Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de in ontvangst name van het Sociale Alliantie-manifest `Nederland armoedevrij` op 23 september 2010

Dames en heren,

Dank voor dit manifest van de Sociale Alliantie met de gebiedende titel: ‘Nederland armoedevrij!’. Ik zou hier via een videoboodschap aanwezig zijn geweest. De Algemene Politieke Beschouwingen vielen echter weg, dus dacht ik ‘wat let mij om dit manifest zelf in ontvangst te nemen?’ Ik ben op dit moment de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor het armoedebeleid, en ik had nog geen contact met u gehad.

Terugblik en vooruitblik

De Sociale Alliantie bestaat nu tien jaar. Het is dit jaar het Europese jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en op dit moment vindt in New York een evaluatie plaats van de Millenniumdoelstellingen, waaronder de ambitie om de armoede in de wereld te halveren. Het is dus een goed moment voor een terugblik en vooruitblik. Armoede staat onmiskenbaar op de agenda maar wat zijn de resultaten en wat de vooruitzichten?

Belangrijk winstpunt is dat de armoede in de afgelopen 10 jaren is afgenomen; in de wereld en in Nederland. Halvering van het aantal allerarmsten per 2015 lijkt binnen bereik te liggen. In Nederland is het aandeel van de lage inkomens gehalveerd in de afgelopen 20 jaren. In Europa is Nederland het land met het laagste armoedecijfer (10,5 procent tegen gemiddeld 16,5 procent) en ook als het gaat om levensstandaard scoort Nederland op Luxemburg na als beste.

Definities van armoede

Het zijn maar statistieken; en goede cijfers bieden geen soelaas voor wie desondanks arm is. Er zijn ook vele begrippen van armoede in omloop. Dat onderstreept dat het een relatief begrip is. Wie, met een redelijk inkomen, vanwege schulden vrijwel geen bestedingsruimte heeft, zal zich mogelijk armer voelen dan wie zonder schulden op het bestaansminimum leeft. Door de Europese Commissie werd vorig jaar een definitie van armoede voorgesteld die inhield dat mensen met een inkomen van minder dan 40 procent van het gemiddelde inkomen, arm waren. Bij zo’n definitie zal het probleem altijd even groot blijven en dat werkt op den duur zeer ontmoedigend. Daarom heeft Nederland zich daartegen verzet. Een juist begrip van armoede heeft een absolute, een relatieve en een risico component.

Dat brengt mij op de gebiedende ambitie van uw manifest; ‘Nederland armoedevrij!’. Ik betwijfel of dat de ambitie moet zijn. Het veronderstelt een absoluut criterium van armoede. Het miskent dat als ieder aan dat criterium voldoet degenen die net boven die ondergrens zitten zich arm zullen weten, maar dan geen aandacht zullen krijgen, want er is immers geen probleem meer. Zo hadden ook de communistische landen armoede afgeschaft; dat was echter niet de realiteit op straat. Ik weet ook niet of een armoedevrije samenleving een menswaardiger samenleving oplevert. Werken van barmhartigheid verliezen daarin hun betekenis. Hongerige voeden, dorstige laven, naakten kleden; we zijn elkaar tot verantwoordelijkheid gegeven. Aan die verantwoordelijkheid beantwoorden is een aspect van onze menselijkheid. “Het heeft de staat tot hel gemaakt, dat mensen er een hemel van wilden maken”, stelde de lyrische dichter Friedrich Hölderlin al.

Ik meen dat een realistischer ambitie is: de kans op armoede terugdringen en de uitweg uit armoede verbreden. De sleutel daarbij is het vermogen om aan de arbeidsmarkt deel te nemen, zoals in de recente studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau ‘Uit de armoede werken’ wordt onderstreept. ‘Arbeid is geen panacee voor armoede, maar zonder arbeid komt men er niet uit’, luidt de conclusie van die studie. Zestig procent van de huishoudens met een laag inkomen weet de armoedesituatie te beëindigen. Evenzo is het hebben van werk de belangrijkste factor om de kans op armoede klein te houden. Daarbij ontken ik niet dat er ‘werkende armen’ zijn, maar dat verschijnsel is beperkt in Nederland en betreft mensen die slechts een gedeelte van de tijd werken. Waar er sprake is van een normale werkweek en een volledige baan, wordt tenminste een minimumloon verdiend, dat op Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk na het hoogste is van Europa. Ik snap de stelling dan ook niet dat het sociaal minimum verhoogd moet worden en elk jaar extra moet worden verhoogd. Het zou het zekerste recept zijn om een veel groter aantal mensen permanent in een uitkeringssituatie te brengen en armoede structureel te maken.

Veranderingen in de verzorgingsstaat

De regering is er in de afgelopen jaren in geslaagd om voor het eerst in 25 jaren het aantal mensen in een uitkeringssituatie terug te brengen. Dat is de beste methode gebleken om armoede terug te dringen. Juist doordat de instroom in de arbeidsongeschiktheid drastisch is teruggebracht, is het mogelijk gebleken om de uitkering voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten te verhogen. Daarom durf ik de stelling aan dat de veranderingen in de verzorgingsstaat van de afgelopen jaren, meer hebben gedaan om de armoede terug te dringen, dan alle uitkeringen in de jaren daarvoor. Neem de WAO; wat is socialer? Wat is beter? Een gestaag groeiend aantal mensen dat met een steeds schralere uitkering buiten de arbeidsmarkt kwam te staan? Of het veel geringer aantal mensen dat nu instroomt en waar alle inspanning er op is gericht om hun arbeidsgeschiktheid te mobiliseren?

Fundamenteel voor dat succes is een andere kijk op de functie van sociale zekerheid. Uitgangspunt is dat werk en niet inkomen de basis vormt voor maatschappelijke participatie. Werk is niet een noodzakelijk kwaad om inkomen te verwerven, maar de basis voor betrokkenheid, individuele ontwikkeling en zelfverwezenlijking. Sociale zekerheid dient daarom primair gericht te zijn op het voorkomen van een uitkering en het zo snel mogelijk terugleiden van betrokkenen naar de arbeidsmarkt. Het gaat er niet om mensen te bevestigen in wat zij niet kunnen, maar te stimuleren in wat zij wel kunnen; het gaat er niet om ze als slachtoffer in bescherming te nemen, maar als zelfstandig persoon weer op eigen benen te zetten.

Het afnemende aandeel van de kosten van sociale zekerheid in de staatsfinanciën, is dan ook geen maat van het terugtreden van de verzorgingsstaat, maar symptoom van het succes. Uitgangspunt is niet dat ieder op eigen kracht op eigen benen moet staan; maar weinigen zijn daartoe in staat. Ieder behoeft hulp en steun. De mens is een hulpbehoevend wezen – dat is de keerzijde van verantwoordelijkheid voor elkaar. Maar de essentie van de waardigheid van mensen is dat zij verantwoordelijk zijn, en niet slachtoffer; geen object van hulp, maar subject. Natuurlijk zullen er mensen zijn die niet of moeilijk in staat blijken te zijn de weg uit armoede te vinden. Zij moeten echter geen doel, maar slechts het gevolg zijn van een armoedebeleid dat gericht is op begeleiding naar en bevestiging van zelfstandigheid.

Als ik het manifest lees, proef ik een zekere ambivalentie. Een deel van de actiepunten staat nog in het oude perspectief van armen als object van zorg en verzorging. Stellen dat de solidariteit tussen mensen meer centraal moet worden gesteld, miskent het feit dat het allergrootste deel van de overheidsbegroting bestaat uit overdrachtsbetalingen die uiting zijn van maatschappelijke solidariteit. Vrijwel alle lasten zijn inkomensafhankelijk en de sterkste schouders dragen meer dan op enig moment in het verleden, de zwaarste lasten; de hoogste 30 procent van de contribuanten betaalt 90 procent van de loon- en inkomstenbelasting. De actiepunten die daar betrekking op hebben zijn nog sterk ingegeven door het beeld van armoede als het lot van kwetsbare mensen die object moeten zijn van zorg en hulp.

Mogelijkheden centraal stellen

Tegelijk staan er ook actiepunten in het manifest die uitgaan van het tegendeel; van mensen die aangesproken worden op hun mogelijkheden en daarin worden gestimuleerd. Het nieuwe manifest kent bij voorbeeld ook een hoofdstuk met de titel: ‘Niet de beperkingen, maar de mogelijkheden centraal stellen.’ Daarin wordt gesproken over mogelijkheden, interesses en capaciteiten in plaats van beperkingen en belemmeringen. Dat sluit aan bij de veranderingen die ik u beschreef. Mensen aanspreken op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden. De overheid speelt daarbij een rol. Bij de arbeidsbemiddeling wordt gekeken naar de mogelijkheden. Het ministerie van SZW voerde al vòòr Obama campagne die aansluit bij deze gedachte: de Ikkan-campagne. Het zijn middelen die een eenduidig doel beogen: de talenten en mogelijkheden die aanwezig zijn nauwkeurig onderzoeken, in kaart brengen en daarnaar handelen.

In een rechtstaat kan een overheid uiteindelijk maar beperkt kijken naar de verschillen. Dat kunnen uiteindelijk alleen particulieren. Vandaar dat ik met bijzondere belangstelling het hoofdstuk over de ongelijkheid van gelijken versus de gelijkheid van ongelijken heb gelezen. Daarmee raakt u de kern van wat hulp is. Mensen aanspreken in hun verscheidenheid en aandacht voor ieders eigen vragen en problemen. Armoede is vaak veel meer een symptoom, dan een oorzaak. Oog hebben voor de achterliggende oorzaken, aandacht hebben voor de niet materiële noden, mensen aanzien in hun verscheidenheid, mensen in hun eigen waardigheid laten; dat is de essentie van werkelijke echte hulp. Het is ook de reden waarom die hulp niet bij de overheid gezocht moet worden of van haar verwacht mag worden; het is de hulp die alleen door een medemens geboden kan worden.

Zwaard en vermanende vinger

Wat ik bedoel is prachtig verbeeld in de gotische symboliek in de verbeelding van enerzijds de justitie en anders de ethiek. Beide worden verbeeld door een vrouw met een weegschaal, want het gaat om een gevoel en een weging van belangen en waarden. Maar vrouwe Justitia draagt een zwaard en een blinddoek. De ethiek daarentegen heeft open ogen en heft een vermanende vinger. De justitie heeft zwaardmacht, zij veroordeelt en draagt daarom een blinddoek; want zij handelt zonder aanziens des persoons. De ethiek handelt mét aanzien des persoons, maar heeft daarbij slechts een vermanende vinger. Helpne is ethiek, helpen is met aanziens des persoons; met oog voor de verschillen; voor de uniciteit van de persoon.

Een overheid in een rechtsstaat is daar niet toe in staat, hoe groot ook de inzet van de betrokken ambtenaren. Maar omdat die overheid uitgaat van de gelijkheid van iedereen is iedere individuele beslissing gelijk een potentieel precedent voor alle andere. Daarom kunt u echte hulp aan armen niet van de overheid verwachten; dat mag u ook niet en dat moet u ook niet willen. Die echte hulp zal altijd uit moeten gaan van mensen, van personen, die u organiseert en vertegenwoordigt. Het is niet alleen zo dat u het niet van mij mag verwachten; het is zelfs zo dat ik het van u mag verwachten, van u moet verwachten.

Daarom verheugt het mij bijzonder dat u vandaag ook bijeenkomst om zich te bezinnen op vernieuwingsroutes: hoe verder? Wat ik daarvan lees, sluit nauw aan bij, wat ik u beschreef als de uitgangspunten van het beleid bij de overheid. De kracht van mensen versterken. Mensen, ook als zij hulp behoeven, nog steeds blijven zien als verantwoordelijke personen; niet als kwetsbare slachtoffers. Niet voor mensen hun problemen oplossen, want dan gaan we doorgaans ook voor mensen staan en staan we ze in de weg. Nee, het doel is om naast mensen te gaan staan, om ze in staat te stellen hun problemen aan te pakken en op te lossen, waarbij ze weten dat ze aanspraak kunnen maken op hulp, echte hulp.

In dat kader zijn er ook de twee andere vernieuwingsroutes essentieel: beroep doen op de deskundigheid en de omgeving en nieuwe verbindingen leggen tussen mensen. Voor de overheid betekent het dat het er niet om gaat armen steeds nieuwe rechten te geven, maar om ze tot hun recht te laten komen. Daarbij kun je voorzieningen scheppen, maar de werkelijke hulp en bijstand zal van organisaties als de uwe moeten komen, want die zal met aanzien des persoons geboden moeten worden. Zo kunnen overheid en Sociale Alliantie gezamenlijk naast elkaar optrekken; ieder op basis van eigen kracht met vertrouwen in de ander. Dat is nodig. Het zullen geen gemakkelijke tijden worden. Er zal minder geld zijn en er zal steeds een onrustig publiek debat zijn over zelfredzaamheid en zorg. Laten we daarom vermijden om de wensen bij de ander neer te leggen en de oplossingen van de ander te verwachten. Ieder heeft zijn eigen rol en taak: ‘Gij in uw kleine hoekje en ik in het mijn.’

Dames en heren,

Op de omslag van uw nieuwe manifest prijkt een boom die halverwege ontspruit in twee dikke takken die elkaar nauw kruisen, maar toch een eigen weg de hoogte in vinden. Eigenlijk de wijze waarop wij in Nederland met elkaar werken: constructief, maar wel een eigen richting zoekende. Ook ik vind, net als u, dat armoede met kracht en niet aflatende energie moet worden bestreden, maar dat het accent primair op participatie gelegd moeten worden. De heer Jansen heeft aangegeven dat het accent van vandaag ligt op het verkennen van nieuwe wegen. Nieuwe wegen die doordrongen zijn van de eerdergenoemde drie V’s: Versterken, Vertrouwen en Verbinden. Het is een wijze van verkennen die mij na aan het hart ligt. Creatief en doelgericht nadenken over zaken zoals armoede en sociale uitsluiting, moet positief en optimistisch geschieden, wil het van blijvende waarde zijn.

Dames en heren, ik zei het zojuist: werk is de meest effectieve armoedebestrijder en zorgt voor sociale inclusie. Daar ligt bij het huidige kabinet de nadruk, maar zeer waarschijnlijk ook bij het volgende. Werk met het oog op de toekomstige arbeidsmarktkrapte is niet alleen essentieel voor de eigen positie, maar ook wezenlijk voor de hele economie. De Sociale Alliantie en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vinden elkaar absoluut in de stam, maar vertakken zich – logischerwijs – van daar uit. Maar we zijn beiden diep geworteld in de vaste grond van de beschaving.

Dank u wel.