Snel oordeel over belangrijke juridische vragen

Lagere rechters kunnen straks de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen over een belangrijke juridische kwestie. Dat kan niet alleen in een massaschadezaak, maar ook in een zaak waarvan het antwoord op de rechtsvraag van belang is voor talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken. Bijvoorbeeld over de uitleg van een nieuwe wet. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie dat bij de Tweede Kamer is ingediend.

Het gaat om een nieuwe ontwikkeling die moet voorkomen dat zaken met grote maatschappelijke belangen zich voortslepen. Zo kan een tijdig antwoord van de Hoge Raad bijdragen aan de bereidheid van de veroorzaker van de schade om over een collectieve schikking te praten. De regeling, ook wel prejudiciële procedure genoemd, is voorgesteld door de commissie Hammerstein die adviseerde over de versterking van de cassatierechtspraak door de Hoge Raad.

Met een snelle rechterlijke tussenkomst wil de bewindsman partijen behulpzaam zijn met het zelf oplossen van hun geschil als zij er niet dreigen uit te komen. De prejudiciële procedure beperkt zich niet tot massaschadezaken. Als in vele zaken en procedures een nieuwe, nog niet beantwoorde rechtsvraag speelt, kan de Hoge Raad op verzoek van een lagere rechter straks ook een oordeel geven. Juist in deze zaken is de rechtseenheid met een spoedige beantwoording gediend. Dit draagt bij aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. Zo kan de beantwoording van een rechtsvraag richtinggevend zijn voor partijen die al over een schikking onderhandelen, maar er nog niet uit zijn. Verder kan een snelle reactie het instellen van vele individuele procedures overbodig maken.

Daarnaast kan het tegenstrijdige uitspraken van lagere rechters in identieke zaken voorkomen. Verder is een voordeel dat de beantwoording van een belangrijke rechtsvraag kan worden ‘meegenomen’ in een collectieve schikking, en dit de acceptatie daarvan kan vergroten en eventuele onrust later over de inhoud van de schikking kan voorkomen. Een prejudiciële vraag heeft vooral zin als bij een massavordering een collectieve actie is ingesteld of in een individuele procedure het antwoord van betekenis is voor vele andere identieke zaken met dezelfde of soortgelijke oorzaken. Dit laatste geldt ook voor een zaak waar massaschade niet speelt, maar waarvan het oordeel van de Hoge Raad op een juridische kwestie grote betekenis heeft voor andere feitelijk vergelijkbare zaken. Bijvoorbeeld het antwoord op de vraag of en onder welke omstandigheden een beroep van een werkgever van een asbestslachtoffer op de absolute verjaringstermijn nog wel redelijk en billijk is.

Omdat de maatschappelijke behoefte aan een snel antwoord groot kan zijn, is er voor gekozen om niet alleen de rechter in hoger beroep maar ook de rechter in eerste aanleg de bevoegdheid te geven een prejudiciële vraag te stellen. De Hoge Raad neemt een beslissing over de beantwoording van een rechtsvraag op grond van feiten die de lagere rechters hebben vermeld. Mocht dat onvoldoende zijn voor een antwoord of veel van de relevante feiten in een zaak worden betwist, dan kan het hoogste rechtscollege afzien van beantwoording.

Het is dus aan de Hoge Raad om te beslissen of een zaak zich leent voor een prejudiciële procedure en vervolgens rechtsvormend op te treden. Een voorbeeld van een zaak die zich zou hebben geleend voor rechtsvragen is de Dexia-zaak.