Inkomstenbelasting. Pachtersvoordeel in goede justitie vastgesteld

De staatssecretaris ziet af van cassatie tegen de uitspraak waarbij het hof, bij het ontbreken van specifieke gegevens, het geschil over de hoogte van het pachtersvoordeel in goede justitie vaststelt op basis van NVM-gegevens over agrarisch onroerend goed.

A exploiteerde tot oktober 1999 een landbouwbedrijf. Het bedrijf, inclusief grond, werd tot april van dat jaar gepacht. Eind 1998 kwam A met de verpachter overeen dat hij het gepachte, inclusief het melkquotum, zou overnemen. Levering vond plaats in maart 1999. In diezelfde maand verkoopt A het quotum terwijl hij in de periode juni t/m september successievelijk alle percelen grond verkoopt en ten slotte ook de boerderij met erf en tuin. In geschil is de hoogte van het pachtersvoordeel alsmede of sprake is van winst terzake van de boerderij/woning.
Volgens het hof stond het A vrij de gekochte grond als bedrijfsmiddel aan de merken en op de balans te activeren. De stelling van de inspecteur dat A van meet af aan van plan was de verworven grond te verkopen, wordt verworpen. De waardestijging vanwege marktontwikkelingen in de periode tussen aan- en verkoop moet uit het pachtersvoordeel worden geëlimineerd. De autonome stijging wordt, nu voldoende specifieke gegevens ontbreken, door het hof becijfert op basis van NVM-gegevens over agrarisch onroerend goed. Het hof stelt de hoogte van het pachtersvoordeel in goede justitie vast. Verder is aannemelijk geworden dat de woning geen functie in de onderneming had zodat deze naar privé mocht worden overgebracht.
De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik
Toelichting staatssecretaris van 10 november 2008, nr. DGB 2008-5533, n.a.v. uitspraak Hof Leeuwarden van 24 september 2008, 2001/01138, 1999, Ib 1964 7 en 8 en Wet IB 2001 3.8 en 3.12