Toespraak mr. J. P. H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij het 10-jarig jubileum van onderzoeksbureau APE op 30 september 2010 te Den Haag

Op 1 oktober 2000 werd Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv of kortweg APE opgericht, en daarom bent u hier nu. Een van de eerste opdrachten die ze kregen was om de adviescommissie over de WAO te begeleiden, en daar-om ben ik hier nu.

Sinds de Verlichting en de Franse Revolutie geloven we dat we maatschappelijke ontwikkelingen kunnen voorspellen en de loop daarvan kunnen beïnvloeden, en zo ons lot in eigen hand kunnen nemen, en daarom is APE er. Want APE is een van die vele bedrijven die de droom van de Franse Revolutie tot werkelijkheid trachten te maken; de droom van de mensheid die het eigen leven in de hand kan nemen en naar een zelfgekozen bestemming kan leiden. Wat uiteraard opvalt, is dat sinds de mens deze ambitie heeft het einde der tijden steeds dichter bij dreigt te komen, of het nu is door kernenergie, klimaatrampen of genetische veranderingen. Wees gerust, ik reken dit APE niet allemaal aan.

Aarts, de Jong, Wilms en Goudriaan omschrijven zichzelf als onderzoek- en avies-bureau dat zich richt op de publieke sector. Zij behoren kortom tot die externen waar de Tweede Kamer het altijd over heeft; waar er altijd te veel van zijn en die ook nog te veel verdienen. APE biedt in dat kader een breed pakket van producten en diensten aan, variërend van beleidsonderzoek tot strategisch advies en van data-analyse tot kwalitatieve evaluaties.

Nu denkt u; kunnen die ministeries, gemeenten en anderen die opdrachtgever zijn, dat dan zelf niet bedenken? Natuurlijk kunnen ze dat wel, maar zij worden niet geloofd. Bevindingen of conclusies van een ambtenaar of minister zullen altijd worden betwijfeld vanwege hun status. Maar laat een wetenschapper, een onder-zoeksinstelling of een adviesbureau hetzelfde zeggen en het wordt in de Tweede Kamer onmiddellijk als waar aanvaard, want het is wetenschappelijk vastgesteld.

Neem bij voorbeeld het onderzoek dat APE net heeft afgerond over het budget van de Wet werk en bijstand. Het departement had de gemeenten voor de zomer meegedeeld dat zij minder geld voor de bijstand zouden krijgen vanwege de afspraken die drie jaren geleden zijn gemaakt. Niemand geloofde het. Nu heeft APE het onderzocht en geconcludeerd dat de afspraken inderdaad tot die vermindering leiden; nu moeten ze het wel geloven. Uiteraard voegt APE er aan toe dat de afspraken anders moeten; je hebt tenslotte een opdrachtgever of je hebt hem niet.

Maar juist omdat ze op een departement doorgaans allang weten hoe de vork in de steel zit, zal een adviseur of onderzoekbureau vaak onmiddellijk met de betrokken ambtenaren en ministers gaan praten; dan heb je doorgaans een goed beeld van het probleem en van mogelijke oplossingen. Als je dat dan nog goed opschrijft, word je door iedereen geloofd en zal er bij opdrachtgevers het gevoel bestaan dat het zinnige oplossingen zijn. Logisch, want het waren hun eigen oplossingen. Natuurlijk zijn er ook wel eens dingen die men op de departementen niet weet, maar dat komt zelden voor.

Een ander voorbeeld is het onderzoek dat vorige week werd gepubliceerd van de universiteit van Cleveland. Vastgesteld werd dat mensen op hun vakantie veel moeite hebben met ontspannen. Het lukt ze niet omdat ze met hun hoofd nog bij hun werk zijn. Dat wist ik al lang, daar had ik dat onderzoek niet voor nodig; daarom neem ik mijn werk mee op vakantie. Zodra je dan over je werk nadenkt, pak je het op en dan weet je vaak heel snel weer waarom je op vakantie was, en leg je het weer weg. Al die mensen die dat niet doen, die geen werk meenemen, die malen maar door.

Anderhalve maand geleden werd een ander onderzoek gepubliceerd waaruit bleek dat mensen na hun vakantie minder tevreden zijn met hun werk dan voor hun vakantie. Ook dat is logisch; dat zijn al die mensen die maar over hun werk blijven denken omdat ze niet op kunnen houden. Als ze niet op vakantie zijn hebben ze geen tijd om over hun werk na te denken; maar op vakantie wel. Dan kom je na de vakantie opgeladen op je werk terug met het vaste voornemen iedereen nu eens de waarheid te zeggen en het anders aan te pakken.

Wij hebben deze inzichten overigens al lang in het beleid geïntegreerd. Want de oplossing is heel eenvoudig; langer doorwerken en minder vakantie. Dat heeft nog een extra voordeel dat uit hetzelfde onderzoek van de universiteit van Cleveland blijkt. De onderzoekers komen in dat onderzoek immers tot de slotsom dat het blokkeren van gedachten meer energie kost dan ze de vrije loop te laten. Ergens bewust niet aan denken, is dus vermoeiend. Het leegmaken van het hoofd is, en ik citeer, als ‘het proberen te stoppen van een vrachtwagen die van een helling glijdt.’ Daarom blijven mensen op vakantie door denken over hun werk. Maar het omgekeerde geldt ook; op hun werk blijven ze doordenken over hun vakantie en dat kost tijd en geld. Ook dat los je op door vakantie af te schaffen of althans terug te dringen.

Het voorbeeld van het onderzoek van Cleveland laat zien hoe willekeurig vaak de uitkomsten van onderzoek zijn en voor velerlei doeleinden bruikbaar zijn. Ik haast mij uiteraard om Philip en Leo gerust te stellen; dat is bij jullie onderzoek natuurlijk heel anders. Hun conclusies met betrekking tot bijvoorbeeld de bijstand zijn ondubbelzinnig; de minister heeft gelijk. Ik ben hier ook niet gekomen om het feestje te bederven met allerlei laatdunkende opmerkingen over onderzoek. Maar we moeten wel vaststellen dat juist met betrekking tot de arbeidsmarkt er alle reden is om dezer dagen de vraag te stellen: wat weten we nu en wat onderzoeken we?

Sinds het begin van de crisis eind 2008 doet de arbeidsmarkt immers niet meer wat we op basis van onderzoek verwachten. Het Centraal Planbureau (CPB) zit er voortdurend naast wat de ontwikkeling van de werkloosheid betreft. De ramingen moeten steeds worden bijgesteld. Dat is niet vrijblijvend nader inzicht; het heeft heel concrete gevolgen, zoals de bijstelling van het bijstandsbudget laat zien. Evenzo hebben we het beeld van het functioneren van de arbeidsmarkt moeten bijstellen; die is niet zo inflexibel, zoals altijd werd beweerd. Door de flexibele schil die in bedrijven was gegroeid, hebben zij zich betrekkelijk vloeiend aan de econo-mische ontwikkeling sinds 2008 kunnen aanpassen.

De vraag is derhalve: wat is de arbeidsmarkt en wat weten we daarvan? Wat is de waarde van economische voorspellingen? Is de arbeidsmarkt het model bij het CPB, waar de werkelijkheid naar gaat staan, of is het model een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid? Gaan economische ontwikkelingen staan naar de voorspellingen, of voorspellen we daadwerkelijk een onderliggende werkelijkheid? Is er geen tegenspraak tussen het willen weten van toekomstige ontwikkelingen, om die ontwikkelingen vervolgens te willen te beïnvloeden? Is de economie en de maatschappelijke ontwikkeling een voorspelbare werkelijkheid die zich buiten ons om voltrekt, of is de economie een beïnvloedbare werkelijkheid die derhalve niet voorspelbaar is?

Een objectieve werkelijkheid die zich volgens vaste wetten en patronen ontwikkelt, is voorspelbaar maar weinig interessant om te kennen: zij komt onveranderbaar over ons heen. Zoals in de ‘tuinman en de dood’. De tuinman ziet ’s ochtends de dood in de tuin staan; beide schrikken. De tuinman rijdt daarop een onmogelijk verre afstand om de dood te ontlopen, maar treft deze uiteindelijk ’s avonds toch. De dood vertrouwt hem dan toe dat hij ’s ochtends verbaasd was omdat hij de tuinman aantrof op een onmogelijk verre afstand van waar hij hem ’s avonds zou halen. Dat is het concept van een voorspelbare toekomst en een onafwendbare ontwikkeling. Het is de toekomst van mythen, sprookjes en Griekse tragedies. De toekomst van Oedipus en van de koningen die in de sprookjes van Grimm het zoontje van de molenaar in het water gooien, omdat voorspeld wordt dat deze met hun dochter zal trouwen. Maar juist daardoor zet hij een proces in gang dat uitmondt in wat zij vrezen. Waarna betrokkenen nog lang en gelukkig leven; ook dat staat van tevoren vast.

Die toekomst moet je niet willen weten, want dat schakelt of de eigen verantwoordelijkheid uit of je bewerkstelligt die toekomst door haar te willen voorkomen. Dat wisten Gereformeerden al lang met de predestinatieleer; we zijn gepredestineerd, maar je weet niet waartoe en daarom blijf je verantwoordelijk.

Als we de toekomst dan ook willen kennen, dan is dat om haar te beïnvloeden en te veranderen. Het geeft aan dat het ideaal van de Verlichting en de Franse Revolutie op een tegenspraak berust. De tegenspraak dat men een toekomst wil sturen en vormen, waarvan men tegelijkertijd veronderstelt dat zij volgens vaste wetten verloopt en daarom kenbaar en voorspelbaar is. Dat de revolutie op die tegenspraak berustte, wisten antirevolutionairen overigens al lang.

Toekomst is niet objectief; iets dat buiten ons staat. Toekomst is de resultante van beslissingen die genomen zijn op basis van ervaringen uit het verleden, problemen van nu en verwachtingen omtrent morgen. Daarom zijn ook mens- en wereldbeeld belangrijk voor de ontwikkeling van de toekomst. Zij beïnvloeden en vormen die toekomst en de economische verhoudingen daarin, door de wijze waarop zij de besluitvorming sturen. De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach zag dat al. Karl Marx draaide de zaak vervolgens op zijn kop. Hij concludeerde dat economische verhoudingen het mens- en wereldbeeld bepaalden. Ik laat die discussie nu even. Ik stel wel vast dat in de discussie over de oorzaken en de gevolgen van de crisis het geluid van Feuerbach weer sterker is geworden; de economische crisis is voor alles een morele crisis, zegt men. Nu gaan we dus de moraliteit veranderen om de economie te verbeteren, terwijl we vroeger de economie wilden veranderen om de moraliteit te verbeteren.

De implicatie van deze visie op de toekomst is dat ook onderzoek naar en voorspellingen over de toekomst, deze beïnvloeden. Zij werken door in de beslissingen die we nemen. Het is zoiets als het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg in de natuurwetenschap. De waarneming beïnvloedt de waargenomen feiten en daarom kan ik niet tegelijkertijd zowel plaats en richting vaststellen. Dat geldt a fortiori bij de arbeidsmarkt omdat die bestaat uit voelende, denkende en handelende wezens. Die wezens worden in hun handelen mede gestuurd door de verwachtingen en voorspellingen omtrent dat handelen, en door regels die berusten op inzichten uit het verleden over dat handelen. Want wetten berusten immers in de regel op een analyse van problemen en het gedrag dat daaraan ten grondslag ligt, en zijn bedoeld om dat gedrag te veranderen.

Zo wordt onderzoek naar de arbeidsmarkt in hoge mate een ‘self fulfilling prophecy’ met het CPB als Hoge Priester. Het verklaart ook dat op de momenten van fundamentele omslag in de samenleving, voorspellingen en werkelijkheid ver uit elkaar kunnen komen te liggen. Op momenten dat het gedrag echt verandert, bieden de modellen geen voorspelling meer. Dat hebben we eerder gezien. Met APE hadden we indertijd wijzigingen in de WAO uitgedacht, die tot een fundamenteel andere ontwikkeling zouden moeten leiden. Iedereen die de voorstellen zag, deelde die conclusie. Maar het CPB gaf desondanks voor de hele wijziging niet meer dan hooguit een daling van de instroom van 10 tot 20 procent. In de werkelijkheid daalde de instroom vrijwel vanaf het begin met bijna driekwart. Nadien zijn de ramingen aan die werkelijkheid aangepast, met als gevolg dat nu het toch iets minder blijkt te zijn en het beeld ontstaat dat de instroom van arbeidsongeschikten weer toeneemt. In werkelijkheid gaat het dus alleen maar om een daling die iets minder is dan we in onze stoutste dromen ooit hadden durven hopen. Behalve dan APE, want die hadden het al verwacht.

Op die wijze sturen beelden, verwachtingen en in wettelijke regels gestold wantrouwen omtrent het gedrag, dat gedrag – en de toekomst die daaruit voortvloeit. Vanuit die optiek moeten we ons ook afvragen of niet het onderzoek van de arbeidsmarkt als markt, de werkelijkheid beïnvloedt. De arbeidsmarkt laat zich moeilijk onderzoeken omdat niemand voor ogen heeft hoe die markt functioneert omdat mensen daarin als autonome actoren handelen. Fundamenteler is echter dat de arbeidsmarkt geen markt is in de strikte zin van het woord, juist vanwege de morele dimensie van arbeid, arbeidsverhoudingen en werknemers. Economie is de wetenschap van de verdeling van schaarste. De arbeidsmarkt is geen slavenmarkt, waar het aanbod de prijs bepaalt, maar een gemeenschap waarin we ieder een plaats willen bieden waar hij tot zijn recht komt. Mensen zijn niet minder waard, naarmate zij groter in aantal zijn of meer waard naarmate ze schaarser worden. De arbeidsmarkt is dus geen markt zoals het economisch wordt begrepen, maar een uitwisseling tussen mensen op basis van hun menselijke waarde. Het is ook een van de laatste economische activiteiten waar de wetgever met maximum en minimum prijzen werkt: het minimumloon en de Balkenendenorm, en dat is juist omdat het om mensen gaat en niet om potloden.

Dames en Heren

U kunt deze bespiegeling zien als een bevestiging van de conclusie van het onderzoek uit Cleveland waar ik op wees. Die conclusie was: het blokkeren van gedachten kost meer energie dan ze de vrije loop te laten. Daarom blijft u op vakantie doordenken over uw werk en op uw werk doordenken over uw vakantie. Ergens bewust niet aan denken, is dus vermoeiend. Vandaar dat ik hier van het een op het ander uiteindelijk kom bij de fundamentele vraag van dit alles: wordt datgene wat je onderzoekt beïnvloed door de aandacht die je er aan besteedt? Zijn al die jaren aan onderzoek naar facetten van de arbeidsmarkt niet sturend geweest voor de arbeidsmarkt zoals we die nu kennen? Of anders gezegd: zou de arbeidsmarkt er nu anders uitzien als we er geen onderzoek naar hadden gedaan?

U ziet: het blokkeren van gedachten kost meer energie dan ze de vrije loop laten. Maar Philip en Leo realiseren zich nu met schrik dat het blokkeren van gedachten bij anderen, zeker als het ministers zijn, mogelijk wel de investering waard is. Misschien keert de wal het schip wel. Want de vraag of de arbeidsmarkt er anders zou uitzien als we er geen onderzoek naar doen, zal nooit beantwoord kunnen worden. En daarom gaan we door met wat we al deden, op basis van de tegenspraak van de Franse Revolutie. Dat kan ook best, mits we ons maar beseffen dat de ar-beidsmarkt geen homogeen verschijnsel is, dat zich laat vangen in een centrale these. De arbeidsmarkt is een fenomeen van ontelbaar veel pluriforme verschijnselen en bewegingen. De som van al die kleine bewegingen kan echter, als bij een vliegwiel, grote slagen maken, waardoor we geneigd zijn het als een homogene dynamiek te zien. Dat gaat goed als we maar beseffen dat net als bij een gyroscoop, het vliegwiel rechtdoor blijft gaan als de omgeving allang een draai aan het nemen is. Zo’n tijd beleven we nu.

We bevinden ons in een overgangsperiode: politiek, maatschappelijk en sociaal economisch. We moeten ons herstellen van de ernstigste financieel-economische crisis sinds de jaren dertig en tegelijk aanpassen aan nieuwe economische werkelijkheden. De werkelijkheid van groeiende schaarste aan energie en grondstoffen en van de grenzen aan het draagvlak van natuur en klimaat. De werkelijkheid van de gevolgen van globalisering en verschuivende economische macht in de wereld. We moeten beseffen dat we sinds de oorlog onze welvaart en sociale zekerheid als renteniers hebben gebouwd op een dominerende economische positie van Europa; die loopt nu ten einde. De werkelijkheid tenslotte van vergrijzing, een krimpende beroepsbevolking en toenemende arbeidstekorten. Daarmee dreigt de arbeidsmarkt die naar de inzichten van Adam Smith de motor van economische groei vormt, de Achilleshiel van het herstel te worden.

Er valt dus genoeg te onderzoeken, te adviseren en te bouwen aan de nieuwe concepten en ‘vliegwielen’ van de dynamiek. Ik mag APE daarom niet alleen gelukwensen met de afgelopen tien jaren, maar ook alle goeds wensen in de komen-de tien jaren. Dan zorg ik ondertussen wel dat jullie rustig kunnen en moeten door-werken, ook na je 65e.

Dank u wel en sterkte met het stopzetten van de gedachten; dat is erg vermoeiend.