Toespraak Hirsch Balllin bij opening academisch jaar Politieacademie

Toespraak van de Minister van Justitie en Binnenlandse Zaken, Dr. Ernst Hirsch Ballin, bij de opening van het academisch jaar van de Politieacademie te Apeldoorn op 6 september 2010

Dames en heren,

Bij de opening van het nieuwe academische jaar staat het onderwerp gezag op het programma. Die vraag is zeker nu van belang, nu wordt gesproken over de herinrichting van het politiebestel en over de aanpak van het veiligheidsbeleid in de komende jaren. Toen de voorbereidingen voor deze dag werden getroffen, hielden mijn medewerkers er nog mee rekening dat er intussen een nieuw kabinet zou zijn, toch weer met twee politieministers. De eerste versie voor de toespraak ging er nog van uit dat de ene minister over de andere zou moeten zeggen waarom die er niet was, maar dat het volgend jaar weer omgekeerd zou zijn. En voor de opening, straks, van de nieuwe huisvesting hielden mijn medewerkers ermee rekening dat de daar aanwezige minister eerst als een echte nieuweling aan de Koningin moest worden voorgesteld, waarbij dan wel over het hoofd was gezien dat een nieuwe minister, hoe groen in het vak ook, toch al door de Koningin beëdigd zou moeten zijn voordat hij welke ambtshandeling dan ook zou verrichten. Hier staat echter, tot uw teleurstelling of opluchting, geen nieuweling, maar eerder een veteraan, een slag mensen waarop uw bestuursvoorzitter de heer Van Baal ongetwijfeld gesteld is. Mijn taak is het echter niet om terug te blikken op de strijd die in het verleden is gevoerd, maar juist om vooruit te kijken naar de slagen die nog moeten worden geleverd, verbeterslagen, zeker, maar eerst en vooral strijd tegen onveiligheid en criminaliteit.

In de huidige discussie over het politiebestel wordt helaas nogal eens teruggegrepen op beelden uit de strijd om het politiebestel in de vorige eeuw. Aan de ene kant de wens om de politie paraat te laten zijn voor het onderzoeken van strafbare feiten, aan de andere kant de zorg voor de openbare orde; aan de ene kant pleidooien om het OM meer invloed op het beheer te geven, aan de andere kant om die in elk geval te behouden voor de 25 burgemeesters-korpsbeheerders. Dat is echter vieux jeu. Een paar woorden daarom over heden en toekomst.

Hoewel het niet aan mij als lid van een demissionair kabinet is om conclusies te trekken, wil ik niet verhelen dat er naar mijn inzicht sterke argumenten zijn om het beheer van de politie in één nationaal verband te organiseren. Ondanks alle gewaardeerde inspanningen tot samenwerking blijken beheersbeslissingen nog steeds te moeilijk te coördineren, met alle nadelen van dien, zoals ondoelmatig gebruik van de capaciteit, versnippering specialistische recherchefuncties, en teveel overhead. Denkbaar is dat de Tweede Kamer de behandeling hervat van het in het najaar van 2006 onder verantwoordelijkheid van mijn toenmalige collega de heer Remkes en mij ingediende wetsvoorstel Politiewet 200x. Die gedachte lijkt mij heel zinnig. Toch zou het verstandig zijn dan eerst na te gaan of de huidige visie op de politietaak al voldoende in dat wetsvoorstel tot uitdrukking komt. Beheer moet dienstbaar zij aan het gezag. Het binnenlands bestuur – de burgemeesters voorop – en het openbaar ministerie hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot partners in het beleid en in het gezag over de politie. Het laatste wat er zou moeten gebeuren, is een terugval in oude patronen waarbij ze los van elkaar opereerden. Daarom zou het goed zijn om in geval van een nationaal beheerde politie gelijktijdig voorzieningen te treffen voor de regionale beleidsbepaling. Doet men dit niet, dan zijn de door burgemeesters geuite zorgen terecht. Ik meen dan ook dat op dit punt het aanhangige wetsvoorstel verbetering behoeft, wellicht door de invoering van regionale beleidscolleges.

Deze kwestie is niet alleen een organisatorische. Het gaat om een (wellicht inmpliciete) visie op de rechtshandhaving en veiligheidszorg in ons land. In de ten einde gaande kabinetsperiode 2007-2010 hebben we een intensieve samenwerking met gemeentelijke en andere partners in de criminaliteitspreventie tot stand kunnen brengen. De criminaliteitsbestrijding heeft belangrijke resulaten voortgebracht door niet alleen maar “hard” te zijn, maar eerst en vooral doordacht, streng maar rechtvaardig, zoals ik het vaak heb samengevat. Gevangenis¬wezen en reclassering zijn ingesteld geraakt op een sobere, maar effectieve voorkoming van recidive, en bij de politie zijn de geesten rijp geworden voor samenwerking en samengaan. Dat is ook nodig, want er staat ook in de komende jaren veel te doen: onder andere een goede uitvoering van de in de weken voor het zomerreces door de Eerste Kamer aanvaarde wetten met maatregelen tegen overlast (inclusief aanpak van 12minners), bestrijding van taaie, mensen in hun waardigheid bedreigende vormen van criminalteit (zoals mensenhandel) en de handhaving van het vreemdelingenbeleid.
De in de politiek de kop opstekende roep om “hardheid”, moet worden beantwoord door aan te tonen wat wél werkt. De verbinding van straf en zorg heeft de recidive verminderd. Er is inmiddels 19% minder geweldscriminaliteit en 25 % minder vermogencriminaliteit dan drie jaar geleden. De verbinding tussen straf en voordeelontneming (het wetsvoorstel is nog bij de Eerste Kamer in behandeling) alsook bestuurlijke maatregelen dragen bij aan het ontmantelen van criminele organisaties. Verdere verbeteringen veronderstellen uiteraard dat de operationele sterkte van politie en justitie niet wordt aangetast –  slimmer blauw op straat en meer capaciteit en kwaliteit voor de recherche – en kunnen langs de volgende lijnen worden gerealiseerd:

a. Constatering van (jeugd)criminaliteit en overlast kan sneller worden gevolgd door besluitvorming over de te treffen maatregelen c.q. toepassing van sancties. Het in Rotterdam ontwikkelde concept van de “wasstraat” houdt in dat na aanhouding onmiddellijk de dadergerichte aanpak in gang wordt gezet. Het in 2009 gerealiseerde landelijk dekkende netwerk van veiligheidshuizen zal daartoe nog directer moeten worden betrokken bij de beslissingen van het bevoegd gezag in de 10 justitiële regio's en de rechtspraak zal – waar nodig – binnen uren of dagen moeten kunnen beslissen. De tot nu toe nog mp verkregen medewerking van de advocatuur aan de toepassing van snelrecht zal met een redelijke tariefdifferentiatie kunnen worden bevorderd. De organisaties die zich met behandeling, gedragsbeïnvloeding en voorkoming van recidive bezighouden zouden in staat moeten zijn, zich te richten op de moeilijkste groepen en gevallen.
b. Veel van de soms hardnekkige straatcriminaliteit en overlast gaat terug op identificeerbare dadergroepen. De harde kernen van criminele dadergroepen (vgl. een recent Brabants rapport) kunnen en moeten worden ontmanteld door gericht op hen door te rechercheren en een strikte strafrechtelijke aanpak inclusief gedragsbeïnvloeding te kiezen. Verdere implementatie van de dadergerichte aanpak is nodig om de recidive verder terug te dringen. Een goede diagnostiek en risicotaxatie aan de voorkant van de keten maken kosteneffectieve selectiviteit mogelijk.
c. Specifieke vormen van criminaliteit, met name waar die leidt tot verwevenheid van onder- en bovenwereld behoeven gerichte aandacht. Inzake de drugshandel kan de aanpak van de commissie-Van de Donk onverkort worden gevolgd (inclusief een stevige verankering van een nationaal coördinator), bij fraudebestrijding moeten de informatieschotten worden weggenomen en voor de bestrijding van mensenhandel moet - hopelijk spoedig ook met behulp van het nog bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel - met gebruikmaking van bestuurlijke, vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheden worden opgetreden tegen misbruik in de prostitutie.
d. Eenvormige identiteitsvaststelling in de ketens (straf, jeugd en vreemdelingenketen) vermindert het risico van missers.  Opzetten van een centraal Justitiebreed identiteitsmanagement dient het bereiken van meer effectiviteit van het overheidsoptreden.

Dit zijn slechts enkele, belangrijke bouwstenen. Een zinnige ontwikkeling van het politiebestel behoeft derhalve naar mijn optreden een verankering in een visie op de taak van de politie en daarmee in het beleid ter bestrijding van overlast en criminaliteit.

Dames en heren,
In 2008 heb ik bij de opening van uw academisch jaar de waarde van kennis en onderzoek voor de politiepraktijk onderstreept. Een wisselwerking tussen praktijk, onderzoek en opleiding is van groot belang voor een effectieve criminaliteitsbestrijding. Professionalisering van de politie en hoogstaand kwalitatief onderwijs is gebaat bij een goede kennisinfrastructuur.  Met bijvoorbeeld de inrichting van drie nieuwe lectoraten op het terrein van Intelligence, forensische opsporing en financieel-economische criminaliteit aan de Politieacademie hebt u dit belang onderkend. Ik zie het als prachtige voorbeelden dat een collectief onderkend belang zo concreet door u is vertaald. De vertaling van de aanwezige kennis in het onderwijs zal een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit hiervan.
Daarnaast is het van belang te blijven zorgen voor een goede  inzetbaarheid van de opgeleide mensen bij de korpsen en dus voor de doorwerking van die opleiding in de praktijk.

Als Minister van Justitie heb ik de afgelopen jaren diverse maatregelen doorgevoerd om de criminaliteitsbestrijding te versterken. De kwalitatieve verbetering van de verschillende opsporingsprocessen en de professionalisering van de rechercheur hebben mede naar aanleiding van het versterkingsprogramma PVOV hun beslag gekregen. Ook het gezag van de politie wordt bepaald door professionaliteit en effectiviteit en is in het kader van PVOV opgepakt.
Het onderwijs van en aan de Politieacademie heeft hieraan substantieel bijgedragen.

Als ik kijk naar de huidige criminaliteitsontwikkelingen, zoals de financieel-economische criminaliteit en cybercrime, zie ik dat deze nieuwe eisen stellen aan de opsporingsdeskundigheid.
Een waarneming, die aansluit bij de visie van verschillende opsporingsautoriteiten. Zij hebben dit verwoord in het boekje Toestand en toekomst van de opsporing, dat bij gelegenheid van het vertrek van Peter Klerks als lector Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde is verschenen.
Verschillende kansen en mogelijkheden om de opsporing te professionaliseren zijn hierin beschreven. Ze spreken mij aan. Een aantal ervan wil ik hier de revue laten passeren.  

Neem de aanpak van de financieel-economische criminaliteit en cybercrime, twee belangrijke strategische thema’s.
Financieel rechercheren vanuit geldstromen en het benutten van virtuele kanalen moeten helpen bij het voorkomen én oplossen van misdrijven. Hoewel er in deze wijzen van aanpak al vele jaren wordt geïnvesteerd en de deskundigheden op deze twee terreinen zowel in de breedte als in de diepte zijn versterkt, zullen we meer daadkracht en zichtbare professionaliteit moeten laten zien om gezag op deze terreinen te verwerven. Ik ben dan ook bijzonder tevreden met de komst van achttien nieuwe financiële deskundigen van buiten de politie. Zij gaan als zij-instromers in oktober aan de Politieacademie starten met een speciaal voor hen ontwikkelde opleiding.
Wat deze thema’s aangaat, wil ik afronden met de constatering dat ik mij realiseer, dat de professionaliteit en de resultaten van de politie kritisch worden gevolgd door de media en de samenleving. Ik ben dan ook een groot voorstander van een scherpere monitoring van de aanwezige en gebruikte deskundigheid en de resultaten van cybercrimebestrijding en financieel rechercheren. Als we deze – naar verwachting gunstige – monitorresultaten vervolgens ook nog eens goed communiceren, zal de politie aan gezag winnen.

Dames en heren,
Het onderwerp van de opening van dit academisch jaar leent zich er buitengewoon goed voor om u mijn visie te geven op het thema “de staat van de opsporing”, een recent onderwerp van de Board Opsporing van de Raad van Korpschefs. Het gezag van de opsporing staat naar mijn mening – overigens ten onrechte – onder druk, door te veel aandacht voor de opsporingsincidenten en te weinig voor de successen. Er gaan immers heel veel zaken wel goed.

Dat beeld kan naar mijn mening grotendeels worden gecorrigeerd, als politie en justitie goed inzichtelijk maken waaruit de criminaliteit bestaat, welke capaciteit voor de aanpak beschikbaar is en welke keuzes er worden gemaakt op basis van vooraf bekend gemaakte uitgangspunten. Het vergt dus transparantie. Zowel over dat gedeelte van het werkaanbod dat niet kon worden aangepakt, als over de zaken die wel worden aangepakt – en wat daarvan de successen zijn.

Met een “zicht-op-zaken”-systematiek kan het verloop van een opsporingsonderzoek worden gemonitord. Niet alleen door de sturingsverantwoordelijke, maar zonodig ook door de samenleving. Deze systematiek is – naar mijn mening – een concreet voorbeeld van een initiatief dat het gezag van de opsporing ondersteunt.

Dames en heren,
Met zo weinig mogelijk middelen een zo’n groot mogelijk rendement halen, is de wens van elke belegger. Als het gaat om de opsporing vraagt de samenleving aan politie, OM en mij een maximaal rendement. Aan de kwaliteit van het opsporing- en vervolgingsproces wordt hard gewerkt. En als voorportaal voor de professional in de beroepspraktijk heeft het onderwijs een belangrijke taak bij het realiseren van deze blijvende kwaliteitsverbetering. Dat neemt niet weg dat zich wel voortdurend nieuwe uitdagingen aandienen.

Uit de recent verschenen onderzoeksrapportage “Politieonderwijs, kwaliteit afgestudeerden geborgd?” van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, over de stelling dat het huidige politieonderwijs sinds de invoering in 2002 “te licht” zou zijn, blijkt dat ons op onderwijskundig gebied nog veel te doen staat.
De veronderstelde “lichtheid” van het initiële onderwijs bleek pijnlijk te worden bevestigd door het onderzoek. Ik schrok van deze bevindingen van de Inspectie OOV. We willen tenslotte toch competente politiemedewerkers, die door hun getoetste competenties met gezag kunnen optreden. Het deed mij deugd dat de Politieacademie direct haar verantwoordelijkheid heeft genomen en de conclusies van dit onderzoeksrapport voor haarzelf als opleidingsinstituut als een license to act  beschouwt. In het verlengde daarvan roep ik ook de studenten op hun verantwoordelijkheid te nemen in het kader van hun studie. Het verwerven van gezag kan nu eenmaal niet zonder een professionele houding.  

Het rapport geeft mij ook aanleiding om aan de Politieacademie, korpschefs, korpsbeheerders en de studenten de uitdaging mee te geven of we naast competente agenten ook “slimmer” blauw kunnen krijgen. Met slim bedoel ik de agent die is toegerust met moderne, innovatieve, eigentijdse middelen, en/of beschikt over een eigentijdse werkomgeving. Dit alles om zijn of haar werk nog beter te kunnen doen. Beter werk realiseren we niet alleen door kwantiteit, maar ook door een adequate uit- en toerusting. Ik weet dat er verschillende korpsen zijn die agenten uitrusten met bijvoorbeeld de IPhone. Helemaal passend in de lijn van de landelijke ontwikkeling van een informatiegestuurde politie. Over de eerste resultaten van deze slimme technologie is de agent enthousiast.  Kortom, niet alleen met competente agenten, maar ook met slimmer blauw zal de politie aan gezag winnen.
Met de aanwezige deskundigheid en veerkracht bij de politie en het politieonderwijs kan ik er toch van verzekerd zijn, dat de hier aanwezige studenten na hun opleiding als competente en slimme agenten aan de slag kunnen?

Dames en heren,
Alvorens af te ronden, stel ik het volgende vast: de Politieacademie, het politieveld, korpsbeheerders, vakorganisaties en ikzelf zien het belang van het gezag van de politie duidelijk in. Het is dan ook van het grootste belang dat we hierin bij voortduring blijven investeren.
Nieuwe vraagstukken over het gezag van het politieonderwijs en de opsporing hebben zich aangediend en worden, zoals ik heb vastgesteld, inmiddels opgepakt.
Nieuwe uitdagingen om het gezag te versterken heb ik onder uw aandacht gebracht.

De nieuwe vertegenwoordigers van het gezag staan klaar voor het nieuwe politieacademisch jaar 2010 – 2011. Zoals zij vanmiddag hebben kunnen horen, worden zij opgeleid om het gezag te kunnen vertegenwoordigen, maar ook om gezaghebbend professioneel en slim te worden.
Ik wens de studenten en degenen die hen opleiden veel succes en verklaar hierbij het nieuwe politieacademisch jaar voor geopend.