Kamerbrief inzake Verslag van schriftelijk overleg Begrotingsraad

Geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen die de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA en D66 binnen de vaste commissie voor Financiën hebben gesteld in het kader van een schriftelijk overleg over de EU-begroting voor 2011. Deze vragen werden ingezonden op 30 september 2010.

Op 13 juli jl. stuurde mijn voorganger u een brief met de stand van zaken in de onderhandelingen over de EU-begroting voor 2011 en de positie van de Raad (Kamerstuk 21 501-03, nr. 53). Vervolgens heeft de Raad op 12 augustus jl., met inachtneming van de geldende termijnen, via een schriftelijke procedure de Raadspositie formeel vastgesteld. Nederland heeft tegen die Raadspositie gestemd, omdat de voorgestelde stijging van de begroting met 2,9% (betalingen) niet te verenigen is met de Nederlandse inzet voor een gelijkblijvende begroting ten opzichte van 2010. Hoewel het niet aan mij is om de posities van andere lidstaten openbaar te maken, kan ik u op basis van de persverklaring van de Raad meedelen dat naast Nederland ook Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Finland, Zweden en het VK tegen de Raadspositie stemden (vraag van de VVD). Deze groep lidstaten kwam drie stemmen tekort voor een blokkerende minderheid (vraag PvdA).

In mijn reactie op de vragen van de Kamer zal ik eerst een nadere toelichting geven op de Raadspositie. Vervolgens beantwoord ik de vragen die verband houden met de Nederlandse afdrachten aan de EU. Overige vragen komen daarna aan bod. Ik sluit mijn reactie af met een toelichting op het verdere proces.

Raadspositie EU-begroting 2011

Diverse fracties vragen meer informatie over de Raadspositie. Onderstaande tabel geeft een vergelijking tussen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie en de Raadspositie per beleidsterrein (verzoek van D66).

In miljoenen euro

Begroting 2010

Commissievoorstel 2011

Raadspositie voor 2011

FP-plafond 2011

vastleggingen

betalingen

vastleggingen

betalingen

vastleggingen

betalingen

vastleggingen

1A

Concurrentiekracht 1

14 863

11 343

13 437

12 110

13 390

11 219

12 987

1B

Structuur/cohesiefondsen

49 386

36 384

50 970

42 541

50 970

41 466

50 987

2

Landbouw, visserij en milieu

59 499

58 136

59 486

58 136

59 012

57 315

60 338

3A

JBZ

1 006

739

1 135

853

1 124

803

1206

3B

Burgerschap

668

659

668

639

668

620

683

4

Extern beleid 2

8 141

7 788

8 614

7 602

8 520

7 011

8 430

5

Administratie 3

7 898

7 898

8 255

8 256

8 093

8 094

8 334

Totaal aan uitgaven

141 462

122 946

142 565

130 136

141 777

126 527

142 965

Marge voor onvoorziene uitgaven

1236

2024

De Raadspositie is een aanzienlijke neerwaartse bijstelling van het Commissievoorstel, zowel wat vastleggingen als betalingen betreft. Het Commissievoorstel voorzag in een stijging van de betalingen met 5,9%, van € 123 miljard in 2010 naar € 130 miljard in 2011. De Raadspositie beperkt die stijging nu tot 2,9%. De Commissie stelde voor om de vastleggingkredieten met 0,8% te laten toenemen, de Raad schroeft dat terug tot 0,2%. Vergeleken met het plafond van de Financiële Perspectieven resteert er uitgaande van de Raadspositie een marge van € 2 miljard.

De toename aan betalingen wordt grotendeels veroorzaakt door stijgende betalingen aan structuur- en cohesiefondsen (categorie 1b). De structuurfondsprojecten komen voor de periode 2007-2013 in diverse lidstaten in de loop van de FP-periode vertraagd op gang en leiden daardoor nu tot meer betalingen dan in vorige jaren. De vastleggingen voor structuur- en cohesiefondsen liggen vast voor de jaren 2007-2013; het is dus niet mogelijk om de vastleggingen voor deze fondsen te verlagen (vraag van D66). Naar aanleiding van vragen van de PVV merk ik op dat hogere structuurfondsbetalingen weliswaar een positieve bijdrage kunnen leveren aan de economische groei, maar dat dit geen afdoende reden kan zijn voor een sterke toename van betalingen aan structuur- en cohesiefondsen in een tijd waarin begrotingen overal in Europa onder druk staan.

De VVD vraagt naar de ontwikkelingen in de uitgavencategorie concurrentiekracht (categorie 1a). In deze categorie valt ook het economische herstelpakket, bestaande uit €4 miljard voor energieprojecten in 2009-2010, waartoe eerder was besloten ter verlichting van de economische crisis. Door dit herstelpakket waren de vastleggingen in 2009 en 2010 hoger dan normaal. Wanneer dit pakket buiten de berekeningen wordt gehouden, is er nog steeds sprake van een stijgend aandeel van concurrentiekracht in de EU-begroting tussen 2010 en 2011 (van 9,2% naar 9,4%). Dit is in lijn met de EU2020-strategie (vraag van D66). Een eventueel structureel groter aandeel van concurrentiekracht in de uitgaven is pas mogelijk na 2013, wanneer de nieuwe Financiële Perspectieven van kracht worden. Nederland pleit voor hervormingen op andere beleidsterreinen waardoor meer ruimte ontstaat voor de EU2020-prioriteiten.

In categorie 1a wordt in 2012 en 2013 een kostentegenvaller van €1,4 miljard bij ITER verwacht (onderzoek naar kernfusie). De Commissie heeft hiervoor een financieringsplan voorgesteld. De door de Commissie voorgestelde aanpak heeft echter geen betrekking op het jaar 2011, en is daarom niet in het Raadscompromis meegenomen (vraag van de VVD). Overigens heeft Nederland grote bedenkingen bij het financieringsvoorstel voor ITER. Een kabinetsappreciatie van dat voorstel is u middels een BNC-fiche toegegaan (Kamerstuk 22 112, nr. 1045).

D66 vraagt naar de verschuivingen binnen de landbouwuitgaven (categorie 2). In lijn met de hervormingen van het GLB van 2004, de ‘Health Check’ van 2008 en de infasering van inkomenssteun aan nieuwe lidstaten, worden er steeds minder marktinterventies gepleegd en ligt er meer nadruk op van productie ontkoppelde directe inkomenssteun.

Gevolgen voor Nederlandse afdrachten

De VVD vraagt of het Raadscompromis voor 2011 is verwerkt in de raming van de EU-afdrachten in de begroting van Buitenlandse Zaken. Dat is niet het geval. Het is gebruikelijk om de ramingen voor volgende jaren te baseren op de plafonds van de Financiële Perspectieven; dat is ook de basis die het CPB gebruikt voor zijn berekeningen. Pas wanneer een EU-begroting definitief is vastgesteld, wordt deze in de ramingen verwerkt.

Aan het einde van het jaar is meestal sprake van een overschot op de EU-begroting, waardoor de afdrachten van lidstaten lager uitvallen dan eerder geraamd. Aan het einde van 2009 bedroeg het overschot €2,3 miljard (vraag van de PvdA). Nederland dringt er tijdens de bespreking van de EU-begroting in Brussel steeds op aan om zo zuinig mogelijk te ramen, zodat lidstaten niet meer afdragen dan nodig is en het overschot zo laag mogelijk is. Ik deel de mening van de leden van de PvdA-fractie dat onderbesteding op de begroting moet terugvloeien naar de lidstaten.

Het CDA en de PVV vragen naar de verwachte stijging van Nederlandse afdrachten tussen 2010 en 2011. Voor 2010 wordt momenteel een afdracht van €5744 miljoen geraamd. Als de betalingen op de EU-begroting met 2,9% stijgen, dan stijgt de Nederlandse afdracht met ongeveer hetzelfde percentage, wat neerkomt op een stijging van ca. €170 miljoen. Dit is een raming; de werkelijke afdracht hangt naast de omvang van de EU-begroting ook af van het Bruto Nationaal Inkomen van Nederland en dat van de andere lidstaten en van de invoerrechten en BTW die door Nederland worden geïnd. In de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2011 is ruimte gelaten voor een eventueel hogere afdracht (vraag VVD).

De VVD vraagt naar de stijging van de Nederlandse afdrachten, in het licht van de nettoposities van lidstaten in 2009. Door een stijgende EU-begroting dient niet alleen Nederland, maar dienen alle lidstaten meer af te dragen aan de EU. Voor nettobetalers zoals Nederland zou dit een verslechtering van de nettopositie betekenen. Dit sterkt het kabinet in de opvatting dat de Europese begroting in 2011 ten hoogste gelijk zou moeten blijven aan het niveau van 2010.

De PvdA vraagt of alle mogelijkheden voor EU-subsidies voldoende benut worden door Nederland, en welke maatregelen genomen kunnen worden om de nettopositie van Nederland te verbeteren. Ik ben van mening dat Nederland zich voldoende inspant om de subsidiemogelijkheden te benutten. Een goed voorbeeld is het 7e Kaderprogramma Onderzoek en Technologische Ontwikkeling, en de vestiging van twee EU-agentschappen in Nederland (Europol en Eurojust). Tijdens de eerste drie jaar van het 7e Kaderprogramma hebben Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ruim €1 miljard ontvangen voor innovatie en onderzoek. Dat is €250 miljoen euro meer dan door Nederland werd bijgedragen aan het programma. Nederland is daarmee vijfde wat betreft ontvangsten uit het onderzoeksprogramma, en heeft het hoogste percentage goedgekeurde aanvragen. Bij fondsen waarvoor individuele lidstaten vooraf een bepaald budget krijgen toegewezen, zoals de structuurfondsen, worden in Nederland meer aanvragen ingediend dan er beschikbare middelen zijn. Om het gebruik van EU-middelen in Nederland te stimuleren pleit Nederland in Brussel ook voor vereenvoudiging van EU-regelgeving en procedures.

Overige vragen

De PvdA vraagt naar de gevolgen van een hogere EU-begroting in 2011 voor de onderhandelingen over de volgende Financiële Perspectieven (na 2013). Deze onderhandelingen gaan in 2011 van start, maar staan los van de EU-begroting voor het jaar 2011. De omvang van de begroting voor 2011 heeft derhalve geen gevolgen voor de omvang van de volgende Financiële Perspectieven. Wel wil het kabinet door nu in te zetten op een gelijkblijvende begroting voor 2011 een signaal afgeven over de Nederlandse opstelling bij de komende onderhandelingen over de volgende Financiële Perspectieven.

De VVD vraagt naar de stand van zaken van de procedure om de huidige Financiële Perspectieven (2007-2013) om te zetten in een verordening, zoals bepaald in artikel 312 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU. Na bespreking van het Commissievoorstel in de Raadswerkgroep ligt dit dossier nu voor behandeling bij het EP, dat goedkeuring moet verlenen. De Raad vraagt om een technische omzetting van het huidige Inter-Institutionele Akkoord (waarin de huidige Financiële Perspectieven zijn vastgelegd) in een verordening. Daarbij kunnen de huidige FP-plafonds alléén met unanimiteit in de Raad gewijzigd worden. Het kabinet is voorstander van een puur technische omzetting, waarbij de bestaande FP-plafonds worden gehandhaafd.

De PVV vraagt naar de omvang van de onkostenvergoedingen voor Europarlementariërs en de kosten van het beheer van het wagenpark van het EP. Ik kan bevestigen dat in 2010 de vergoeding voor algemene uitgaven €4202 per maand per parlementslid bedraagt. Overigens is op de website van het EP een volledig overzicht beschikbaar van vergoedingen aan EP-leden. 4 Ook kan ik bevestigen dat in de ontwerpbegroting van het EP voor 2011 een bedrag van €6,5 miljoen (0,4% van de EP-begroting) is opgenomen voor de post Voertuigen. Dit bedrag is gereserveerd voor de aankoop, het onderhoud, het gebruik en de reparatie van voertuigen, dat naast auto’s ook fietsen omvat. Daarnaast is dit bedrag bedoeld voor de huur van auto’s, taxi’s, bussen en vrachtwagens. Deze uitgavenposten vallen onder de administratieve uitgaven van de EU (categorie 5 van de EU-begroting).

De Nederlandse inzet is erop gericht om een stijging van de administratieve uitgaven van de EU te beperken. Alle instellingen, inclusief het EP, zouden moeten bezien of er bezuinigingen mogelijk zijn.

Ten slotte vraagt het CDA op welke wijze een structurele oplossing kan worden geboden aan het deze zomer geconstateerde praktische vraagstuk dat onder het Verdrag van Lissabon de Raad pas een positie kan innemen over de ontwerpbegroting als een termijn van acht weken is verstreken nadat de ontwerpbegroting aan de nationale parlementen beschikbaar is gesteld. Het gevolg is dat het EP pas medio augustus zou kunnen beginnen met het opstellen van amendementen. Om de tijdige vaststelling van de begroting te bewaren, is dit jaar een procedure gevolgd waarbij de Raad (i.c. Coreper) een ambtelijk besluit neemt over de Raadspositie en de formele vaststelling van die positie uitstelde door middel van een schriftelijke procedure die op 12 augustus eindigde. Hierdoor werd het EP in staat gesteld om al op basis van het (ambtelijke) Coreper-besluit amendementen te formuleren. Het huidige Voorzitterschap, de aankomende Voorzitterschappen, het EP en de Commissie zijn in overleg over een pragmatische oplossing voor deze kwestie.

Verdere procedure

De VVD, het CDA en D66 vragen naar de verdere procedure, de positie van het EP en de Nederlandse reactie daarop. Op 20 oktober as. zal het EP haar lezing van ontwerpbegroting afronden en stemmen over amendementen op de Raadspositie. De positie van het EP is nu nog niet bekend, maar in eerdere jaren bleek het EP het Commissievoorstel grotendeels te herstellen en een aantal uitgaven toe te voegen. Als de Raad de amendementen van het EP niet direct kan aanvaarden, wat de verwachting is, dan komt een bemiddelingscomité bijeen. Naar verwachting zal deze conciliatieprocedure op 28 oktober as. van start gaan. Het bemiddelingscomité heeft de taak om binnen een termijn van eenentwintig dagen overeenstemming te bereiken over de ontwerpbegroting. Besluitvorming hierover in de Raad vindt plaats in de Begrotingsraad van 11 november as.

In deze conciliatie zal Nederland blijven inzetten op een gelijkblijvende begroting, conform de eerder uitgezette lijnen in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 21 501-03, nr. 52). Die inzet is ambitieus gelet op het voorstel van de Commissie en het gegeven dat veel stijgingen in de EU-begroting voortkomen uit eerdere verplichtingen. Voor die inzet is destijds gekozen (vragen van de PVV), omdat volgens Nederland de budgettaire opgaven van de individuele lidstaten niet verzwaard mogen worden door hogere afdrachten aan een groeiende EU-begroting. Overigens betekent een nominaal constante begroting in reële termen (rekening houdend met inflatie) een daling.

Op 3 november is een AO Begrotingsraad met uw Kamer gepland. Voorafgaande aan het AO zal ik u voorzien van een geannoteerde agenda. Daarbij zal ik tevens een appreciatie voegen van de positie van het EP, waarover ik graag met u van gedachten wissel tijdens het AO Begrotingsraad.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. U. Rosenthal

1 Bij categorie 1a is het Globaliseringsfonds (reserve van €500 miljoen) meegeteld in de vastleggingen; dit fonds valt echter buiten de Financiële Perspectieven. In 2010 waren de vastleggingen €1980 miljoen hoger dan normaal, wegens het energiepakket dat was ingesteld ter verlichting van de economische crisis; als dit ‘herstelpakket’ niet wordt meegerekend bedroegen de vastleggingen in 1a in 2010 €12,9 miljard.

2 Bij categorie 4 is de noodhulpreserve van €254 miljoen meegeteld bij de vastleggingen; deze reserve valt echter buiten de Financiële Perspectieven.

3 Bij categorie 5 is er € 82 miljoen aan extra marge door eigen bijdragen aan pensioenen door EU-ambtenaren.

4 http://www.europarl.europa.eu > Parlement > Nader beschouwd > Naslagwerken, Bezoldiging en vergoedingen.