Kamerbrief over de oppositie van Iran

Tijdens het Algemeen Overleg inzake Iran van 28 juni jl. zegde ik toe de Kamer een analyse te zenden over de oppositie in Iran (referte eveneens Kamerstuk 21 501-02, nr. 675 d.d. 15 maart 2006).

Inleiding
In deze brief komen zowel binnen- als buitenparlementaire oppositiebewegingen in Iran aan bod. Gezien de hoge mate van fragmentatie wordt volstaan met een beschrijving van de voornaamste bewegingen. Het karakter van het Iraanse staatsbestel heeft een beperkende invloed op de mogelijkheden voor het voeren van oppositie, reden waarom met een korte beschrijving hiervan zal worden begonnen.

Het staatsbestel
De Iraanse revolutie maakte in 1979 een einde aan het bewind van Muhammad Reza Shah. De macht kwam na een korte overgangsperiode in handen van de islamitische geestelijke Grootayatollah Khomeini, die kort daarop de Islamitische Republiek Iran uitriep. De Islamitische Republiek Iran baseert het politieke, sociale en economische bestel op de sjiitische islam. De revolutionaire elite was bij het opstellen van het nieuwe staatsbestel bereid tot een zekere mate van politiek pluralisme, leidend tot een theocratische republiek met democratische elementen. Naast de heerschappij van de religieuze wetsgeleerde (‘Velayat-e Faqih’), welke volgens de grondwet toebehoort aan de Geestelijk Leider, bestaan een door de bevolking gekozen president en parlement.

De Geestelijk Leider, op dit moment ayatollah Ali Khamenei, heeft in het staatsbestel de grootste macht. De Geestelijk Leider wordt ondersteund door een omvangrijk bureau met vertegenwoordigers in de gehele maatschappij en heeft op alle politieke onderwerpen een formele rol. Hij is Bevelhebber der Strijdkrachten en benoemt een veelheid aan vooraanstaande functionarissen, waaronder de helft van de leden van de Raad van Hoeders (‘Shora-ye Negahban’), het hoofd van de rechterlijke macht, alle hoge militaire functionarissen, de leiders van het vrijdaggebed en het hoofd van de nationale radio en televisie. De Geestelijk Leider wordt voor onbepaalde termijn gekozen door de Raad van Experts (‘Majlis-e Khobregan’ of ‘Majlis-e Khebregan’). In de praktijk blijkt dat de Geestelijk Leider er op toeziet dat bepaalde politieke bewegingen niet de overhand krijgen.

De President, momenteel Mahmud Ahmadinejad, vertegenwoordigt de uitvoerende macht. Zijn formele verantwoordelijkheden liggen m.n. op sociaal, cultureel en economisch gebied, minder op buitenlands politiek en militair terrein. De gehele uitvoerende macht is ondergeschikt aan de geestelijke macht. De president wordt rechtstreeks gekozen door het volk, maar de Geestelijk Leider dient de verkiezing per decreet te formaliseren. Kandidaat-ministers worden voorgedragen door de president en dienen goedkeuring te hebben van het parlement.

Het ministerie van Inlichtingen (‘Vezarat-e Ettela’at va Amniyat-e Keshvar’) is belast met de bescherming van de nationale veiligheid, contraspionage en het observeren van illegale politieke groeperingen. Thans is het de belangrijkste instantie ter bestrijding van politieke oppositie. Alle Iraniërs die een gevaar zouden kunnen opleveren voor de veiligheid van de staat, worden in beginsel stelselmatig in de gaten gehouden. Duidelijk zichtbare politieke activiteiten gericht op omverwerping van het regime dan wel het islamitische staatssysteem worden met harde hand vervolgd. Het lidmaatschap van officieel verboden politieke bewegingen eveneens. Het verspreiden van pamfletten of het organiseren van protestbewegingen tegen het regime is nauwelijks mogelijk. Arbitraire detentie, tijdelijke verdwijningen na aanhouding en detentie in geheime of niet-officiële gevangenissen van politieke dissidenten komen voor.

Het Iraanse staatsbestel kent tevens een aantal zeer invloedrijke grondwettelijke instituten, waaronder de Beoordelingsraad (‘Majma-ye Tashhis-e Maslahat-e Nizam’) en de eerder genoemde Raad van Hoeders, Raad van Experts, en het parlement. De samenstelling (uit m.n. geestelijken), de bevoegdheden en de onderlinge samenhang van deze instituten staan in het teken van het bewaken van de beginselen van de Islamitische Republiek. Zo ziet de zeer behoudende en nauw aan de Geestelijk Leider

gelieerde Raad van Hoeders toe op het islamitisch gehalte van de wetgeving en

controleert hij de permanente loyaliteit van kandidaatsleden voor de Raad van Experts en het parlement aan de beginselen van de Islamitische Republiek. Van de 495 personen die zich verkiesbaar wilden stellen voor de verkiezingen voor de Raad van Experts in december 2006 werden uiteindelijk 164 kandidaten door de Raad van Hoeders goedgekeurd, waardoor de meest uitgesproken ‘ hervormingsgezinde’ kandidaten buiten spel werden gezet. Tijdens de parlementsverkiezingen van 2004 sloot de Raad van Hoeders 2500 potentiële (m.n. ‘hervormingsgezinde’) kandidaten uit van deelname aan de verkiezingen, waaronder de voorman van de ‘IIPF’, Mohammed Reza Khatami (zie onder).

Verschillende politieke stromingen
Binnen de verschillende staatsinstituten bestaat derhalve een afgedwongen, georganiseerde en geïnstitutionaliseerde volledige loyaliteit aan de beginselen van de Islamitische Republiek. Deze loyaliteit ziet men ook bij de rechterlijke en militaire autoriteiten. Desondanks zijn de Iraanse machthebbers zeker niet in een monolitische beweging verenigd. Er zijn diverse politieke stromingen zichtbaar die een continue strijd leveren om de macht in de diverse bovengenoemde instituties. Een duidelijke indeling van de diverse stromingen is lastig te maken gezien de interne verdeeldheid binnen de stromingen en de bereidheid om uiteenlopende ad hoc coalities te sluiten. Politieke partijen met doorwrochte politieke programma’s bestaan in Iran niet. Veelal wordt niettemin gebruikt gemaakt van een indeling in conservatieven, technocraten en pragmatisch ingestelde conservatieven, veelal aangeduid als ‘hervormingsgezinden’. Geen van deze stromingen stelt de heerschappij van de religieuze wetsgeleerde en de macht van de Geestelijk Leider ter sprake.

Conservatieven

De drie meerderheid-hardlinefacties in de Majlis, ongeveer 260 van de 291 zetels, zijn verdeeld in de Principiële ‘Osoulgara’ factie, de ‘Abadgaran-e Iran-e Eslami’ (Bouwers van een Islamitisch Iran) en de 'Vefaq-wa Karamedi' (Consolidation and Efficiency) factie. Deze laatste is de meer gematigde van de drie hardliners. De hardline conservatieven zien politieke modernisering als een bedreiging van de Islamitische Republiek.

De Abadgaran-e Iran-e Eslami is een jong en ultraconservatief samenwerkingsverband dat ijvert voor de religieuze en egalitaire idealen van de Iraanse revolutie. De beweging beleefde een doorbraak met de verkiezing van president Ahmadinejad in juni 2005. President Ahmadinejad verlegde de focus van zijn voorganger Khatami van een zekere modernisering van de Islamitische Republiek naar herbevestiging van de

revolutionaire beginselen. De kracht van de beweging ligt niet zozeer in de grootte van de aanhang maar eerder in de politieke cohesie, ideologische vastbeslotenheid en het

bemachtigen van invloedrijke posities binnen de politiek, het bestuur en de economische scene. President Ahmadinejad geniet vnl. steun buiten de grote steden, van de lagere inkomensgroepen, delen van de Revolutionaire Garde, de veiligheidsdiensten en de zgn. Basiji, vrijwillige burgermilities, die een deel van de ordehandhaving voor hun rekening nemen en door het regime kunnen worden ingezet om de oppositie de kop in te drukken.

Met de parlementsverkiezingen in maart 2008 en de presidentsverkiezingen in 2009 in zicht heeft president Ahmadinejad maatregelen getroffen om zijn machtspositie op binnenlands en economisch terrein te verstevigen. Zo heeft president Ahmadinejad zijn aanhang strategische posities toebedeeld en heeft hij zijn presidentiële bureau verdergaande bevoegdheden in beleidsvorming gegeven en de controle op de media aangescherpt.

Het regeringsbeleid vormt regelmatig onderwerp van parlementair debat. Het parlement heeft onder het presidentschap van Ahmadinejad tot drie keer toe de kandidaat minister voor Olie afgekeurd en laat niet na ministers op te roepen om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. De president heeft moeite om zijn verkiezingsbeloftes van economische hervormingen, eerlijke verdeling van de olie-inkomsten, uitbanning van corruptie en het creëren van werkgelegenheid waar te maken. Vooraanstaande economen hebben voorts het economisch beleid van de president openlijk ter discussie gesteld. Ook vanuit de bevolking zijn kritische geluiden waarneembaar over het beleid van president Ahmadinejad, met name naar aanleiding van de stijgende kosten van het levensonderhoud en de rantsoenering van benzine.

Technocraten

Prominent in het modern rechtse kamp is oud-president Hashemi Rafsanjani, voorzitter van de Beoordelingsraad en recentelijk ook de Raad van Experts. Rafsanjani zet zich in voor de belangen van de zakengemeenschap, stelt zich net als de ultraconservatieven op tegen de vermeende Amerikaanse hegemonie, maar niet tot elke prijs. Doelstelling ligt in het moderniseren van Iran, zonder de Islamitisch Revolutionaire gedachte geweld aan te doen. Rafsanjani is minder bereid tot staatsinterventie in de economie en staat een meer liberaal sociaal en cultureel beleid voor dan de ultraconservatieven. De aanhang vindt men met name onder moderne beroepsverenigingen, technocratisch ingestelde bureaucraten en de zakelijk ingestelde middenklasse.

‘Hervormingsgezinden’

De ‘hervormingsgezinde’ zijde is eveneens verdeeld over een veelheid van groeperingen. De voornaamste pragmatisch ingestelde, sociaal revolutionaire beweging is de Vereniging van Strijdende Geestelijken onder leiding van Mehdi Karrubi. Oud-president Mohammad Khatami is eveneens een vertegenwoordiger van deze enkel uit geestelijken bestaande ‘hervormingsgezinde’ beweging. Tijdens het presidentschap van Khatami (1997-2005) waren er voorzichtige aanzetten tot modernisering en toenadering tot de internationale gemeenschap. Er zijn geluiden die er op duiden dat de ‘hervormingsgezinden’ onder leiding van Khatami en het gematigd conservatieve kamp onder leiding van Rafsanjani samenwerking zoeken om bij de verkiezingen van 14 maart 2008 als sterkste uit de bus te komen. In het verleden waren er echter spanningen tussen deze beide groepen. Het is daarom de vraag of een dergelijke ‘coalitie’ na de verkiezingen een gezamenlijk geluid kan laten horen.

Naast de Vereniging van Strijdende Geestelijken is het ‘Islamic Iran Participation Front’ (IIPF) - met als leider oud-president Khatami’s broer Mohammed Reza Khatami - een prominente en goed georganiseerde groepering. De beweging bestaat uit een brede alliantie van geestelijken, Islamitisch georië nteerde werknemers en vrouwenactivisten. Met de jaren heeft de IIPF het beleid aangepast van aanvankelijk radicaal activisme en restrictief sociaal en cultureel beleid gedurende de eerste jaren van de revolutie tot steunverlening aan de hervormingsagenda van voormalig president Khatami. De derde grote linkse beweging is de Organisatie van de ‘Mojahedin van de Islamitische Revolutie’ onder leiding van voormalig minister Behzad-e Nabavi. Deze groepering pleit voor groter politieke pluralisme en versoepeling van sociale regels.

Met name de ‘hervormingsgezinde’ bewegingen hebben last van tegenwerkende, soms intimiderende maatregelen door conservatieve krachten binnen de rechterlijke macht en het ministerie van inlichtingen. Zo zijn aan het IIPF gelieerde personen of kranten aangepakt. Tegen diverse leden van het IIPF zijn beschuldigingen geuit en is gedreigd met rechtszaken.

Noch conservatief, noch ‘hervormingsgezind’ zijn de Vrijheidsbeweging en de Coalitie van Nationaal-Religieuze Krachten. Deze groepen houden afstand tot de Islamitische Republiek en vinden hun inspiratie in de Iraanse (nationalistische) politieke traditie van de afgelopen halve eeuw. Hoewel zij aanvankelijk de revolutie steunden, zijn zij teleurgesteld geraakt in de gevolgde koers. Deze groepen bestaan vooral uit hoogopgeleide Iraniërs. Ondanks vervolging kiezen zij er voor de oppositie, noodgedwongen buitenparlementair, in Iran voort te zetten.

Buitenparlementaire oppositie: minderheidsgroeperingen
Van de religieuze minderheden erkent de Iraanse staat alleen Christenen, Joden en Zoroastriërs. Andere religieuze minderheden, zoals de Baha'i, worden door de Iraanse overheid niet erkend. Erkenning of niet, religieuze minderheden in Iran dienen zich te houden aan islamistische voorschriften, hebben minder rechten en kunnen bepaalde ambten (de facto) niet vervullen. Religieuze minderheden kiezen vooral voor emigratie en in mindere mate voor politieke oppositie om hun situatie te verbeteren.

Diverse etnische minderheden laten zich kritisch uit over het regime. De achtergrond ligt onder meer in sociaaleconomische achterstelling ten opzichte van de Perzische bevolking, die 55% van de bevolking uitmaakt. Ook kunnen zij zich soms minder in de idealen van de Islamitische Republiek vereenzelvigen. Via vele wegen protesteren minderheden tegen de sociaaleconomische achterstelling, soms gepaard met een wens van een bepaalde mate van autonomie. Een bespreking van de belangrijkste etnische minderheden volgt hieronder.

Azeri’s

De Iraanse Turken, Azeri, veruit de grootse minderheid in (m.n. centraal) Iran zijn over het algemeen goed geïntegreerd in de Iraanse maatschappij. Azeri groeperingen vanuit Azerbeidjan wekken de indruk dat veel Azeri’s in Iran zelfstandigheid of aansluiting bij Azerbeidjan verwelkomen, hetgeen door de meeste Iraanse Azeri niet wordt gesteund. Er zijn echter wel kleine groepjes Azeri die pleiten voor meer autonomie of aansluiting bij Azerbeidjan, maar van een afscheidingsbeweging in Iran is niet tot nauwelijks sprake. Medio 2006 ontstond de nodige onrust onder Iraanse Azeri groeperingen naar aanleiding van spotprenten.

Arabieren

In de provincie Khuzestan, of Ahwaz in het Arabisch, in het zuidwesten van Iran, vormen etnische Arabieren de meerderheid. Velen van hen voelen zich achtergesteld ten opzichte van de Perzische bevolking. Khuzestan bevat de grootste oliereserves van Iran. Dit gegeven is bij sommigen van de Arabieren van invloed op het verlangen naar een eigen staat. Vooral sinds begin 2005 zijn oppositiegroeperingen actief die zich met geweld verzetten tegen het centrale gezag in Teheran. De ‘Ahvazi Revolutionaire Martelaren Brigades’ en de ‘Afwaj al-Nahda al-Ahwaziyya’ (Ahvaz Wederopstandingsbataljons) zijn verzetsgroeperingen die verantwoordelijk worden gehouden voor het plegen van aanslagen. Verder zijn de ‘Democratic Popular Front for the Ahwazian Arab People’ en de ‘Ahwaz Liberation Organisation’ (ALO) bekende groeperingen die streven naar onafhankelijkheid van Ahwaz. De ALO presenteert zich als de belangrijkste Ahwaz bevrijdingsbeweging en is ontstaan uit drie door Irak

gesteunde Ahvazi verzetsgroeperingen. De omvang van hun aanhang in Iran is onduidelijk. Zowel de ALO als de Iraans-Arabische groep ‘Hizb al-Wifaq’ (Lejnet al-Wefaq, Verzoeningscomite) zijn verboden.

Koerden

Een groot deel van de Iraanse Koerden voelt zich door Teheran achtergesteld. De Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en de Komala (Komeleh), worden van buiten Iran gecoördineerd en streven naar een autonomie in federaal verband. Deze bewegingen ondernemen activiteiten hoofdzakelijk in Noord-Irak, waar men in enkele kampen verblijft die onder toezicht staan van de lokale Iraaks-Koerdische machthebbers. De Iraanse overheid treedt hard op tegen deze verboden partijen.

De Iraans-Koerdische groepering ‘Partiya Jiyana Azad a Kurdistanê’ / ‘Party of Free Life of Kurdistan’ (PJAK) is eind jaren negentig van de vorige eeuw voortgekomen uit niet-gewelddadige studentenbewegingen. De PJAK streeft niet naar de totstandkoming van een onafhankelijke Koerdische staat, maar naar vervanging van de Iraanse theocratie door een democratische, federale regering met zelfbestuur voor alle etnische minderheden in Iran. De PJAK onderhoudt nauwe banden met de Turks-Koerdische PKK en wordt als een groot probleem ervaren door de Iraanse overheid.

Soennitische minderheden

De bevolking van de provincie Sistan-Baluchistan (grenzend aan Afghanistan en Pakistan) is merendeels soennitisch en vormde de afgelopen twee jaar het

toneel van verschillende aanslagen en ontvoeringen. De roerige situatie in de provincie wordt mede veroorzaakt door de opstelling van de aldaar woonachtige soennitische Baluchi-stammen die zich verzetten tegen invloed van de sjiitische Iraanse autoriteiten. Met name de extremistische, soennitische groepering Jundallah (‘Allah’s Soldaten’) van Abdul Malik al-Righi al-Baluchi wordt verantwoordelijk gehouden voor de verschillende aanslagen en ontvoeringen.

MKO
Een andere belangrijke oppositiegroep die bespreking verdient is de ‘ Mujahedin-e Khalq-e Iran’ (MKO), ook bekend onder de ‘People’s Mujahedin Organisation of Iran’ (PMOI). Deze oorspronkelijk marxistisch-islamitisch revolutionaire verzetsbeweging tegen het bewind van de Shah bond na de Isl amistische Revolutie de strijd aan met het regime van Khomeini. Als gevolg van de keiharde onderdrukking die daarop volgde is het resterende kader ondergronds gegaan of naar het buitenland gevlucht. De MKO heeft de gewapende strijd voortgezet, vooral vanuit het Irak van Saddam Hoessein. In die periode werd tevens de aan de MKO gelieerde ‘National Liberation Army’ (NLA)

opgericht. De NLA werd ondergebracht in kazernes, uitgerust met zware wapens en militair getraind. Na de val van Saddam Hoessein werd de NLA ontwapend en onder toezicht gesteld, reden waarom enkele duizenden MKO-aanhangers nog in Irak, met name Kamp Ashraf, verblijven. De MKO heeft zich verantwoordelijk gesteld voor talrijke gewelddadige aanslagen. De huidige Iraanse autoriteiten beschouwen de MKO nog altijd als een van de voornaamste staatsvijanden. De MKO staat op de EU-lijst van terroristische organisaties. Ofschoon de MKO voorzover dezerzijds bekend sinds enkele jaren geen gewelddadige aanslagen meer heeft gepleegd, heeft de beweging haar ideologie en doelstelling niet gewijzigd.

De in 1981 opgerichte ‘National Council of Resistance Iran’ (NCRI) bestond uit een samenwerkingsverband van allerlei partijen van Koerdische, liberaal democratische, sociaal democratische en communistische snit, waaronder de MKO. Vele groepen zijn in de loop der tijd uit de NCRI gestapt. De NCRI afficheert zichzelf als het Iraanse overgangsparlement in ballingschap.

Overige buitenparlementaire oppositie
Voor zover overige vrije buitenparlementaire oppositie zichtbaar is, bestaat deze vooral uit activisten die min of meer individueel opereren, zoals journalisten, studenten, schrijvers, verdedigers van de mensenrechten, webloggers en activisten voor vrouwen- en vakbondsrechten. De mate van fragmentatie gaat hierbij ten koste van de kracht. Dissidenten zoeken de grens op van de geboden ruimte om kritiek te leveren en zien zich geconfronteerd met intimidatie, arrestaties en gedwongen verantwoording voor een rechtbank.

Het huidige bewind lijkt de censuur voorts verder aan te scherpen. Ontvangst van bepaalde buitenlandse zenders via de satelliet is in Iran verboden en de toegang tot veel websites wordt geblokkeerd. Boeken die in Iran worden uitgegeven, dienen vooraf goedkeuring te krijgen van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding (‘Vezarat-e Farhang va Ershad-e Eslami’). M.n. ‘ hervormingsgezinde’ kranten en weekbladen hebben te maken met een verschijningsverbod. Zo werden recentelijk wederom de dagbladen Sharq en Ham-mihan gesloten, alsook de Iranian Labour News Agency. Desondanks schrijven de media over de koers van het regeringsbeleid. Zo stellen sommige kranten vr aagtekens bij het gevoerde nucleaire beleid.

Buiten Iran zijn er enkele aanhangers te vinden van het monarchistisch gedachtegoed, hoewel er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de geloofwaardigheid van de bewegingen. Voorts trachten delen van de grote groep Iraanse diaspora in het buitenland via radio, televisie en websites Iraniërs in Iran te bereiken en kritiek te uiten op de Iraanse regering. Ondanks het verbod op satellietschotels slagen zij daar gedeeltelijk in daar veel Iraniërs toch toegang tot deze zenders hebben.

Conclusie
Het Iraanse staatsbestel heeft een sterk beperkende invloed op de mogelijkheden voor het voeren van oppositie. Binnen de grenzen van het staatsbestel zijn diverse parlementaire stromingen in Iran zichtbaar, uiteenlopend van radicaal conservatieven tot pragmatisch ingestelde conservatieven. Deze stromingen zijn loyaal aan de beginselen van de Islamitische Republiek. De buitenparlementaire oppositie bestaat voornamelijk uit oppositiebewegingen van etnische minderheden die niet of nauwelijks worden getolereerd. Daarnaast wordt kritiek geleverd op het regime door sterk gefragmenteerde activisten, die zich geconfronteerd zien met intimiderende maatregelen.

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen