Bijlage - Kamerbrief inzake schriftelijk overleg met het oog op de Raad Algemene Zaken van 26 juli 2010

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld … juli 2010

Binnen de vaste commissie voor Europese Zaken bestond bij zeven fracties de behoefte de minister van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over zijn brief d.d. 16 juli 2010 inzake de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 26 juli 2010.

De minister heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van …. 2010. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de minister zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Bommel

De griffier van de commissie,

Nijssen

Presentatie agenda voorzitterschap

Wat betreft de agenda van het Belgische voorzitterschap gaan de leden van de VVD-fractie ervan uit dat in het (betreffende) tweede deel van 2010 door de Europese Unie geen grotere toegeeflijkheid zal worden getoond in de richting van Turkije met betrekking tot het toepassen van blokkades op de diverse hoofdstukken bij de toetredingsonderhandelingen, dan in de direct daaraan voorafgaande periode het geval is geweest.

Antwoord van de regering : Er is in de EU geen beleidswijziging opgetreden mbt de blokkades op de diverse hoofdstukken bij de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Turkije heeft nog steeds de douane-unie met de EU niet van toepassing verklaard op Cyprus. Dit heeft tot gevolg dat de acht onderhandelingshoofdstukken 1 die in 2006 werden bevroren niet in de onderhandelingen worden betrokken en dat geen enkel onderhandelingshoofdstuk voorlopig kan worden gesloten.

De PVV-fractie constateert tot haar ongenoegen dat EU-voorzitter België het komend halfjaar nieuwe stappen wil zetten voor de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. EU-voorzitter België hoopt minstens een van de nog resterende 23 onderhandelingsonderwerpen te openen. Tot dusver zijn twaalf van de 35 hoofdstukken geopend. De EU onderhandelt sinds eind 2004 met Turkije over toetreding. De minister dient zich uit te spreken tegen de stappen die voorzitter België wil zetten en zich uit te spreken dat Turkije nooit lid mag worden van de EU. Turkije is een islamitisch land dat geen plaats hoort te hebben in de EU.

Antwoord van de regering : Ik verwijs u graag naar de antwoorden van 13 juli op de Kamervragen van de leden Bontes en Wilders. In het onderhandelingsraamwerk uit 2005 is vastgelegd dat toetreding tot de EU het doel is van de onderhandelingen met Turkije. Tegelijkertijd is overeengekomen dat de onderhandelingen een open-einde proces zijn, waarvan de uitkomst (en derhalve toetreding) niet op voorhand kan worden gegarandeerd. Louter criteria zijn leidend bij de toetsing of Europese landen in aanmerking komen voor EU-lidmaatschap. De godsdienst van de meerderheid van de bevolking van het betreffende land speelt daarbij geen rol.

De agenda van het voorzitterschap geeft de leden van de SP-fractie geen aanleiding tot het stellen van vragen.

Gaarne zouden de leden van de fractie van D66 antwoord krijgen op de vraag wat de minister bedoelt met de frase dat het Belgisch Voorzitterschap veel aandacht besteedt aan het financieel-economisch beleid. Worden in de agenda van het Belgisch Voorzitterschap volgens de minster de juiste prioriteiten gesteld in de EU begroting? Onderschrijft de minister de stelling dat de bezuinigingen vooral snijden in onderzoek, innovatie en life long learning? Zo ja, kan de minister dit dan verklaren aan de hand van de EU2020 gedachte?

Antwoord van de regering : Tijdens het Belgische EU-voorzitterschap zullen op de agenda’s van de diverse Raden en de Europese Raad de financieel-economische onderwerpen een prominente rol spelen. Zo zullen er ter voorbereiding van de Europese Raad van 16 september op 6 september vergaderingen van de Ecofin Raad en de task force Van Rompuy worden belegd. Het zogenaamde “Van Rompuy proces” zal uiteindelijk leiden tot een eindrapportage over de mogelijkheden ter versterking van de Economische en Monetaire Unie. Deze rapportage zal naar verwachting tijdens de ER van oktober voorliggen. Onder het Belgische voorzitterschap zal in de Ecofin Raad worden (door)gesproken over de versterking van de regulering van de financiële sector.

Ten aanzien van de EU-begroting na 2013 geldt het volgende: de Commissiemededeling over de EU-begrotingsevaluatie zal naar verwachting in de tweede helft van 2010 alsnog verschijnen. Nederland heeft altijd aangedrongen op een ambitieuze EU-begrotingsevaluatie voorafgaand aan de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven 2014-2020. Het kabinetsstandpunt zoals neergelegd in april 2008 (Kamerstuk 22112 nr. 634), inclusief de ambities op het terrein van onderzoek, innovatie en leven lang leren, geldt nog steeds en sluit uitstekend aan bij de doelstellingen van de EU2020-strategie. Onder Belgisch voorzitterschap zullen de onderhandelingen over de EU-jaarbegroting 2011 worden afgerond. Over de Nederlandse stellingname in deze onderhandelingen tot dusverre en de prioriteitsteling binnen deze begroting informeerde ik u reeds per brief d.d. 13 juli 2010. Bij de invulling van de begroting voor 2011 zijn de Raad en het EP gebonden aan het meerjarenkader 2007-2013. De uitgaven in 2011 op het terrein van onderzoek, innovatie en leven lang leren moeten in lijn met dit meerjarenkader. De uitgaven voor deze beleidsterreinen kunnen dus per jaar variëren, afhankelijk van uitputtingsritmes van de programma’s.
De leden van de D66-fractie vragen of het correct is dat in de structuur- en cohesiefondsen de betalingen alleen maar stijgen. Kan de minister aangeven of dit geld direct of indirect wordt teruggeven aan de lidstaten? Kan de minister aangeven of hij de beslissing op dit punt een goede bijdrage vindt aan een transparant financieel beleid?

Antwoord van de regering : De totale uitgaven voor structuur- en cohesiefondsen worden vastgesteld per periode van 7 jaar (de huidige Financiële Perspectieven lopen van 2007 tot 2013). Er is geen sprake van een overschrijding van het budget.

Het is kenmerkend voor de structuur- en cohesiefondsen dat de afdrachten en betalingen binnen deze periode Financiële Perspectieven oplopen. Zo zullen in het begin van de periode vooral projecten worden geselecteerd en zal pas later bij de uitvoering en afronding van deze projecten worden overgegaan tot betalingen. Daarnaast zijn op basis van het Europees economisch herstelplan betalingen naar voren gehaald. Dit betreft een versnelling van de uitbetaling van het vastgestelde budget en is in geen geval een stijging van het totale budget.

Wanneer structuur- en cohesiefondsen leiden tot betalingen, vloeien nationale contributies aan de EU indirect terug naar de lidstaten. Nederland is van mening dat deze systematiek in de toekomst veranderd moet worden (ref. voornoemd kabinetsstandpunt uit april 2008), en dat welvarende lidstaten hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en middelen binnen hun nationale (of regionale) begrotingen moeten aanwenden voor de ontwikkeling van hun minder welvarende regio’s.

Toetredingsconferentie IJsland

De leden van de VVD-fractie spreken hun steun uit voor de opstelling van de Nederlandse regering dat bij toetredingsonderhandelingen met IJsland prioriteit wordt gegeven aan onderhandelingshoofdstuk 9 inzake Financiële Diensten en dat niet kan worden ingestemd met sluiting van dit hoofdstuk voordat een akkoord is bereikt over de leenovereenkomst tussen IJsland enerzijds en Nederland en het Verenigd Koninkrijk anderzijds. Deze leden informeerden verder naar de mate waarin IJsland reeds de door de Europese Commissie noodzakelijk geachte economische hervormingen en aanpassingen aan het doorvoeren is.

Antwoord van de regering : IJsland heeft als lid van de Europese Economische Ruimte reeds circa tweederde van de Europese wetgeving (acquis communautaire) uitgevoerd en voldoet aan de politieke Kopenhagen criteria. De Europese Commissie zal in de tweede helft van 2010 een uitgebreide screening uitvoeren op de implementatie van het acquis communautaire door IJsland en hierover rapporteren aan de EU-lidstaten. In deze screening zullen de nog noodzakelijke hervormingen op alle terreinen, waaronder op economisch vlak, uitvoerig aan de orde komen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de inzet van de regering. Het benadrukken van het feit dat het sluiten van het onderhandelingshoofdstuk 9 inzake Financiële Diensten, waaronder ook het depositogarantiestelsel (en daarmee de Icesave problematiek) voor Nederland niet aan de orde is voordat een akkoord is bereikt over de leenovereenkomst tussen IJsland enerzijds en Nederland en het VK anderzijds alsmede de inzet op het uitbannen van walvisvangst in IJsland, conform het moratorium op walvisvangst in het kader van de International Whaling Commission (IWC), zijn conform de inzet van de PvdA-fractie.

De regering dient zich naar het oordeel van de PVV-fractie te verzetten tegen toetreding van IJsland tot de EU. IJsland is een armlastig land. Voorheen wilde IJsland niet toetreden tot de EU. Nu het bijna failliet is, wil men dat wel. De inzet van de Nederlandse regering moet zijn: IJsland mag geen lid worden van de EU, doch dient wel haar verplichten m.b.t. ICE-save na te komen.

De CDA-fractie steunt de lijn van de regering waarbij de leenovereenkomst met Nederland en het Verenigd Koninkrijk voorwaarde is voor sluiting van onderhandelingshoofdstuk 9. De CDA-fractie heeft in aanvulling hierop nog een enkele vraag. Er is op dit moment dus nog sprake van een uitstaande schuld van EUR 1,3 mld van IJsland aan Nederland. Deze schuld bestaat uit het bedrag dat Nederland aan IJsland heeft voorgeschoten om tot uitkering van het depositogarantiestelsel over te kunnen gaan. Eerder dit jaar is een referendum gehouden waarin IJsland zich uitsprak tegen de overeengekomen betalingsvoorwaarden voor deze lading. Hoe staat het nu met de onderhandelingen tussen IJsland en Nederland. Hoe wordt er druk op gehouden? En hoe staat het met de leenovereenkomst tussen het VK en IJsland?

Met betrekking tot het moratorium op walvisvangst in het kader van het IWC vraagt de CDA-fractie zich af, in hoeverre het handhaven van het moratorium door IJsland een harde voorwaarde is in de toetredingsonderhandelingen met IJsland.

Antwoord van de regering : Na het IJslandse referendum van 6 maart jl. zijn in juli 2010 trilaterale verkennende besprekingen tussen Nederland, het VK en IJsland voor onderhandelingen over twee identieke hernieuwde leenovereenkomsten gestart. Nederland en het VK werken nauw samen en brengen de kwestie op regelmatige basis onder de aandacht van partners, zowel bilateraal als in een aantal internationale fora.

Met betrekking tot de walvisvangst staat vast dat binnen de Europese Unie het vangen, het gevangen houden en het opzettelijk storen van walvissen en walvisachtigen verboden is. Dit vormt dan ook de uitgangspositie voor de toetredingsonderhandelingen met IJsland. Het kabinet is van mening dat hieraan onverkort moet worden vastgehouden.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden over het feit dat de toetredingshoofdstukken die gerelateerd zijn aan de ‘Icesave-problematiek’ in een vroeg stadium van de onderhandelingen ter tafel komen, zoals het kabinet schrijft. Zij kunnen zich voorstellen dat dit ook gebeurt met andere ‘heikele’ kwesties zoals de walvisvangst. Daarnaast vragen deze leden zich af hoeveel pre-accessiesteun er is gereserveerd voor IJsland. Zij mogen toch aannemen dat met dergelijke steun, zoals met andere uitgaven die de EU doet vanwege IJsland, terughoudend wordt omgesprongen zolang lidstaten als Nederland nog geld tegoed hebben?

Antwoord van de regering : Op verzoek van Nederland is in het onderhandelingsraamwerk vastgelegd dat hoofdstukken die van IJsland nog de nodige inspanning vergen in een vroeg stadium van de toetredingsonderhandelingen ter tafel zullen komen. Het onderhandelingshoofdstuk milieu (hoofdstuk 27), waaronder de walvisvangst valt, maakt hier wat het Nederlandse kabinet betreft onderdeel van uit.

Zoals bekend is het EU pre-accessiefonds (IPA) bestemd voor alle (potentiële) kandidaat-lidstaten ter voorbereiding op een eventueel EU-lidmaatschap. Inmiddels is, na raadpleging van het Europees Parlement, op 14 juli jl. IPA eveneens opengesteld voor IJsland. De steun voor IJsland uit dit fonds zal voornamelijk worden besteed aan institutionele en wetgevende hervormingen ter volledige implementatie van het acquis communautaire. Over de definitieve hoogte van het budget zal pas eind dit jaar een besluit worden genomen. Dit budget zal lager zijn dan voor andere (potentiële) kandidaat-lidstaten. Het IPA-budget is onderdeel van de EU-begroting en heeft als zodanig niet een direct verband met de Icesavekwestie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie spreken hun waardering uit voor de inzet ten aanzien van IJsland: moeilijke hoofdstukken eerst, geen sluiting van het financiële hoofdstuk alvorens een akkoord is gesloten en bespreking van de walvisvangst. Een duidelijke lijn, die op instemming van de ChristenUnie-fractie kan rekenen.

Voorbereiding Europese Raad september

De leden van de VVD-fractie vragen welke andere landen dan China, India en Brazilië de Nederlandse regering van dusdanig strategisch belang acht voor de ontwikkeling van de welvaart en het welzijn van de EU dat zij zouden moeten worden toegevoegd aan het trio China, India en Brazilië (die sterker zouden moeten worden geëngageerd door de EU).

Net als de regering zijn de leden van de PvdA-fractie voorstander van het ontwikkelen van een strategische visie door de EU over de omgang met landen als China, India en Brazilië. Tegelijkertijd zou er ook gekeken moeten worden naar welke andere landen een belangrijke rol kunnen spelen voor het welzijn en de welvaart van de EU en ook hier zou de EU een strategische visie moeten hebben of ontwikkelen. Het integraal doorvoeren van deze visie op alle beleidsterreinen kan het beleid van de positie van EU inderdaad versterken. Tijdens de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen is al gebleken dat wil de EU meepraten op het wereldtoneel, het belangrijk is dat er een gemeenschappelijk visie is die kan worden uitgedragen. Effectief optreden van de EU is in grote mate afhankelijk van de mate waarin de EU in staat is met één stem te spreken en een coherente en consistente boodschap uit te dragen op alle terreinen. De EU betreft namelijk niet alleen de interne EU politiek, maar is ook (steeds meer) de vertegenwoordiger van de EU-lidstaten in de internationale politiek. De EU heeft meer te bieden dan een economische partnerschap, ook de Europese opvattingen over bijvoorbeeld mensenrechten en democratie zijn een waardevolle bijdrage aan de internationale politiek.

De CDA-fractie is verheugd over voornemen serieus na te denken over bredere strategische allianties met landen als India, China en Brazilië. Liever vandaag dan morgen. Eens met inzet om verder te kijken dan alleen deze landen. Aan welke andere landen denkt de regering dan? Nu wordt er gesproken over wat wij van deze landen verwachten tav onderwerpen als klimaat, OS, handel en veiligheid, maar in hoeverre wordt er in de strategie ook rekening gehouden met de visie van deze landen op Europa en wat zij van Europa al dan niet verwachten? Graag een reactie.

Antwoord van de regering : Nederland steunt het voornemen van de voorzitter van de Europese Raad om te spreken over de strategische relatie met India, China en Brazilië. De voorzitter van de Europese Raad wil daarbij bijzondere aandacht besteden aan opkomende machten in Azië, vooral India en China. Tegelijkertijd meent het kabinet dat ook moet worden bezien welke andere landen gezien hun (mogelijke) positieve of negatieve invloed (bv respectievelijk Canada, Japan en Australië enerzijds en Iran anderzijds) op de welvaart en het welzijn van de EU van strategisch belang voor de EU zijn. De EU zou ook een strategische visie moeten hebben over deze categorie landen.

Met het CDA is het kabinet van mening dat de EU niet alleen moet analyseren welke strategische belangen Europa in de partnerlanden heeft, maar zich andersom ook rekenschap moet geven hoe deze landen Europa bezien. De perceptie van deze partnerlanden van Europa is wisselend. Enerzijds wordt in het algemeen erkend dat Europa een leidende rol heeft op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, technologie, mensenrechten, klimaatbeleid alsmede handel en investeringen. Ook wordt de ‘culturele macht’ van Europa onderkend. Anderzijds is het een gegeven dat het aandeel van Europa in de wereldeconomie de laatste jaren gedaald is, omdat landen als India, China en Brazilië een veel sterkere economische groei hebben doorgemaakt. Op basis van hun toegenomen gewicht menen deze landen dat Europa vaak oververtegenwoordigd is in internationale en multinationale fora (G20, IMF, VN-veiligheidsraad ed.).

Is het juist, zo vragen de leden van de SP-fractie zich af, dat de secretaris-generaal van de NAVO, Rasmussen, bij het Europees Parlement vorige week heeft gezocht naar steun om naast de genoemde strategische partners ook de NAVO als gespreksonderwerp op deze Europese Raad geplaatst te krijgen? Is het kabinet het met deze leden eens dat een visie op strategische partners en samenwerking niet los kan worden gezien van de discussies over de toekomst van de NAVO en de discussies over de toekomst van de VN-veiligheidsraad?

Uit de geannoteerde agenda is het deze leden duidelijk dat het kabinet deze strategische landen sterker wil engageren, maar niet hoe. Staat men een benadering voor waarbij met deze landen wordt samengewerkt bij de vormgeving van een nieuwe aangepaste mondiale veiligheidsstructuur of gaat men de diverse onderdelen van het EU-buitenlandbeleid (handel, OS) inzetten om deze landen onder druk te zetten de door het kabinet gewenste verantwoordelijkheid te nemen?

Is het kabinet met deze leden eens dat het de voorkeur verdient om zoveel mogelijk van de genoemde vraagstukken in VN-verband te behandelen?

De leden van de SP-fractie vragen aan welke andere landen het kabinet denkt wanneer het naast Brazilië, China en India ook de mogelijkheid wil openhouden om op andere landen een strategische
visie te ontwikkelen? Welke criteria hanteert het kabinet daarbij?


Antwoord van de regering : De buitenlandcommissie van het Europees Parlement heeft op 14 juli met de secretaris-generaal van de NAVO gesproken over het nieuwe Strategische Concept van de NAVO alsmede de relaties tussen de EU en de NAVO. Voor een verslag van dit gesprek verwijs ik u graag naar de leden van het Europese Parlement.
De Europese Raad zal zich niet buigen over de relatie tussen de EU en de NAVO, noch over de hervormingen van de VN-veiligheidsraad. Wel is het kabinet met de SP van mening dat de relaties met de strategische partners ook een belangrijke multilaterale component heeft. Zo werken de EU en haar lidstaten nauw samen met landen als India en Zuid-Afrika in VN-kader. In de keuze voor de VN als samenwerkingskanaal met de opkomende landen dient Europa zich te laten leiden door de effectiviteitsvraag. Soms verdient het voorkeur om het multilaterale spoor te kiezen (bijv. in klimaatonderhandelingen), maar soms wordt het Europese belang beter gediend door het bilaterale spoor te volgen (dat wil zeggen samenwerking van de EU met individuele derde landen). Daarnaast kan de EU zijn multilaterale invloed optimaliseren door de strategische partners bilateraal aan te spreken op hun multilaterale verplichtingen (bv mensenrechten, multilaterale handelspolitiek).

Het is nog niet precies bekend hoe de discussie over de relatie met de strategische partners zal worden gestructureerd. Naar verwachting zal worden gesproken over coherentie en synergie tussen nationale en EU-actie (ondermeer het vraagstuk van de maximalisatie van de EU-invloed in G8 en G20) alsmede over een optimale inzet van EU-instrumenten (waaronder de effectiviteit van de dialoog met derde landen via tweejaarlijkse Toppen). De informele Raad Buitenlandse Zaken (‘Gymnich’) van 10 september en de Raad Algemene Zaken van 13 september zullen de discussie verder voorbereiden.

Nederland is van mening dat de strategische partners moeten worden aangemoedigd hun verantwoordelijkheid te nemen voor internationale vraagstukken als vrede en veiligheid, klimaat, handel en ontwikkelingssamenwerking. Hiertoe zal het bestaande EU-beleid waar nodig moeten worden aangepast. Hoe precies, zal op basis van de discussies in september nader moeten worden bezien. Het kabinet kan zich een aanpassing van bijvoorbeeld de Europese Veiligheidsstrategie voorstellen, evenals een verandering in de wijze van voorbereiding en uitvoering van EU-toppen met derde landen.

Is het juist dat de lidstaten het eens zijn over een VN-resolutie waarin de AVVN wordt voorgesteld dat de EU in de VN het woord mag voeren, en amendementen en voorstellen mag indienen? Hoe verhoudt dit zich tot de procedure die staat beschreven in het Verdrag van Lissabon waarbij lidstaten de Hoge Vertegenwoordiger uitnodigingen in hun plaats het woord te voeren over zaken waar de EU een gemeenschappelijk standpunt heeft ingenomen? Is het juist dat in dit voorstel de mogelijkheid wordt opengehouden dat zowel de EU als individuele lidstaten over dezelfde kwestie het woord voeren, met name ook in de VN-veiligheidsraad?

Antwoord van de regering : EU-lidstaten zijn het onderling eens over een ontwerpresolutie die de EU-delegatie meer rechten moet geven in de Algemene Vergadering van de VN. De EU heeft toestemming van de andere VN-lidstaten nodig, of althans een meerderheid van hen, om het zo in te richten dat de EU (de EU-delegatie is bij de VN een waarnemer) vroeg in het debat aan het woord komt, stukken kan verspreiden etc. De EU streeft ernaar één interventie te houden als het gaat over een thema waar de EU een gemeenschappelijk standpunt heeft. Maar individuele
EU-lidstaten blijven spreekrecht behouden. Dat geldt in de VN-veiligheidsraad (VNVR) voor de leden van de VNVR, maar ook voor de niet-leden in open debatten in de VNVR. In de Algemene Vergadering is het nog steeds de gewoonte dat het voorzitterschap namens de EU spreekt (zolang de EU-delegatie niet die additionele rechten heeft).

Wat de ChristenUnie-fractie betreft verdient het ondersteuning dat de EU een strategische visie ontwikkelt mbt de omgang met opkomende landen. En, zoals de regering terecht aangeeft, landen die op andere manieren van strategische belang zijn voor de EU. Echter, voorkomen moet worden dat een al te grote groep landen ontstaat, omdat dit het ontwikkelen van een werkbare visie in de weg staat. De fractie van de ChristenUnie meent verder dat naast de genoemde terreinen waarop het nieuwe beleid zou moeten doorwerken ook klimaat en energie, als ‘nieuwe’ prioriteiten voor de EU, en innovatie, belangrijke terreinen zijn waar dit strategische beleid in zou moeten doorwerken.

Antwoord van de regering : De regering deelt de visie van de ChristenUnie: het is onwenselijk de groep als strategisch te beschouwen partners te groot te laten worden. In dit licht is de beperking van het aantal te bespreken landen tijdens de ER van september verdedigbaar. Zoals reeds hierboven gesteld, is het noodzakelijk tevens binnen afzienbare tijd te bezien welke andere landen voor de EU van strategisch belang zijn.

Europese Dienst Extern Optreden (EDEO)


Omdat een oprichtingsbesluit inzake de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO) steeds dichter bij lijkt te komen, zouden de leden van de VVD-fractie graag nog antwoorden ontvangen op de volgende vragen:

  • EDEO moet vooral een manier zijn om bestaande diensten (DG RELEX, HV bij de Raad en nationale diplomatieke diensten) samen te laten werken. Worden er voor EDEO in de komende jaren nieuwe EU-ambtenaren aangetrokken?

  • Wat is er bekend over de begroting van EDEO voor 2011? De VVD-fractie wil benadrukken dat het belangrijk is dat de begroting van EDEO zich over meerdere jaren zal uitstrekken en dat hierover volledige transparantie moet bestaan.

  • Hoe is de controle op de begroting van EDEO georganiseerd? Heeft het EP zeggenschap over de gehele begroting?

  • Zijn alle bestaande OS-fondsen van de EU (ECHO, bilateraal en in ACP-verband) ondergebracht bij EDEO?

Antwoord van de regering : HV Ashton heeft aangekondigd dat zij 218 nieuwe formatieplaatsen op beleidsniveau wil creëren in de periode 2010-2011. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de nieuwe taken van de EU op extern gebied. Het gaat hier om 78 additionele functies in Brussel, waaronder een aantal managementfuncties en functies in ondersteunende diensten (juridische dienst, communicatie, interne controle). Op de delegaties wil de HV 140 nieuwe formatieplaatsen creëren, met name in die delegaties die nog geen of slechts een kleine politieke afdeling hebben.

In Coreper van 14 juli jl. is door het kabinet van de HV enig inzicht gegeven in de kosten voor 2011 en verder. Daaruit valt af te leiden dat in 2011 in ieder geval wordt uitgegaan van € 75 miljoen aan additionele uitgaven. Het betreft hier aanloopkosten voor de nieuwe dienst en kosten voor de instroom van nationale diplomaten. De HV heeft zelf in Coreper op 22 juli deze gegevens schriftelijk herbevestigd. De EDEO krijgt een aparte begrotingslijn onder categorie 5 (administratie). Voor 2011 en verder zullen de kosten voor de EDEO in de normale begrotingsprocedure worden meegenomen. Transparantie is hierdoor gewaarborgd.

Voor 2010 is een extra bedrag van € 9,5 miljoen voor de EDEO gereserveerd. Als bijlage bij dit besluit over de aanpassing van de Europese begroting voor 2010, zal een verklaring worden aangenomen waarin het principe van budgetneutraliteit voor de EDEO wordt herhaald, hetgeen ook voor Nederland een belangrijk punt is.

De controle van het EP over de begroting van de EDEO is op dezelfde wijze geregeld als over de overige EU-uitgaven.

De EDEO wordt belast met de drie eerste programmeringsfasen voor de externe hulpfondsen van de Commissie (landenallocaties; meerjaren strategische programma’s; indicatieve programma’s). Voor wat betreft het Europees Ontwikkelingsfonds (hulp aan ACP-landen) en het Development Cooperation Instrument (DCI) geschieden deze programmeringsfasen onder de verantwoordelijkheid van de Commissaris OS. Voor wat betreft het nabuurschapsinstrument is de Commissaris Uitbreiding & Nabuurschapsbeleid verantwoordelijk.

De Europese Commissie blijft verantwoordelijk voor de laatste twee programmeringsfasen (jaarplannen en uitvoering).

Ook blijft de Europese Commissie (ECHO) belast met het uitvoeren van de Noodhulp.

  • Op basis van welke criteria worden beleidsthema’s ondergebracht bij de EDEO resp. de HV? Hoe verhouden aanpalende thema’s – die ressorteren onder andere commissarissen en DG’s (zoals nabuurschapbeleid/uitbreiding, energie) – zich tot de EDEO en de HV?

  • Hoe worden de EDEO-aspecten van dergelijke thema’s gedefinieerd en bij wie ligt het primaat in voorkomende gevallen?

  • Hoe verhouden Uniedelegaties in derde landen zich tot de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten aldaar? Hoe willen de HV en de EDEO voorkomen dat bilaterale initiatieven het externe beleid van de EU doorkruisen?

Antwoord van de regering : De taken en bevoegdheden van de overige Commissarissen, zoals de Commissaris voor Uitbreiding & Nabuurschapsbeleid en de Commissaris voor Energie, zijn ongewijzigd. Wel ziet de HV toe op de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie. De HV krijgt daarmee een belangrijke taak bij het coördineren van de externe aspecten van het beleid van de overige Commissarissen.

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon hebben de EU-delegaties in veel landen de rol en taken van het lokale voorzitterschap overgenomen. Dit betekent dat de EU-delegaties de Unie naar buiten toe vertegenwoordigen en ter plekke coördineren. De lidstaten zijn volgens het Verdrag eraan gehouden om zich van acties te onthouden die het EU-beleid doorkruisen (art. 4 VEU).

  • In mei 2010 publiceerden Jacques Delors (oud-voorzitter Europese Commissie) en Jerzy Buzek (Voorzitter EP) het pamflet ‘Towards a new European Energy Community’. In het stuk roepen zij op één gemeenschappelijk energiebeleid te voeren en gezamenlijk op te trekken richting energieproducerende landen. Dit zou onder andere betekenen dat de Europese Commissie onderhandelt met olie- en gasproducerende landen en contracten met hen sluit namens de gehele Unie. Deelt u de mening dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de politieke en juridische haalbaarheid van deze voorstellen en dat zij een bijna supranationale rol voor de EDEO op het gebied van energiebeleid impliceren, met verregaande consequenties voor lidstaten? Verschillende varianten van dit model zijn reeds uitgewerkt als onderdeel van de Caspian Development Cooperation (CDC), waarmee wordt beoogd om als ‘Europa’ gas in te kopen in Turkmenistan. Is dit model een eenmalige exercitie, of wordt hiermee een blauwdruk ontwikkeld voor een dominante rol van de EDEO en HV op het gebied van energiebeleid?

Antwoord van de regering : Nederland is van mening dat energiebeleid integraal onderdeel moet zijn van het externe beleid van de EU. Het vraagstuk van energievoorzieningszekerheid (en de diversificatie van energiebronnen) is immers van groot belang voor welvaart en welzijn van de EU. Energie is een strategisch vraagstuk, zoals de Gascrisis in Oekraïne (januari 2009) heeft aangetoond.
Op dit moment is energie echter nog geen exclusieve bevoegdheid van de EU. Maar daar waar Europees optreden synergievoordelen heeft, is de Nederlandse regering voorstander van gezamenlijke actie. De Europese Commissie zal in het najaar met een mededeling komen over een nieuw energie actieplan 2011-2020, waar één gemeenschappelijk energiebeleid mogelijk ook onderdeel van zal uitmaken. Op dat moment zal het kabinet een standpunt terzake nader bepalen.

  • Hoe verhoudt de EU HoD (Head of Delegation) zich tot de ambassadeurs van de EU- lidstaten? Kan de EU HoD op bepaalde beleidsterreinen ‘namens’ de gehele EU spreken of via de HV (gezien de positie van de HV in de EC en de Raad) gemeenschappelijkheid afdwingen?

  • Is de Nederlandse regering zich bewust van het risico van ‘diplomatieke drukte’, wanneer zowel een groot aantal EU lidstaten als de EDEO wordt vertegenwoordigd in een land cq. regio, waar logischerwijs ook sprake is van veel thematische overlap in werkzaamheden? Zal deze ‘diplomatieke drukte’ niet het tegenovergestelde effect hebben van de huidige inspanningen: in plaats meer coherentie in het externe beleid van de EU, een verdere fragmentatie en een diffuus blijven van het beeld van de EU in het buitenland?

Antwoord van de regering : Zoals hierboven aangegeven zal de EU HoD namens de HV de Unie in het land van zijn accreditatie vertegenwoordigen. Tevens zal hij of zij de interne coördinatie ter plekke organiseren en het HOM’s-overleg voorzitten (het overleg van ambassadeurs van de EU landen). De HoD ontvangt zijn of haar instructies van de HV. De HV en de Uniedelegaties kunnen slechts namens de Unie optreden daar waar er een gemeenschappelijk beleid is. Op die terreinen waarop er geen gemeenschappelijk Uniestandpunt is blijven de lidstaten bevoegd hun eigen beleid te voeren. Omdat het GBVB met eenparigheid wordt vastgesteld, kan er van afdwingen geen sprake zijn.

  • Op welke wijze wil de Nederlandse regering vorm geven aan de betrokkenheid van andere departementen dan Buitenlandse Zaken bij de EDEO?

Antwoord van de regering : Het Nederlandse standpunt op het gebied van het externe beleid van de EU wordt in Den Haag op de gebruikelijke wijze interdepartementaal gecoördineerd en afgestemd en door de ministerraad vastgesteld. De taken van de EDEO zullen in eerste instantie voornamelijk liggen op het terrein van het externe beleid. Daarnaast bepleit Nederland dat de EDEO vanaf het begin ook consulaire taken op zich neemt. Indien er functies vrijkomen die expertise op een terrein verlangen waarvoor een ander departement beleidsverantwoordelijkheid draagt, dan zal de regering actief op zoek gaan naar geschikte kandidaten van andere ministeries. Deze taak berust onder meer bij de bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging geplaatste Coördinator EU (Top-)benoemingen.

  • Onder welke voorwaarden overweegt de Nederlandse regering co-locatie? Wordt deze mogelijk geacht zonder een verlies van effectieve hulp en steun aan Nederlandse burgers en bedrijven?

Antwoord van de regering : Co-locatie kan interessant zijn wanneer dit een besparing van kosten of andere synergie-effecten oplevert, zonder dat dit de steun aan Nederlandse burgers en bedrijven schaadt.

De HV heeft op verzoek van Nederland toegezegd, voorafgaand aan de Raad, nader inzicht te bieden in de kosten van de EDEO. Aan dit financiële overzicht wordt op dit moment nog gewerkt. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit kostenoverzicht –uitgaande van het principe van budgetneutraliteit- nog voor verschuivingen in de EU begroting kan zorgen? Komt dit kostenoverzicht ook nog ter kennisname –met een reactie van de regering- naar de Kamer?

Antwoord van de regering : De HV heeft toegezegd voorafgaande aan de Raad Algemene Zaken een globaal overzicht van de kosten voor de periode na 2010 te zullen presenteren. Mondeling is reeds meegedeeld dat de HV denkt aan extra uitgaven van € 75 miljoen in 2011.

Zoals ik u informeerde via mijn brief d.d. 29 juni 2010 (Kamerstuk 22112 nr. 1035) zijn de financiële implicaties van de oprichting van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) nog niet in de cijfers voor de EU-begroting 2011 opgenomen. Dit zal in de tweede helft van 2010 nog moeten geschieden. Zoals ik u ook reeds berichtte (brief d.d. 13 juli) zal de besluitvorming binnen de Raad over de EU-begroting 2011 uiteindelijk gestalte krijgen via een bijeenkomst van de Begrotingsraad, die het Belgische voorzitterschap heeft gepland op 11 november. In de aanloop naar die Raad zal ik u, zoals te doen gebruikelijk, opnieuw informeren over de ontwikkelingen in de onderhandelingen en de inzet van het kabinet hiervoor.

Voor de 1150 functies zullen op termijn de lidstaten minimaal 1/3 deel nationale ambtenaren aanleveren. Eerder was er sprake van dat de staf uiteindelijk uit circa 700 personen zou bestaan. Nu is er bijna een verdubbeling van dit aantal. Kan de minister toelichten waar deze verdubbeling vandaan komt? Van de 1150 functies zal op termijn 1/3 deel vervuld worden vanuit de lidstaten. Welke termijn wordt hiermee bedoeld? Gaat dit om maanden of jaren? En zo ja, hoeveel? (Reeds bekend: Kan de minister toelichting waar de overige 2/3 functionarissen vandaan komen? Ligt het niet voor de hand dat alle functionarissen uit de EU afkomstig zijn? Welke verdeelsleutel zal er gehanteerd worden voor de resterende functionarissen?) Is al duidelijk hoe de verdeling van deze functies over de lidstaten zal zijn? Voor hoeveel functies komt Nederland nu minimaal in aanmerking?

Antwoord van de regering : Eerdere voorlopige inschattingen van de omvang van de EDEO gingen uit van ruim 2000 functies op beleidsniveau, waarvan de lidstaten een derde zouden bekleden. De HV heeft nu aangegeven dat de EDEO slechts zo’n 1150 functies zal bevatten. Het verschil kan worden verklaard doordat slechts die ambtenaren van de Commissie en het Raadssecretariaat die zich met het externe beleid bezighouden, naar de EDEO zullen worden overgeplaatst. De Commissarissen belast met nabuurschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking behouden eigen ambtenaren die niet naar de EDEO overgaan. Wel is het principe van ‘single geographical desks’ het uitgangspunt van de EDEO.

Zoals aangegeven in de brief van 19 april jl. (Kamerstuk 21501-02 nr. 962) zullen de lidstaten, wanneer de EDEO volledig operationeel is, een derde van de functies bekleden. De overige functies zullen in eerste instantie bekleed worden door ambtenaren uit de bestaande diensten van de Commissie en het Raadssecretariaat.

Naast de rol die de Raad en de Commissie hebben bij de aansturing van de HV, is nu ook het EP indirect betrokken bij de aansturing van de HV. De HV is bij de invulling van het beleid mede afhankelijk van het budget en de middelen die ter beschikking staan. In hoeverre beperkt dit de mogelijkheden van de HV in haar optreden? Het EP kan druk uitoefenen op het beleid van de HV. Is dit een gewenste ontwikkeling nu het beleid van de HV in eerste instantie een zaak is van de Raad en de Commissie? In hoeverre kan de HV tussen besluitvorming in de Raad, de opstelling van de EC en de opvatting van het EP (die niet altijd in overeenstemming hoeven te zijn) klem komen te zitten? Het mandaat van de HV bestrijkt alle aspecten van het Europese buitenlandbeleid. Welk orgaan bepaalt uiteindelijk wat de inhoud van het mandaat zal zijn? Op dit moment heeft het er alle schijn van dat meerdere kapiteins het EDEO-schip op koers moeten houden. Waar ligt in deze de eindverantwoordelijkheid voor (de controle op) het te voeren beleid door de HV? Conform de in de richtsnoeren neergelegde wens, zal de EDEO functioneel onafhankelijk zijn van de Raad en van de Commissie. Maar de EDEO krijgt wel een zeer uitgebreid takenpakket, het ondersteunen van de HV op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Unie (GBVB) en bij het verzekeren van de samenhang in het externe beleid van de Unie. Daarnaast steunt de EDEO de HV bij haar taak als voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken. Ook zal de EDEO voor de HV werken in haar hoedanigheid van vice-voorzitter van de Europese Commissie en tot slot zal de EDEO de Voorzitter van de Europese Commissie, de Commissie (ic andere Commissarissen) en de Voorzitter van de Europese Raad ondersteunen en dienstverlenend optreden ten behoeve van het Europees Parlement.

Dat zijn toch veel werkzaamheden die in dienst staan van de Raad en de commissie terwijl de EDEO functioneel onafhankelijk moet zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de minister denkt dat al deze taken en de functionele onafhankelijkheid te realiseren zijn.

Antwoord van de regering : Zoals in het Verdrag is bepaald, wordt het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) bepaald en uitgevoerd door de Europese Raad en door de Raad, die besluiten met eenparigheid van stemmen, tenzij in de Verdragen anders wordt bepaald. Aan het GBVB wordt uitvoering gegeven door de HV (art. 24 VEU). Zij wordt bij de vervulling van haar ambt bijgestaan door de EDEO (art. 27 lid 3 VEU). De EDEO is daarom functioneel niet onafhankelijk; de dienst ondersteunt de HV die uitvoering geeft aan het beleid van de Raad.

De bevoegdheden van het EP betreffen met name de begroting van de EDEO. Het is juist dat het EP op deze wijze invloed kan uitoefenen op het beleid, met name dat deel van het beleid waarvoor geld in de begroting wordt gereserveerd.

De PVV-fractie is van oordeel, dat EDEO er nooit had mogen komen. EDEO is een ernstige aantasting van de soevereiniteit van Nederland. Alleen Nederland dient te gaan over haar eigen buitenlands en veiligheidsbeleid. EDEO is een voortvloeisel uit het Verdrag van Lissabon en daarmee heeft Nederland haar buitenlands en veiligheidsbeleid voor een deel uit handen gegeven. Dat is (voorlopig) een feit. Wat Nederland in ieder geval nooit zal mogen doen is de of enkele ambassades van Nederland laten vervangen door Europese. EDEO mag nooit paspoorten en visa uitgeven en andere taken uitoefenen die de ambassades van Nederland nu verrichten.

Antwoord van de regering : Zoals gemeld in de brief van 19 april (Kamerstuk 21501-02 nr. 962) zal een nieuw kabinet moeten bezien wat in de komende jaren de eventuele effecten kunnen zijn van de EDEO op het Nederlandse postennet.

De CDA-fractie heeft grote moeite met het feit dat er nog geen inzicht verschaft kan worden over de kosten van EDEO. In hoeverre is duidelijk welke kosten daar nu onder gaan vallen en is er een verdeling gemaakt naar lidstaten en wordt ook het EOF hierbij betrokken? Graag een reactie. Op welk moment zal de nodige duidelijkheid verschaft kunnen worden? Verwacht de minister dat er wel duidelijkheid kan worden gegeven? De CDA-fractie heeft vraagtekens bij het gestelde tijdspad, zeker als het EP nog moet instemmen met Personeelsstatuut en Financieel Reglement. Kan de minister daar op ingaan? De CDA-fractie vindt dat we op dit belangrijke onderwerp absoluut niet overhaast te werk moeten gaan, maar Europa moet juist nu laten zien dat het een slagvaardige start maakt met EDEO.

Antwoord van de regering : Ik verwijs u graag naar het antwoord op de vraag van de leden van de Partij van de Arbeid over de kosten voor de EDEO.

De leden van de SP-fractie nemen de aanstaande oprichting van EDEO als een gegeven. Ze steunen daarbij de inzet van het kabinet om te zorgen dat de oprichting zo budgetneutraal als mogelijk verloopt. Ze hebben nog wel enkele vragen naar aanleiding van de uitkomst van het akkoord met het Europees Parlement. Zo hebben zij begrepen dat voor missies er op de begroting van EDEO apart geld wordt gereserveerd waardoor dit deel van de begroting niet onder het budgetrecht van het Europees Parlement valt. Is dat juist? En klopt het dat het Europees Parlement daarmee wel zeggenschap heeft verworven over een deel van de financiering voor het buitenlands beleid waar het EP niet bevoegd is? Indien ja, hoe gaat het kabinet in de Raad ervoor zorgen dat dit niet leidt tot oneigenlijke verbreding van de zeggenschap van het EP?

Daarnaast willen deze leden weten of met de inzage van geheime stukken door het Europees Parlement, wat is toegezegd, het informatieniveau van het EP op gelijkwaardige voet is met de nationale parlementen of niet.

De leden van de D66-fractie vragen zich af wanneer de minister inzicht krijgt in de kosten en de baten van de Europese Dienst. Wanneer wordt duidelijk hoeveel ambtenaren van het Nederlandse ministerie onder de EDEO zullen vallen? Kan de minister aangeven wat de procedure is en de effecten zijn als de kosten buiten de gestelde voorwaarden vallen? Kan de minister aangeven wat dit beleidsmatig betekent voor de Nederlands diplomatieke dienst?

Antwoord van de regering : Ik verwijs u graag naar het antwoord op de vraag van de leden van de PVV over de gevolgen voor de Nederlandse diplomatieke dienst.

De leden van de fractie van D66 zouden gaarne willen weten of het correct is dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton ambtenaren heeft benoemd. Deze leden vragen zich af of de minister van mening is dat dit proces primair achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Gaarne ontvangen zij van de minister meer duidelijkheid over de benoemingen. Mag het kabinet zelf ambtenaren voordragen?

Antwoord van de regering : De HV heeft voor de EDEO nog geen medewerkers benoemd en zal dit pas doen nadat het EDEO-besluit is genomen. De vacatures zullen door de HV worden gemeld, waarna de nationale diplomatieke diensten kandidaten kunnen voordragen. De regels voor recrutering moeten nog worden afgesproken. Met betrekking tot de 32 vrijkomende HoD-functies voor deze zomer zijn met de Raad transparante procedures voor recrutering overeengekomen, waardoor de betrokkenheid van de lidstaten is verzekerd.

De leden van de D66-fractie vragen of de minster op de hoogte is van het feit dat van de laatste 54 benoemde EU topdiplomaten er slechts vier vrouw zijn? Kan de minister aangeven of er volgens hem sprake is van een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen in de nieuwe diplomatieke dienst? Vindt het kabinet gender balance in deze vertegenwoordigde functie van de EU van groot belang? Zo ja, welke concrete handelingen kan en zal de minister ondernemen om zich in te zetten voor een goede gender balance?

Antwoord van de regering : De HV heeft bij herhaling aangegeven veel belang te hechten aan het principe van ‘gender balance’ voor de EDEO. De regering hecht hier eveneens sterk aan. In het jaarlijkse rapport dat de HV zal aanbieden aan de Raad, zal zij uiteen moeten zetten hoeveel vrouwen zij heeft benoemd. Op basis van deze gegevens zal de regering haar reactie bepalen.

De regering geeft aan eerst meer duidelijkheid te willen hebben over omvang en kosten van EDEO. De kosten zijn nog onduidelijk, over de omvang is bekend dat het om 1150 beleidsfuncties gaat. Het is de leden van de ChristenUnie-fractie niet duidelijk of het aantal van 1150 beleidsfuncties in lijn is met de Nederlandse inzet. Kan dit op instemming van de Nederlandse regering rekenen? Is duidelijk om hoeveel extra functies het nog gaat, aangezien expliciet gesproken wordt over beleidsfuncties? Zijn er andere functies, en zo ja, hoeveel? Kan de regering aangeven om hoeveel nieuw aan te stellen ambtenaren het dan zal gaan, en hoeveel personeel ‘overgeheveld’ wordt vanuit bestaande EU-instellingen?

Antwoord van de regering : Ik verwijs u graag naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD. Vanuit het Raadssecretariaat en de Commissie zullen ongeveer 800 functies op beleidsniveau worden overgeheveld naar de EDEO. Het gaat hier om de bestaande onderdelen van de Commissie en het Raadssecretariaat die zich met extern beleid bezighouden. Om deze reden acht de regering deze transfer logisch. Daarnaast zullen de bijbehorende ondersteunende diensten naar de EDEO worden overgeheveld. Hierover bestaat nog enige onduidelijkheid. Zo is bijvoorbeeld nog niet vastgesteld op welke wijze de EDEO gebruik kan maken van de ondersteunende diensten van de Commissie en het Raadssecretariaat.

Hoe is de verdeling over de lidstaten, als op termijn minimaal een derde van dit aantal over de lidstaten wordt verdeeld? En wat betekent de komst van EDEO, en de invulling van minimaal een derde van de functies door de lidstaten, voor het huidige ambassadepersoneel? Staat de personele invulling van EDEO voor de regering gelijk aan inkrimping van het bestaande ambassadepersoneel, of komt EDEO er als extra dienst bij qua personeel?

Antwoord van de regering : Er is geen vaste verdeling over de lidstaten en er kunnen geen aanspraken worden gemaakt op functies. Zoals in de brief van 19 april (Kamerstuk 21501-02 nr. 962) is uiteengezet meent Nederland dat kwaliteit leidend moet zijn bij het aannemen van EDEO-medewerkers en dat dit niet ondergeschikt mag worden gemaakt aan het -overigens wel onderschreven – streven naar een zekere geografische spreiding bij de herkomst van medewerkers.

Ik verwijs u verder graag naar het antwoord op de vraag van de leden van de PVV over de gevolgen voor de Nederlandse diplomatieke dienst.

Ook wat betreft de kosten zou de fractie van de ChristenUnie graag meer duidelijkheid krijgen. Is er wat Nederland betreft een limiet aan de kosten, en zal de uiteindelijke instemming hier van afhangen?

Hoe moet daarnaast het idee van budgetneutraliteit gezien worden? Betekent het dat de komst van EDEO en de kosten die hier aan verbonden zijn te allen tijde binnen de EU-begroting zullen vallen, en dat dus ergens anders op wordt bezuinigd om EDEO te kunnen betalen?

Antwoord van de regering : Ik verwijs u graag naar het antwoord op de vraag van de leden van de Partij van de Arbeid over de kosten voor de EDEO. Voor Nederland geldt als uitgangspunt dat de extra kosten voor de EDEO in beginsel zullen moeten passen binnen categorie 5 van de huidige Financiële Perspectieven.

Naast kosten en omvang vraagt de uiteindelijke werking van EDEO nog de nodige aandacht. Bijvoorbeeld de verhouding tussen lidstaten en Commissie en Hoge Vertegenwoordiger bij het aansturen van het personeel op terreinen die onder communautaire bevoegdheid vallen en de verhouding tussen nationaal en EU-personeel, zowel qua aansturing als qua rechtspositie. Is het juist dat op een later moment hier nog nader over wordt gesproken, wanneer besloten wordt over het personeelsstatuut? De leden van de ChristenUnie-fractie verzoekt de regering om aan te geven of er dan nog ruimte bestaat om invloed uit te oefenen en met voorstellen te komen?

Antwoord van de regering : Op dit moment wordt er in Brussel nog onderhandeld over het aangepaste Personeelsstatuut en het Financiële Reglement. Een BNC-fiche ging u in mei toe (uw Kamerstuk 22112 nr. 1019).

1 vrij verkeer van goederen; transport; douane unie; landbouw; visserij; externe betrekkingen; vrij verkeer van vestiging en diensten; financiële diensten.

13