Toespraak Minister Kamp over pensioenen op bijeenkomst van ABP in Den Haag op 10 oktober 2011

Dames en heren, U hoeft geen ‘hoera’ te roepen, maar deze week viert het kabinet zijn eerste verjaardag. Vrijdag (14 oktober) is het precies een jaar geleden dat ik als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd beëdigd. Een jaar lijkt misschien niet zo lang, maar ik ben minister geweest in een meerderheidskabinet dat het korter volhield…

Ik ben nu in ieder geval niet de kortst zittende minister van SZW. Ik zit al ruim drie maanden langer dan mijn voorganger (Joop) Den Uyl dertig jaar geleden…

Ik  zeg ‘minister van SZW’, maar soms is het meer ‘minister van SZP‘: Sociale Zaken en Pensioenen.
De eerste stukken die ik naar de Tweede Kamer stuurde, gingen allemaal over pensioenen. Net als de eerste brandbrief (d.d.19 oktober ‘10) die ik van de Stichting van de Arbeid kreeg.
Er werd een dringend beroep (op mij) gedaan om, in overleg met De Nederlandsche Bank, te besluiten dat pensioenfondsen, ook in geval van achterblijvend herstel, door mochten gaan met het gebruik van een gedempte kostendekkende premie.
Zou dat niet gebeuren, dan zou een aantal fondsen de premies in 2011 al met 20 tot 30 procent moeten laten stijgen.
Ik heb daar toen ‘ja’ tegen gezegd en dat was het begin van een constructieve samenwerking, die uiteindelijk heeft bijgedragen tot het pensioenakkoord dat er nu ligt. Een akkoord dat het mogelijk maakt een solide stelsel van oudedagsvoorziening in stand te houden. Voor de gepensioneerden van nu en de gepensioneerden van de toekomst.
Ik zou deze gelegenheid kunnen gebruiken om terug te blikken op de totstandkoming van het pensioenakkoord, maar ik kijk liever vooruit. Hoe gaan we het pensioenakkoord nu verder uitwerken?

Het kabinet is daar al mee begonnen.
De voorstellen om de pensioenleeftijd te verhogen en aan de levensverwachting te koppelen, zijn naar de Tweede Kamer gestuurd. Net als het Vitaliteitspakket met concrete maatregelen om te bevorderen dat meer mensen langer werken.
Het een is onlosmakelijk met het ander verbonden. Want met het verhogen van de pensioenleeftijd alleen zijn we er niet.  We moeten er ook voor zorgen dat mensen door kunnen werken en dat ook doen. Tot hun pensioen. Tot hun 66e, 67e, binnen de voor de meesten van ons afzienbare tijd.
Het kabinet wil vaart maken met deze voorstellen. Er is geen tijd om te treuzelen.
We moeten ons aanpassen aan de vergrijzing, de stijging van de levensverwachting en de ontwikkelingen op de financiële markten.
Het aanpassen van ons pensioenstelsel moet voortvarend gebeuren, maar wel zorgvuldig en met zorg voor oud en jong.
Het is essentieel dat de lusten en de lasten evenwichtig over de generaties worden verdeeld.
Voorkomen moet worden dat één generatie - jong of oud -  het gevoel krijgt: ‘wij betalen de rekening en zij blijven buiten schot.’
Alleen al dat gevoel kan fnuikend zijn.
Het handhaven van de solidariteit tussen de generaties is daarom een belangrijk uitgangspunt voor de uitwerking van het pensioenakkoord.
Er moet geen keus worden gemaakt tussen jong en oud, maar voor jong en oud.
Het is allerminst de bedoeling dat de risico’s naar de toekomst worden geschoven en dat de rekening door één generatie betaald moet worden.

Allerminst.  Het streven om het stelsel structureel in stand te houden is nou juist in het belang van oud en jong. Het stabiliseren van de premies is in het belang van oud en jong. Een pensioencontract dat meebeweegt met de levensverwachting en de ontwikkelingen op de financiële markten is in het belang van oud en jong.

Hoe dat in de praktijk precies zal uitpakken, is van verschillende factoren afhankelijk. Ik noem de hoogte van de rente, de lengte van de spreidingsperiode en de grootte van de egalisatiereserve. Al die factoren zullen in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld op het effect dat ze hebben op de verdeling van de risico’s over de generaties.
Dat is een kwestie van techniek en uitwerking, maar  – nogmaals – uitgangspunt is dat het resultaat een evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen generaties is.
Voorkomen moet worden dat pensioenfondsen door te hoge renteverwachting, te grote beleggingsrisico’s of te lange spreidingsperiode onvoldoende (financiële middelen) reserveren voor de jongere generaties.

Ik zeg dit hier niet omdat ik bang ben dat u bij het ABP de risico’s scheef gaat verdelen, maar omdat ik jongere generaties graag gerust wil stellen: we houden streng en strak toezicht.
Eén voorbeeld.   
Pensioenfondsen mogen zich niet rijk rekenen door uit te gaan van een te hoge rente of te hoge rendementen. De verwachte rente en rendementen zijn en blijven aan maxima gebonden.
Als u gelooft in iemand die u een quality investment met een gegarandeerd rendement van 11 procent per jaar belooft, dan moet u dat zelf weten, maar als pensioenbestuurder krijgt u daar de kans niet voor. We zullen niet toestaan dat pensioenfondsen zich met zulke rendementen rijk rekenen.
Het aspect van de verdeling van lusten en lasten over de generaties speelt een belangrijke rol bij de uitwerking van het financieel toetsingskader (voor de nieuwe pensioencontracten) en de onderzoeken naar de overgang van oude naar nieuwe contracten.
Belangrijke vraag daarbij is ook: hoe gaan we om met (reeds) opgebouwde rechten?
Het is juridisch niet zo simpel om oude rechten onder te brengen in nieuwe contracten.
Daarom is het goed dat alle betrokkenen – samen met onafhankelijke deskundigen – grondig onderzoek doen naar de juridische en uitvoeringstechnische aspecten van het nieuwe pensioencontract.
Tijdens die onderzoeken zullen we vertegenwoordigers van de georganiseerde politieke jongerenorganisaties en van de ouderenorganisaties informeren en raadplegen. Het is de bedoeling dat deze onderzoeken voor 1 maart volgend jaar zijn afgerond.

Daarna wil ik, in het voorjaar van 2012, een hoofdlijnennotitie naar de Tweede Kamer sturen met de nieuwe invulling van het financieel toetsingskader en, najaar 2012, een uitgewerkt wetsvoorstel.
De nieuwe Pensioenwet en het nieuwe FTK zouden dan op 1 januari 2014 van kracht kunnen worden.
Het is niet de bedoeling dat u en ik tot die tijd met onze armen over elkaar blijven zitten wachten. Integendeel.  Het is voor de pensioenfondsen hard nodig om te (blijven) werken aan het herstel van de dekkingsgraden.
Zoals u hier allemaal weet, is herstel van de dekkingsgraden niet alleen mogelijk door verhoging van premies en verlaging van pensioenaanspraken, maar ook door verhoging van de pensioenleeftijd.
Daarvoor is het goed te weten dat het fiscale kader al per 2013 wordt aangepast. Dan gaat de leeftijd voor aanvullende pensioenen van 65 naar 66 jaar. In 2015 gaat die verder naar 67 jaar. Maar er is geen enkele wettelijke regel die pensioenfondsen en sociale partners belet die leeftijd al per 2012 te verhogen.

Zo’n maatregel zou kunnen helpen bij het herstel van de dekkingsgraden, zoals er meer maatregelen mogelijk zijn en ook nodig zullen zijn.
Herstel van de dekkingsgraden komt natuurlijk niet van het uitwerken en invoeren van een nieuw pensioencontract.

Er is méér te doen.

Wij werken hard aan de wetten om de pensioenleeftijd te verhogen, de arbeidsdeelname van ouderen te verbeteren en het bestuur van pensioenfondsen te versterken. Dat laatste gebeurt met een wetsvoorstel met drie belangrijke doelen; ik noem ze even:
Eén. Versterking van de deskundigheid van het bestuur en versteviging van het interne toezicht.
Twee. Adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers door versterking van de positie van deelnemers en pensioengerechtigden.
Drie. Minder bureaucratie door een betere stroomlijning van taken en een vermindering van organen van het pensioenfonds.
Het voorontwerp (van wet) is voor de  zomervakantie gepubliceerd, en via een internetconsultatie heeft u allemaal de kans gehad te reageren.
We hebben zo’n vijftig reacties ontvangen.
De een iets uitvoeriger dan de ander.
Er waren burgers die met één zinnetje reageerden. Iemand schreef: ‘Een heel verhaal, maar ziet er goed uit.’
De brief van het  bestuur van ABP was iets langer….
De (drie) hoofddoelstellingen worden over het algemeen onderschreven. Er is een brede steun voor een versterking van de deskundigheid van het bestuur en een verbetering van de positie van gepensioneerden. Maar ook hier gaat het om de uitwerking. Daarover verschillen de meningen.
Op mijn ministerie zijn we nu druk bezig de reacties te bestuderen en het wetsontwerp aan te passen. Ik wil het wetsvoorstel voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer sturen.
Dames en heren, ik rond af en richt me daarbij op onze gastheer van vandaag: het ABP, en op andere pensioenfondsen.
Het kabinet is vanaf dag één bezig geweest om onnodige problemen voor pensioenfondsen te voorkomen en het vertrouwen in het pensioenstelsel te versterken.
De verantwoordelijkheid voor pensioenfondsen en pensioencontracten ligt natuurlijk primair bij de sociale partners, maar de overheid speelt een ondersteunende en waarborgende rol.
De overheid moet erop toezien dat de zekerheid die wordt toegezegd ook werkelijk kan worden waargemaakt en ervoor waken dat de lusten en de lasten onevenwichtig over de generaties worden verdeeld.
Ik vind het ook mijn verantwoordelijkheid pensioenfondsen aan te spreken op hun communicatiebeleid.
Het is nog altijd zo dat veel mensen geen reële verwachtingen hebben van hun pensioen en niet goed op de hoogte zijn van de risico’s die ze lopen. Dat moet dus beter. Zeker als deelnemers straks te maken krijgen met nieuwe pensioencontracten.
Het is mijn bedoeling om begin volgend jaar, samen met de pensioensector, sociale partners en toezichthouders, met een plan van aanpak te komen voor de communicatie over nieuwe pensioencontracten.
Wat mij betreft wordt de informatie over ons pensioen net zo handig en helder gepresenteerd als de informatie die we op het dashboard van onze auto zien.
Voor automobilisten is het van belang dat ze in één oogopslag kunnen zien hoe hard ze rijden en hoeveel brandstof er nog in de tank zit.
Voor deelnemers van een pensioenfonds is het van belang om te weten hoeveel pensioen ze hebben opgebouwd en hoeveel ze  mogen verwachten als ze met  pensioen gaan.
En zoals automobilisten duidelijk wordt gemaakt dat ze meer brandstof verbruiken als ze harder rijden en sneller optrekken, zo zal  deelnemers duidelijk moeten worden gemaakt dat ze op minder rendement moeten rekenen als er (bij het beleggingsbeleid) voor meer zekerheid wordt gekozen.
Dat vraagt om betere en voor iedereen begrijpelijke voorlichting. Deelnemers, slapers, gepensioneerden, ze moeten weten waarop ze kunnen rekenen en wat de risico’s zijn.   
Voor het vertrouwen in de pensioenfondsen is het daarom van groot belang  dat we (met elkaar) investeren in de kwaliteit van pensioenfondsbestuur, toezicht én communicatie.
U hoeft geen ‘hoera’ te roepen, maar ik kan me niet voorstellen dat u dat niét zou toejuichen.