Conferentie Gebiedsontwikkeling in de nieuwe realiteit

Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. Tijdens de conferentie Gebiedsontwikkeling op 31 maart in Bussum trekt secretaris-generaal Siebe Riedstra vijf lijnen naar de toekomst. Essentieel zijn: kiezen voor economische meerwaarde, meer maatwerk leveren, drastisch snoeien in regels, werken vanuit de vraag en buiten de gebaande paden denken. Volgens de SG is een besparing mogelijk van 10 procent op de totale plankosten die we met zijn allen maken bij ruimtelijke projecten.

Dames en heren,

Het doet me veel plezier in uw midden te zijn.
Vandaag staat de vraag centraal hoe we als bedrijfsleven, burgers, overheid en wetenschap, Nederland in beweging kunnen houden.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat Nederland steeds mooier, sterker, veiliger en schoner wordt. Dat bedrijventerreinen, stadscentra en landschappen aantrekkelijk blijven. Dat we onze concurrentiepositie verstevigen.

Kortom: hoe zorgen we voor blijvende dynamiek in een tijd van financiële krapte en teruglopende groei.

Een van de voordelen van werken bij de overheid, is dat de dynamiek vanzelf als een vloedgolf over je heen komt.
Op 14 oktober 2010 waren Verkeer en Waterstaat en grote delen van VROM opeens één ministerie. Van de ene dag op de andere.

De meesten van u hebben vast ervaring met fusies en reorganisaties.
Die kunnen in het bedrijfsleven snel gaan.
Maar een flitsfusie als wij bij Infrastructuur en Milieu hebben meegemaakt, is toch andere koek.

U kunt zich voorstellen dat er veel bij komt kijken voordat alle organisatorische plooien zijn gladgestreken. Het gaat tenslotte om zo’n 14.000 mensen (van wie 9500 bij RWS).
Ondertussen gaat het werk natuurlijk gewoon door.

Maar buiten kijf staat dat het samengaan van ruimte, infrastructuur, mobiliteit, water en milieu in één ministerie pure winst is.
Je kunt niet zinvol over het ene onderwerp praten zonder het andere erbij te betrekken.
Dat deden we al interdepartementaal.
Nu zitten we direct bij elkaar aan tafel.

Ik wil u vanmorgen graag bijpraten over de gedachtevorming binnen Infrastructuur en Milieu.

Eerst ga ik in op de veranderde realiteit waarin we leven en werken.
Vervolgens stel ik aan de orde wat dat betekent voor de gebiedsontwikkeling.
En dan trek ik vijf lijnen naar de toekomst.

Onze realiteit is veranderd

Voordat ik inga op de veranderde realiteit, moet me één ding van het hart.
Ik vind dat wij in Nederland trots mogen zijn op alles wat we in het verleden hebben opgebouwd.

Onze ruimtelijke ordening is over de hele wereld bekend. Er zijn weinig dichtbevolkte landen die zo’n hoogontwikkelde economie weten te combineren met zoveel ruimtelijke kwaliteit.

Natuurlijk: de tijd van Jac. P. Thijsse is lang voorbij. Maar ons landschap ademt nog steeds openheid en ruimte.
Bebouwd gebied beslaat één zevende deel van Nederland. Zo’n 15 procent van de oppervlakte van ons land is in gebruik voor wonen, werken en infrastructuur.
We zijn zuinig geweest met onze ruimte.
We werken en wonen compact en comfortabel. Zowel onze oude binnensteden als onze nieuwe woonwijken zijn vitaal en populair.
Dat is een prestatie van formaat.

En dat is nog niet alles. Onze infrastructuur is top of the bill.
De Wereldbank plaatst ons in de top 5 op de mondiale ‘Logistics Performance Index’. Onze havens en Schiphol kunnen zich meten met de wereldtop.

En dan ons watermanagement. Nederland is een van de allerbest beveiligde delta’s. Vanuit de hele wereld komen ze bij ons kijken hoe we dat klaarspelen.
Over twee weken komt er nog een hoge delegatie uit China naar mijn ministerie. Meestal gaan wij Nederlanders daarheen, maar als het op watermanagement aankomt, komen ze bij ons kijken.      

Hebben we dan alles goed gedaan?
Nee.
We hebben wel degelijk ook kansen gemist.

Een bekend voorbeeld is de bouw van grote Vinexwijken zonder voldoende aandacht voor infrastructuur en openbaar vervoer. Daardoor zijn veel gezinnen afhankelijk van de auto.

Kijk ook naar de ontwikkeling van Almere: van nul naar 190.000 inwoners in 35 jaar tijd. Terwijl we de groei van Almere sterk stimuleerden, ging bij het bestrijden van de congestie de aandacht vooral naar de A1 en niet naar de A6.

We kunnen stellen dat Nederland de basis behoorlijk goed op orde heeft. Maar dat er ook zwakke plekken zijn.

Hier komt nog een belangrijk feit bij.
De financieel-economische crisis van 2008 heeft stevig huisgehouden.
En een streep gezet door veel mooie plannen in glanzende brochures.
Torenhoge ambities zijn ineengeschrompeld.
Sommige projecten zijn stopgezet, zoals het Wieringerrandmeer.
Andere zijn fors ingekrompen, zoals de Blauwe Stad in Groningen.

Ook in de stad worden ambities teruggeschroefd. Het spectaculaire M-gebouw van Rem Koolhaas tegenover Den Haag Centraal gaat er niet komen.
Eén op de zes vierkante meters kantoorruimte in Nederland staat leeg, en die situatie op de kantorenmarkt zal in de toekomst niet veranderen.

Daarnaast krijgen we ook te maken met het fenomeen krimp.
De komende decennia komen er weliswaar nog een miljoen Nederlanders bij. Maar een toenemend aantal regio’s krijgt te maken met een afnemend aantal inwoners. Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Noordoost-Groningen kampen daar nu al mee.
Volgens de prognoses heeft over dertig jaar de helft van de Nederlandse gemeenten te maken met krimp.

We staan op een keerpunt in de ruimtelijke ordening

De tijd van vanzelfsprekende groei is dus voorbij.
Kwaliteit wordt belangrijker dan kwantiteit.
Dat vraagt om een andere aanpak voor gebiedsontwikkeling.
We staan op een keerpunt. Het roer moet om.

Het collectieve maakbaarheidsdenken helpt ons niet verder.  
Behoeften van eindgebruikers bepalen steeds meer het succes van een project.
Bewoners, ondernemers, reizigers, recreanten. Het is belangrijk dat we hun stem beluisteren.

Minder weidse vergezichten. Meer praktische inzet met projecten op kleinere schaal.
Ruimte om flexibel in te spelen op nieuwe omstandigheden.
En: optimale samenhang tussen wonen, werken, mobiliteit, ruimte, water en groen.

We hebben gelukkig al een fundament gelegd onder de nieuwe manier van werken die beter past bij deze tijd.

Ik noem het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
Daarin presenteren we sinds 2007 een samenhangend overzicht van alle ruimtelijke projecten waarbij het rijk financieel betrokken is.

Ik noem het programma Randstad Urgent. Daarin werd een lange-termijnvisie voor de ruimtelijke opgaven gecombineerd met de realisatie van concrete projecten. Hiermee liepen we dus in feite vooruit op het fusieministerie van IenM.
Het programma heeft goed gewerkt. Deadlines werden gehaald. Afspraak was afspraak.

Ik noem de snellere en betere besluitvorming over projecten die we introduceren. De ‘methode-Elverding’.
Burgers en ondernemers krijgen in een vroeg stadium de gelegenheid om mee te denken. De eindgebruiker krijgt meer in de melk te brokkelen. Precies wat we nodig hebben in deze tijd.

En last but not least noem ik de vorming van Infrastructuur en Milieu. Daardoor waait er een frisse wind door het beleid.

Ik merk het aan de discussies in mijn bestuursraad; het scheelt toch of je managers en deskundigen op het gebied van infrastructuur, ruimte, water en milieu als één club aan één tafel hebt zitten.
Dat wil niet zeggen dat het altijd koekoek eenzang is. De IenM-boom biedt ruimte aan vogels van diverse pluimage, en iedere vogel zingt zoals ie gebekt is. Maar het uiteindelijke concert is wel veel beter op elkaar afgestemd!

Vijf lijnen naar de toekomst

Dames en heren,
Het roer moet om.
Maar waar gaan we heen?
Ik wil graag vijf lijnen naar de toekomst trekken.
Niet als blauwdruk. We willen juist van de blauwdrukken af.
Maar om duidelijk te maken hoe wij als overheid onze rol zien.
We willen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken en aanjagen. Ook in deze tijd van krappe beurzen.

Eerste lijn: scherpe keuzes

Ten eerste vraagt dat om scherpe keuzes.

Voor de economische kracht van Nederland zijn onze mainports, brainports en greenports van groot belang. Dat geldt ook voor de stedelijke regio’s waarin ze liggen: Amsterdam/Utrecht, Rotterdam/Den Haag en Eindhoven.

We hebben in deze regio’s een aantal gebiedsontwikkelingen van nationaal belang geselecteerd waarop het rijk zijn inzet focust. Denk aan Schiphol, de Zuidas en Stadshavens Rotterdam.

Het Centraal Planbureau publiceerde een paar maanden geleden een interessante studie (‘Stad en Land’) over de samengebalde economische kracht in onze steden. De grondprijs in het centrum van Amsterdam is 200 keer hoger dan in Oost-Groningen. En dat prijsverschil is sinds 1985 meer dan verdubbeld.

Het CPB raamt het totale economische voordeel van het samenwonen en samenwerken in steden op 340 miljard euro.
Concentratie van voorzieningen levert een aantrekkelijk leefklimaat op waar mensen graag op afkomen en ook voor willen betalen.

Natuurlijk moeten we waken voor een puur economische kijk op ruimtelijke ordening. Er spelen ook andere belangen mee.

Maar buiten kijf staat dat in een tijd waarin we het uiterste moeten halen uit elke geïnvesteerde euro, investeringen in stedelijke regio’s het meeste rendement opleveren. Het kabinet legt daar dus prioriteit.

Tweede lijn: meer maatwerk

Een tweede lijn die ik trek is: maatwerk voor regio’s.
Provincies krijgen veel meer te zeggen over de ruimtelijke ordening.
Decentralisatie betekent dat keuzes dichter bij de eindgebruiker komen te liggen.

Om meer maatwerk mogelijk te maken, heeft het rijk samen met de regio’s 8 gebiedagenda’s gemaakt die samen het hele land dekken. Zo creëren we samenhang in investeringen van rijk en regio.

De gebiedsagenda’s leggen het fundament onder een goede besluitvorming. Er zijn critici die de gebiedsagenda’s veel te uitgebreid vinden, met te veel regionale wensen die niet allemaal in vervulling kunnen gaan. Tegen hen wil ik het volgende zeggen.

  1. Dank voor uw kritische houding. Daar worden we alleen maar beter van, dus hou dat vol.
  2. We hebben in de gebiedsagenda’s wel degelijk prioriteiten gesteld en veel wensen geschrapt.
  3. De bedoeling van de gebiedsagenda’s is óók om het plaatje van fysieke opgaven compleet te hebben, zodat we geen ‘dode hoeken’ hebben bij de besluitvorming.

Derde lijn: minder regels
Een derde lijn is: kappen in het kreupelhout van regels, kaders en voorschriften. Een rijksoverheid die dingen mogelijk wil maken, moet vooral minder in de weg lopen.

De ministerraad heeft al besloten de Crisis- en herstelwet permanent te maken. Zo kunnen we kostbare tijd blijven winnen met het in elkaar schuiven van procedures en met eenvoudiger vergunningen.

Daarmee zijn we er niet. We gaan ook het omgevingsrecht over de volle breedte aanpakken.

Nederland kent zo’n 50 wetten, 50 amvb’s, 100 ministeriële regelingen en ettelijke duizenden bepalingen voor het omgevingsrecht. Velen van u kennen de verlammende werking daarvan. Bestuurlijke ruimte om knopen door te hakken ontbreekt. De onderzoekslasten zijn hoog. De hele cultuur is stroperig.

Eén voorbeeld: participatie. Een kernpunt van de Elverding-aanpak. Cruciaal voor de nieuwe manier van werken die we voor ogen hebben.

Maar participatie is in verschillende wetten op verschillende wijzen geregeld.

Zo zijn er voor de doortrekking van de A15 meer dan dertig inspraakmomenten bij de diverse overheden gedurende het hele proces van plan tot oplevering. Niet bepaald uitnodigend en overzichtelijk voor de betrokken burger die graag mee wil denken en praten!

Om daar verandering aan te brengen werken we toe naar een Raamwet omgevingsrecht voor ruimte, milieu, water, mobiliteit en natuur.
Daarmee beogen we het volgende.

  • Een fikse reductie van de gemiddelde doorlooptijd van complexe ruimtelijke projecten.
  • Meer tevredenheid en betrokkenheid van burgers, ondernemers en andere belanghebbenden.
  • Een besparing van zo’n 10 procent op de totale plankosten die we met zijn allen maken bij ruimtelijke projecten. Die plankosten (voor onderzoek, administratieve verplichtingen etc.) bedragen zo’n 6,5 miljard euro per jaar. Een besparing van 10 procent komt dus neer op 650 miljoen. Geld dat bedrijven en overheid wel beter kunnen gebruiken dan voor het rondpompen van papier!

Vierde lijn: werken vanuit de vraag
Een vierde lijn die we krachtig gaan doortrekken is dat projecten moeten aansluiten bij de vraag van bewoners en ondernemers. Geen vraag, dan ook geen project. We bouwen niet voor de leegstand.

Om de leegstand van kantoren aan te pakken, hebben we samen met ontwikkelaars, beleggers, gemeenten en provincies een actieprogramma ontwikkeld.
We gaan de feitelijke vraag naar kantoren beter in kaart brengen. En de bruikbaarheid van kantoren voor uiteenlopende gebruikers krijgt een veel sterker accent.
We gaan het gemakkelijker maken kantoren een andere bestemming te geven, bijvoorbeeld voor studentenhuisvesting, onderwijs, zorg, of als hotel.

Als er wel vraag is, maar geen geld, dan hebben we een stevige uitdaging. Het kabinet zoekt publiek-private samenwerking. En verder gaat mijn minister kijken of we actiever rijksvastgoed (grond, gebouwen en kantoren) kunnen benutten voor het vlottrekken van ontwikkelingen.

Het rijk heeft veel vastgoed. Dat is bezit van de gemeenschap en daar moeten we dus zoveel mogelijk waarde voor de gemeenschap mee creëren. U begrijpt dat we daarbij zorgvuldig te werk moeten gaan.
Je kunt gebouwen afstoten, maar dan moet je je altijd afvragen of dat ook voor de langere termijn (als de groei wellicht aantrekt) verstandig is. Een interessant vraagstuk, waarbij we elk geval op zijn merites moeten beoordelen.

Vijfde lijn: buiten de gebaande paden denken.
Een vijfde lijn die kansen biedt voor de toekomst is: bij het ontwikkelen van steden en gebieden buiten de gebaande paden denken.
Mensen als Friso de Zeeuw en Peter van Rooy hebben erop gewezen dat er méér motoren zijn achter gebiedsontwikkeling dan wonen en vastgoed. Energievoorziening bijvoorbeeld. En de zorg.

Volgens Peter van Rooy kan minimaal vijf procent in de zorg worden bespaard door meer groen in en om de steden.
Dit type onderzoeken vormt input voor ons werk aan een nieuw perspectief op gebiedsontwikkeling, inclusief alternatieve financiering en de rijksgrondstrategie.

De manier van denken sluit aan bij wat we al zien in het waterdomein.
Neem het programma Ruimte voor de Rivier. Ook daar geven maatregelen om de waterveiligheid te vergroten vaak de aanzet tot allerlei ander moois: innovatieve woningen op en aan het water, nieuwe natuur- en recreatiegebieden, nieuwe bedrijvigheid. 
Het is dus de moeite waard om de gebaande paden te verlaten en op zoek te gaan naar nieuwe partners en allianties. 

Slot

Dames en heren,
Ik heb u geschetst dat onze omgeving drastisch is veranderd.
Dat het roer om gaat in de gebiedsontwikkeling.
En ik heb vijf lijnen getrokken naar de toekomst.
Lijnen die ons méér flexibiliteit geven en méér mogelijkheden om kansen te creëren te benutten.
Want Nederland mag niet stilvallen.
Er moet ruimte blijven voor nieuwe initiatieven in stad en land.

Mijn minister, mijn mensen en ik werken momenteel hard aan een actualisatie van het beleid. Een concreet en bondig stuk dat deze zomer naar de Kamer gaat.

In de beste traditie van IenM  (een traditie van krap een half jaar, maar hij bevalt ons prima!) nemen we ruimte en mobiliteit in één actualisatie samen.

Dus geen gescheiden stukken meer.
Weg met de verkokering.
Weg met de hokjesgeest.
Lang leve de samenhang.
Samen gaat het beter en sneller.
Waar we maar kunnen, zullen we samenwerking zoeken met ú om zaken van de grond te krijgen.
U weet ons ook te vinden, dus schroom niet contact te leggen.
Alleen samen kunnen we Nederland in beweging houden.
Let’s go.

Dank u wel.