelnemen aan de onderhandelingen met Iran, indien Iran zijn opwerkings- en verrijkingsactiviteiten opschort. Iran is tot op heden niet inhoudelijk ingegaan op deze voorstellen.

Of de sanctiemaatregelen van resolutie 1737 kunnen worden opgeheven, hangt af van de opstelling van Iran. Opschorting door Iran zou de weg vrij maken voor onderhandelingen en mogelijk een voor alle zijden aanvaardbare diplomatieke oplossing van de nucleaire kwestie. Onderhandelingen over het pakket voorstellen van de P5+1 zouden een aanzet kunnen vormen voor een lange termijn overeenkomst met Iran. Uit het aanstaande rapport van DG IAEA zal blijken of Iran deze gelegenheid te baat neemt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot