Kamerbrief inzake reactie op het rapport ACBAR (Agency Coordinating Body for Afghan Relief) Afghanistan

Hierbij doen wij u toekomen een reactie van de regering op het rapport ‘ Falling short, Aid Effectiveness in Afghanistan’ van de overkoepelende ngo ACBAR (Agency Coordinating Body for Afghan Relief), naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Bommel (SP) tijdens de regeling van werkzaamheden op 25 maart jl. en de schriftelijke vragen die hierover zijn gesteld door de leden Gill’ard en Waalkens (beiden PvdA) op 25 maart jl.

ACBAR heeft op 24 maart jl. een rapport uitgebracht over de effectiviteit van de internationale hulp aan Afghanistan. Het rapport bevat een aantal kritische observaties alsmede constructieve aanbevelingen.

In het rapport wordt gesteld dat een belangrijk deel van de toegezegde financiële hulp aan Afghanistan nog niet is uitgegeven. Het geld dat wel wordt besteed, bestaat vaak uit geoormerkte bijdragen aan specifieke programma’s of regio’s. Ook is het ontvangende land in sommige gevallen verplicht diensten af te nemen van het donerende land. Voorts gaat volgens het rapport bijna tweederde van de internationale hulp buiten de Afghaanse regering om, hetgeen de ontwikkeling van effectieve overheidsinstanties bemoeilijkt. Een laatste pijnpunt is het gebrek aan coördinatie tussen donoren. In het rapport wordt Nederland genoemd als een van de relatief goed presterende donoren. Zo wordt gesteld dat de relatieve bijdrage van Nederland aan de wederopbouw van Afghanistan substantieel is. Nederland is volgens ACBAR in absolute zin de tiende donor in Afghanistan.

De regering onderschrijft een groot deel van de in het rapport genoemde conclusies en aanbevelingen. Sinds begin 2000 heeft Nederland in totaal rond de 500 miljoen euro in Afghanistan aan ontwikkelingssamenwerking besteed. Dit geld ging voor een groot gedeelte naar multilaterale donorfondsen onder beheer van de Afghaanse overheid, zoals het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF). Uit dit multidonorfonds worden zowel de opbouw van de Afghaanse overheid als nationale overheidsprojecten betaald. Nederland is medeoprichter en vijfde donor van het ARTF en levert jaarlijks een ongebonden bijdrage van € 25 miljoen. Daarnaast worden zoveel mogelijk nationale wederopbouwprogramma’s voor Uruzgan via dit fonds gefinancierd. Hierbij gaat het ondermeer om programma’s op het gebied van onderwijs, gezondheidsvoorzieningen, rurale ontwikkeling en microkredieten. Naast deze donorfondsen financiert Nederland projecten en programma’s uitgevoerd door bijvoorbeeld ngo’s en internationale organisaties. Bij deze projecten zocht en zoekt Nederland zoveel mogelijk aansluiting bij nationale strategieën en programma’s. Om nationale programma’s naar achtergebleven provincies te krijgen is oormerking ten behoeve van specifieke nationale programma’s in sommige gevallen nodig.

Ter illustratie van het belang dat Nederland hecht aan financiering via Afghaanse overheidskanalen, dient de Nederlandse hulp in 2006 en 2007. De totale Nederlandse hulp in 2006 aan Afghanistan bedroeg € 73 miljoen, waarvan € 56 miljoen via de Afghaanse overheid werd besteed en de rest aan ngo’s en internationale organisaties. In 2007 was dit bedrag rond de € 39,5 miljoen. Ook in de komende jaren zullen deze bijdragen substantieel zijn.

Nederland heeft tot en met 2007 al zijn financiële toezeggingen aan de Afghaanse overheid daadwerkelijk gestand gedaan. Momenteel heeft Nederland in totaal € 98,5 miljoen aan projecten en programma’s in uitvoering in Afghanistan (inclusief Uruzgan) en is er voor 2008 een additioneel bedrag van € 37 miljoen gereserveerd ten behoeve van uitgaven via Afghaanse overheidskanalen. Dit bedrag zal dit jaar door Nederland aan de diverse multilaterale donorfondsen die onder het beheer van de Afghaanse overheid staan, worden overgemaakt.

Naast het feit dat Nederland zijn eigen bijdrage zoveel mogelijk kanaliseert via de Afghaanse overheid, pleit Nederland in bilaterale en multilaterale context voor Afghaans ownership, goede afstemming van internationale wederopbouwactiviteiten en inzet van donorgelden via de Afghaanse overheid. Deze beginselen staan ook centraal in de op 20 maart 2008 aangenomen VN-Veiligheidsraadresolutie 1806 waarmee het mandaat van de VN-missie UNAMA voor een jaar is verlengd.
Nederland zet dit vraagstuk op de internationale agenda, het meest recent nog tijdens de bijeenkomst op 6 maart jl. van ministers van Buitenlandse Zaken van landen met troepen in Zuid-Afghanistan. Nederland zal deze problematiek ook aan de orde stellen tijdens de NAVO-top in Boekarest (2-4 april).

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft en marge van de komende Wereldbankvergadering (12-14 april) een bijeenkomst belegd met de belangrijkste donoren in Zuid-Afghanistan, Duitsland en Noorwegen om deze onderwerpen te bespreken. Voorts is donorcoördinatie een vast punt op de agenda van de Joint Coordination and Monitoring Board (JCMB). De volgende JCMB zal plaatsvinden in juni te Parijs. Niet mag worden vergeten dat juist de Afghaanse overheid, daarin ondersteund door de VN, een belangrijke rol heeft te spelen bij donorcoö rdinatie. Bovengenoemde fora bieden voldoende mogelijkheden om de coördinatie van de internationale hulp aan Afghanistan te verbeteren.

ACBAR constateert in het rapport dat een aantal donoren hun toegezegde gelden nog niet hebben overgemaakt. Zo zou de Europese Commissie tot op heden minder dan tweederde van het door haar toegezegde geld uitgegeven. De Nederlandse regering kan geen verantwoordelijkheid nemen voor nog openstaande verplichtingen van andere donoren. Tevens zijn de exacte cijfers uit het rapport over openstaande verplichtingen van andere donoren niet te verifiëren. ACBAR geeft echter ook goede verklaringen voor deze problematiek: de moeilijke werkomgeving, de onveiligheid en de geringe Afghaanse uitvoeringscapaciteit. Deze bemoeilijken het uitgeven van toegezegde middelen en werken remmend op het uitgavenritme van donoren. Het omzetten van committeringen naar daadwerkelijke besteding van fondsen kan daardoor vertraging oplopen. Nederland herkent deze belemmeringen, die ook zijn beschreven in de artikel 100-brief van 30 november 2007, uw kenmerk 27925 nr.279).

Een voorbeeld van opgetreden uitgavenvertraging zijn de committeringen voor de juridische sector. Een groot deel van de internationale committeringen (Nederland € 15 miljoen) zijn aangegaan tijdens de Rule of Law Conferentie in Rome in juli 2007. Het financieringskanaal en de strategie voor de juridische sector dienen evenwel nog te worden vastgesteld. Voor de Europese Commissie bijvoorbeeld werkt dit vertragend op het uitgeven van de reeds gecommitteerde middelen (€ 200 miljoen) voor de juridische sector. Nederland heeft overigens aan zijn bijdrage de voorwaarde verbonden dat de Afghaanse regering voortgang moet laten zien op het terrein van transitional justice.

Ofschoon Nederland zoveel mogelijk bijdraagt via de Afghaanse overheid en werkt aan de opbouw van de Afghaanse overheidscapaciteit op nationaal en provinciaal niveau, is in sommige gevallen het inhuren van externe capaciteit, zoals consultants, noodzakelijk om snelle en zichtbare voortgang te boeken. Het ligt in de rede dat hierbij in eerste instantie wordt gekeken naar consultants uit Nederland: deze zijn immers vertrouwd met de relevante procedures. Nederland maakt beperkt gebruik van de inhuur van Nederlandse consultants. Dit is in totaal niet meer dan 2% van het totale budget.

Ik neem aan dat de in deze brief verstrekte informatie tegemoet komt aan het verzoek van het lid Van Bommel en dat de vragen van de leden Gill’ard en Waalkens hiermee zijn beantwoord.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen