Kamerbrief inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 22 februari 2007 met kenmerk 07-BuZa-011 inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Bert Koenders

Antwoord van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (srgr).

Onderstaande antwoorden zijn in aanvulling op de brief die op 19 januari 2007 aan de Tweede Kamer is gezonden inzake de stand van zaken uitvoering moties en toezegging over srgr (Kamerstuk 30 800 V, nr. 61).

Vraag 1

Kunt u aangeven in welke partnerlanden de verzameling van gegevens op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (srgr) voldoende tot goed is, en in welke partnerlanden de srgr-gegevensverzameling als onvoldoende wordt aangemerkt?

Antwoord

In een inventarisatie onder onze ambassades, uitgevoerd in de tweede helft van 2006, werd gemeld dat in Albanië, Armenië, Burkina Faso, Egypte, Ethiopië, Georgië, Indonesië, Kaapverdië, Mongolië, Rwanda, Palestijnse Gebieden, Senegal, Vietnam, Zambia en Zuid Afrika de dataverzameling voldoende tot goed is. In nagenoeg alle partnerlanden is de beschikbaarstelling en met name het gebruik van gegevens zwak.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het feit dat in tweederde van de partnerlanden de srgr-gegevensverzameling 'onvoldoende' was?

Antwoord

Dit geeft aan dat er nog veel te verbeteren valt aan de informatie-infrastructuur. De verklaring ligt in de complexiteit van een informatie-infrastructuur benodigd voor kwaliteitsgegevens en effectiever beleid en management. Daarvoor is een beleidscultuur nodig waar waarde gehecht wordt aan gegevens, een institutionele structuur die de uitwisseling en analyse van gegevens bevordert, een eenduidig raamwerk voor nationale of sectorale planning en monitoring, een keten waar van begin tot einde voldoende kennis en capaciteit aanwezig is, en financiering om de hele keten mogelijk te maken. Al deze aspecten vergen in onderlinge samenhang verbetering.

Vraag 3

Welke informatie is wél beschikbaar in partnerlanden ten aanzien van onderwerpen als seksueel geweld, seksueel gedrag en hiv/aids? Is daarbij sprake van partnerlanden die relatief meer informatie vergaren en partnerlanden die relatief minder informatie vergaren? (graag met namen van de betreffende landen)

Antwoord

Informatie met betrekking tot onderwerpen als seksueel geweld en seksueel gedrag is zeer beperkt beschikbaar in de partnerlanden, net zoals in veel ontwikkelde landen. Deze gegevens worden in het algemeen via specifieke studies verzameld en niet via nationale tellingen, registratiesystemen voor basisbevolkingsgegevens of nationale representatieve gezondheidsonderzoeken. Deze studies hebben meestal een incidenteel karakter. Beschikbaarheid en type gegevens verschillen dus van land tot land, van streek tot streek. Derhalve kan ook niet aangegeven worden welke landen meer of minder informatie verzamelen op deze vlakken.

In de Demografic Health Surveys (DHS) (en in mindere mate in UNICEF’s Multiple Indicator Cluster Surveys) worden enkele indicatoren gebruikt, zoals kennis van anticonceptiemethoden, gebruik van anticonceptie, status en emancipatie van vrouwen, condoom gebruik, houding ten opzichte van huiselijk geweld, kennis van hiv/aids, houding ten opzichte van aids, steun voor mensen die met aids leven (PLWA), toepassing van testen op hiv. Betrouwbaarheid van deze gegevens is beperkt, mede omdat de privacy van de ondervraagden bij de beantwoording niet altijd gegarandeerd kan worden. Op het gebied van hiv/aids zijn in sommige landen meer gegevens beschikbaar; zij worden ook regulier door de gezondheidsdiensten of statistische bureaus verzameld.

Vraag 4

Deelt u de visie dat de seksuele rechten-component van het srgr-beleid ondervertegenwoordigd is in de registratiesystemen?

Antwoord

De zogenaamde vitale registratiesystemen zijn niet bedoeld om de rechtencomponent te registreren, maar zijn gericht op het vastleggen van basisbevolkingsgegevens als geboorte en sterfte, huwelijk, scheiding, adoptie, erkenning van ouderschap.

Vraag 5

Welk bedrag is in de hulp die Nederland aan partnerlanden geeft, gereserveerd voor het verbeteren van de registratiesystemen?

Vraag 7

Op welke wijze kan de Nederlandse regering de 15 partnerlanden die nog geen stappen hebben genomen, ondersteunen bij verbetering van de lokale capaciteit m.b.t. de verzameling, verwerking en verspreiding van srgr-gegevens?

Antwoord

Via bijdragen aan UNICEF, UNFPA, WHO, en Wereldbank, en via ondersteuning van en deelname aan het Health Metrics Network, Partnership in Statistics for Development in the 21st Century (PARIS21) en Alan Guttmacher Institute draagt Nederland actief bij aan verbetering van gegevensverzameling op landenniveau. Deze internationale organisaties en initiatieven kunnen bijdragen aan het verbeteren van de gegevensverzameling voor alle partnerlanden. Ik zal de partnerlanden daar nogmaals op wijzen.

Vraag 6

Kunt u nader aangeven wat Nederland doet om de gesignaleerde 'politieke druk, taboes, angst voor stigmatisering...' terug te dringen? Hoe zou het Nederlands srgr-beleid effectiever kunnen worden ingezet om de maatschappelijke context dusdanig te beïnvloeden dat gegevensverzameling op essentiële srgr-onderwerpen als seksuele gezondheid en abortus beter kan plaatsvinden?

Antwoord

Nederland stelt in de beleidsdialoog met de partnerlanden gevoelige onderwerpen als seksuele gezondheid en rechten aan de orde en maakt deze bespreekbaar. Als ingang geldt daarbij het belang van een goede seksuele en reproductieve gezondheid voor de ontwikkeling van het land, alsmede aandacht voor mensenrechten en gender.

Nederland steunt daarnaast internationale en lokale maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het terugdringen van taboes en stigma’s en het agenderen van seksuele en reproductieve rechten. Verder stimuleert Nederland studies om inzicht te krijgen in oorzaak en gevolg relaties als basis voor de dialoog en beleidsondersteuning. Deze studies worden door internationale organisaties als Alan Guttmacher Institute en Population Council, of door lokale organisaties uitgevoerd.

De ervaring heeft geleerd dat ontwikkelingslanden hun onderzoekscapaciteit maar beperkt inzetten voor de evaluatie en het formuleren van beleid. Het Nederlandse beleid probeert dit te stimuleren. Voorbeelden daarvan zijn de inzet op accountability, het stimuleren van samenwerking met lokale onderzoekscapaciteit in de sector reviews en het werken op basis van de millenium ontwikkelingsdoelen. Rond het thema srgr kan dit effectiever: samenwerking met internationale organisaties kan verder worden uitgebouwd en de synergie hiertussen kan groter. Nederland zal in het beleidsoverleg met betrokken organisaties hiervoor aandacht vragen, op zowel internationaal als landenniveau.

Vraag 8

Deelt u de mening dat jongeren een essentiële doelgroep zijn voor succesvol srgr-beleid? Hoe beoordeelt u het huidige niveau van betrokkenheid van jongeren bij het srgr-beleid? Op welke wijze bent u voornemens jongeren nauwer te betrekken bij het formuleren en implementeren van srgr-beleid, zowel op Nederlands en Europees niveau als in ontvangende landen? Hoe worden jongeren meer betrokken bij de deskundigheidsbevordering van de Europese Commissie?

Antwoord

Nederland tracht op verschillende wijzen jongeren te betrekken bij het formuleren en implementeren van srgr-beleid, en zal dit aandachtspunt in haar activiteiten en de dialoog met partners op de agenda blijven houden. Vanuit het programma voor thematische medefinanciering (TMF) worden organisaties zoals de Rutgers/Nisso Groep/Youth Incentives en Choice for Youth and Sexuality ondersteund, die zich inzetten voor inbreng van de visie van jongeren en jongerenorganisaties op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in internationale fora, de VN en in nationaal beleid in ontwikkelingslanden. UNFPA en de International Planned Parenthood Federation (IPPF), beide belangrijke partners voor Nederland, werken in verschillende landen en op internationaal niveau met jongeren op het gebied van beleidbeïnvloeding en/of -uitvoering.

In een aantal partnerlanden ondersteunen Nederlandse ambassades deelname van jongeren aan formulering en uitvoering van beleid op het gebied van hiv/aids en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zoals bijvoorbeeld via het Surinaamse Jeugdparlement, het Zuid-Afrikaanse Soul City, en de Burkinabe organisatie AES/B. Tevens vragen de ambassades meer aandacht voor jongeren in sectorbeleid, zoals in Tanzania en Burkina Faso, en voor het incorporeren van gegevensverzameling gericht op jongeren van 10 tot 14 jaar in nationale demografische metingen en onderzoeken zoals in Bangladesh. Daarnaast neemt Nederland een jongerenvertegenwoordiger op in haar delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en andere relevante VN-fora, vanuit de overtuiging dat de stem van jongeren moet worden gehoord. Deze jongeren stellen juist ook de thema’s aan de orde die specifieke relevantie hebben voor jongeren zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.

Vraag 9

Op welke wijze draagt u op beleidsniveau bij aan deskundigheidsbevordering voor srgr-beleid binnen de Commissie-delegaties?

Antwoord

De EU-lidstaten en Commissie-delegaties komen op landenniveau regelmatig voor overleg bijeen. Nederlandse deskundigheid ter plaatse op het gebied van srgr en hiv/aids wordt –waar opportuun– in dit overleg ter tafel gebracht. Soms worden bijeenkomsten georganiseerd rond deze thema’s waar ook de Europese Commissie bij vertegenwoordigd is. Tevens wordt binnenkort de al eerder aangekondigde strategische detachering bij de Commissie (DG Development) van een Nederlandse deskundige geëffectueerd.

Vraag 10

Op welke wijze wordt de inhoud van de moties 30 300 V, nrs. 94 en 95 in de bilaterale overleggen aan de orde gesteld en wat zijn de resultaten daarvan?

Antwoord

Motie 30300V nr. 95 over minimum leeftijd voor een huwelijk:

De wijze van uitvoering verschilt van land tot land, afhankelijk van de situatie ter plaatse en de gelegenheden die zich voordoen. Hierbij kan gedacht worden aan: a) het uitvoeren van een inventarisatie onder betrokkenen en gespecialiseerde organisaties; b) het organiseren van een ronde tafel of platform; c) het opbrengen van het onderwerp in de beleidsdialoog, op basis van de verzamelde kennis; d) het gezamenlijk ondernemen van een activiteit, bijvoorbeeld middels de ondersteuning van een lokale organisatie. Ik verwijs graag naar de brief aan de TK dd januari 2007 voor de resultaten tot nu toe.

Motie 30300V nr 94 over deskundigheidsbevordering Europese Commissie:

Zie vraag 9.

Vraag 11

Op welke wijze rapporteert de VN over ‘forced child marriage’? Is dit een speerpunt in de rapportage?

Antwoord

UNICEF rapporteert jaarlijks in de 'State of the World’s Children' over kindhuwelijken (child marriages), maar niet over forced child marriages. In dit rapport wordt op basis van verzamelde gegevens per land cijfermatig in beeld gebracht welk percentage vrouwen tussen de 20-24 jaar voor hun 18e jaar zijn getrouwd of in gemeenschap hebben geleefd.

Forced child marriage is geen speerpunt in de rapportage, maar in 2006 is in het rapport van de onafhankelijke expert voor de VN-studie over geweld tegen kinderen gerapporteerd over kindhuwelijken. Hierin worden VN-lidstaten opgeroepen deze praktijken te verbieden. Deze aanbeveling is overgenomen in de resolutie over kinderrechten tijdens de 61e zitting van de Algemene Vergadering van de VN. Hierin is tevens vastgelegd dat de expert later dit jaar aan de AVVN zal rapporteren over de implementatie van zijn aanbevelingen.

Vraag 12

Welke activiteiten of initiatieven hebben de ambassades in Indonesië, Moldavië en Tanzania ontplooid om minimumhuwelijksleeftijden te verhogen?

Antwoord

Tanzania: De ambassade heeft een inventarisatie gemaakt van de situatie rond kindhuwelijken, door diverse betrokken instituten en organisaties te raadplegen. Op basis daarvan is besloten om de wetgeving op dit onderwerp te bespreken met het Ministerie van Justitie en Constitutionele Zaken, de Tanzania Women Parlementarian Group te stimuleren dit onderwerp op te pakken (bij voorkeur samen met andere donoren), en een lokale, gespecialiseerde NGO te ondersteunen.

Moldavië: De ambassade heeft de UNICEF vestiging in Moldavië geraadpleegd. Deze meldde dat kindhuwelijken weinig voorkomen en dat ze geen aanleiding geven tot ontwikkelingsproblemen. De ambassade zal derhalve geen verdere actie ondernemen.

Indonesië: NGOs, internationale organisaties en bilaterale donoren inclusief Nederland, pleiten bij het Indonesische Ministerie van Gezondheid en Ministerie van Justitie om verhoging van de minimumhuwelijksleeftijd van vrouwen. De Indonesische autoriteiten hebben tot nu toe geen initiatieven ontplooid op dit vlak.