Strafrecht van de toekomst: herkenbaar, krachtig en op maat

Gastcollege van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie voor studenten en medewerkers van de rechtenfaculteit van de Rijksuniversiteit Groningen, op 22 maart 2012. Gesproken woord geldt.

Geachte dames en heren,

1. Inleiding

Het is mij een groot genoegen om hier voor u een gastcollege te mogen verzorgen. Dat is niet mijn dagelijks werk, maar ik kan u verklappen dat ik soms op vrijdag in de ministerraad geroepen ben een minicollege te geven over onderwerpen op mijn beleidsterrein. Daarover kan ik u natuurlijk - vanwege de op mij rustende geheimhoudingsplicht – niets zeggen.

Dit gastcollege biedt mij twee kansen. Ten eerste het bezoeken van deze mooie stad en provincie. Ik weet het nog vanuit de tijd waarin ik burgemeester was van Delfzijl: er gaat niets boven Groningen. Ten tweede biedt dit college mij de kans om voor een selecte groep aankomend juristen mijn visie te geven op de toekomst van het strafrecht.

Ik doe maar meteen een beroep op uw juridische kennis:

Aan u om vast te stellen of er met deze twee kansen sprake is van een eendaadse of meerdaadse samenloop van feiten.

U kunt dit als Groninger rechtenstudenten ongetwijfeld bepalen aan de hand van het beroemde arrest “Oude Kijk in ’t Jatstraat”, waarin de Hoge Raad zich uitsprak over eendaadse en meerdaadse samenloop.

U weet vast wel dat de verdachte in geval van meerdaadse samenloop een hogere straf kan krijgen dan bij eendaadse samenloop. Nu hoop ik niet dat ik hier sta als verdachte en ik verwacht deze ochtend al helemaal geen straf. Wat ik wel hoop - en verwacht - is uw aandacht. Deze zal voor mij een beloning zijn.

2. Het strafrecht is geen rustig bezit

Zoals ik zei, wil ik mijn visie geven op het strafrecht in de toekomst. Dat klinkt gewichtig: niet alleen een visie op het strafrecht, maar bovendien op de toekomst daarvan. Ik zal u echter op voorhand uit de droom helpen, dat ik u weidse vergezichten zal schetsen. Het mooiste vergezicht zou zijn (maar dan zouden velen onder u werkeloos worden) dat wij geen behoefte meer hebben aan het strafrecht. Ik vrees echter dat dit voorlopig niet het geval zal zijn. Mijn verhaal is daarom praktisch van aard. Ik ga uit van de realiteit dat wij - helaas - het strafrecht nodig hebben, ook in de toekomst.

Het strafrecht is geen rustig bezit en dat hoort het ook niet te zijn. Het recht reguleert immers onze samenleving en die samenleving verandert voortdurend. Dus is ook het recht voortdurend in beweging.

Voor strafrecht geldt dit wellicht in het bijzonder. Strafrecht is ingrijpend recht. Leest u er Remmelink, gewezen hoogleraar strafrecht aan uw rechtenfaculteit, maar op na. Die omschreef het in zijn Handboek “Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht” als volgt:

“Het strafrecht dient tot handhaving van de rechtsorde, tot bescherming van de rechtsgemeenschap. Mensen zijn in de maatschappij op elkaar aangewezen, hun belangen en betrekkingen worden door normen bepaald en beschermd en de handhaving van deze sociale orde is voor een belangrijk deel afhankelijk van dwang.”

Het strafrecht beschermt belangrijke rechtsgoederen van burgers: hun leven, hun vrijheid, hun vermogen en hun eer. Daarom geeft het strafrecht de overheid de bevoegdheid om in te grijpen in het gedrag van burgers en om veroordeelden straf op te leggen.

Deze overheidsmacht moet worden begrensd. Om die reden biedt het strafrecht rechtsbescherming: aan het slachtoffer, maar ook aan de verdachte.

De vraag is dan hoe dit in te vullen. De antwoorden daarop verschillen naar tijd en plaats. We zien dat ook in de afgelopen decennia: in bepaalde periodes staan de rechten van de verdachte centraal, in andere ligt het accent op de bescherming van de samenleving.

Het is duidelijk dat dit laatste thans het geval is: dit kabinet heeft de bescherming van de samenleving hoog in het vaandel staan. In onze tijd hechten we bovendien veel belang aan de versterking van de positie van het slachtoffer. Dat is geheel legitiem. Het strafrecht is niet onveranderlijk, staat niet voor eeuwig in steen gebeiteld, maar is dynamisch van inhoud en verandert met de tijd.

3. Maatschappelijk debat

We hoeven dan ook niet raar op te kijken dat het strafrecht aanleiding kan geven tot hevige debatten.

Tot de 17 hervormingen die de kern vormen van het beleid van het kabinet Rutte behoort de “Aanscherping van het strafrecht”. Ik ben verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetgeving die hiervoor nodig is. Het parlement behandelt deze wetgeving en stelt deze vast. De rechter past de wetgeving in concrete gevallen toe.

In het debat over het strafrecht worden – zowel in de media als in het parlement - soms grote woorden gebruikt. Zo zou het wetsvoorstel minimumstraffen de rechterlijke onafhankelijkheid aantasten. Het zou minachting betekenen voor de rechterlijke macht en de rechtsstaat in gevaar brengen. Ik denk daar anders over, maar dat vermoedde u ongetwijfeld al.

Het wetsvoorstel minimumstraffen begrenst de rechterlijke vrijheid tot straftoemeting. Dat is op zichzelf niet nieuw. Datzelfde doet de wet bijvoorbeeld, waar die de mogelijkheid beperkt om een straf voorwaardelijk op te leggen. Dit heeft echter geen enkele invloed op de positie van de rechter die nog altijd in volstrekte onafhankelijkheid de strafzaak kan beoordelen. Het is aan de wetgever om de ruimte vast te stellen waarbinnen de rechter - als hij tot een veroordeling komt – tot strafoplegging kan overgaan. Daarmee worden de beide belangen gediend die ik zojuist noemde: dat van enerzijds de samenleving en het slachtoffer en anderzijds de verdachte. Daarmee tast de wetgever niet de rechtsstaat aan maar verricht hij de taak die hij binnen de rechtsstaat moet vervullen.

Ook andere wetsvoorstellen roepen discussie op. Het gaat om wetgeving die – zo vinden sommigen – het bereik van het strafrecht zou vergroten. Anderen zien in deze wetgeving juist een opheffing van tekorten van het strafrecht. Het zal u niet verbazen dat ik mij tot deze laatste reken.

Ik wil echter het beeld nuanceren dat op dit moment alleen maar wetgeving tot stand komt die het bereik van het strafrecht vergroot. Zo versterkt het komende wetsvoorstel raadsman en politieverhoor, het recht van de verdachte op bijstand van een raadsman. Ik wijs u ook op de onlangs in het Staatsblad verschenen Wet ter versterking van de positie van de rechter-commissaris. Die wet geeft de verdachte meer mogelijkheden om onderzoekswensen in te dienen en verstevigt daarmee zijn positie.

4. Wat is er mis met het strafrecht?

Maar ik zal niet te lang stilstaan bij de discussies over wetgeving – hoe interessant die ook zijn, en ze zullen ook in de Tweede en de Eerste Kamer volop gevoerd worden. Liever laat ik u – zoals ik aangaf – zien hoe ik mij het strafrecht van de toekomst voorstel.

Mijn stelling is dat als het strafrecht zijn geloofwaardigheid wil behouden, we de toepassing ervan op een aantal onderdelen – soms ingrijpend - moeten verbeteren.

Als we het strafrecht inzetten, moeten we dat goed doen. En daar schort het helaas aan. Niet dat we geen zorg zouden dragen voor een eerlijk proces of zorgvuldige waarheidsvinding. Dat doen we wel en het zijn aspecten die in onze rechtspraktijk een belangrijke plaats innemen en voortdurend aandacht krijgen.

Waar ik op doel, zijn de snelheid en doeltreffendheid van het strafrecht. Daar gaat het momenteel niet goed genoeg. Recente rapporten van het WODC over de doorlooptijden in de strafrechtsketen en van de Algemene Rekenkamer over de prestaties van de strafrechtsketen bij gewelds- en vermogensmisdrijven, laten dat zien. Daarin komen een aantal zaken naar voren die ik ernstig vind:

1. Strafzaken die volgens de regels een vervolg moeten krijgen, krijgen dat niet. Het gaat onder andere om zaken die ondeugdelijk worden geseponeerd of die op de plank komen te liggen.

2. Als zaken onherroepelijk door de rechter zijn afgedaan, worden ze laat of soms helemaal niet ten uitvoer gelegd, onder andere doordat de veroordeelde onvindbaar blijkt.

3. De strafrechtsketen kent lange tot zeer lange doorlooptijden. Een standaardzaak wordt gemiddeld pas na 8 tot 9 maanden afgerond. Het gaat om 85 % van de strafzaken en ook de sepots en transacties vallen hieronder. Bij complexe zaken is dit 1 tot 1,5 jaar. Het onderzoek wijst uit dat dit niet veroorzaakt wordt door de noodzaak om zorgvuldig onderzoek te doen, of de vereiste kwaliteit, maar door inefficiënt werken.

5. Voldoet het strafrecht aan zijn doel?

De vraag is dan: bereikt het strafrecht hiermee zijn doel? Het antwoord is mijns inziens: onvoldoende.

Recht dat te lang op zich laat wachten, voelt als onrecht.

Bij een contactverbod of straatverbod dat niet meteen ten uitvoer kan worden gelegd, bijvoorbeeld voor een raddraaier die de buurt onveilig maakt, mist het strafrecht zijn doel.

Zo’n tien jaar geleden al heeft een groep wetenschappers het onderzoeksproject Strafvordering 2001 uitgevoerd. Een van hen was mr. Geert Knigge, destijds hoogleraar strafrecht aan uw faculteit, nu Advocaat - Generaal bij de Hoge Raad (en honorair hoogleraar aan deze universiteit). Hij en zijn medeonderzoekers formuleerden als hoofddoel van het strafproces: het in een concreet geval op juiste wijze toepassen van het strafrecht. Bovendien moet de overheidsreactie op het vermoedelijk gepleegde strafbaar feit in alle opzichten adequaat zijn.

Dit betekent volgens de onderzoekers dat naast de rechten van de verdachte, ook de plaats van het slachtoffer aandacht verdient, en dat naast optimale waarborgen voor een zorgvuldig proces, ook met de kosten daarvan rekening gehouden moet worden. De onderzoekers meenden dat hoe groter de belangen, des te groter de zorgvuldigheid en de waarborgen moeten zijn. Bij ernstige misdrijven en een naar verwachting zware straf dienen die dus zeer hoog te zijn, terwijl bij geringe strafbare feiten een eenvoudig proces volstaat. Dit betekent dat een differentiatie in procedures gewenst is. Ik kom daar zo op terug, want ik denk daar net zo over. Maatwerk is nodig.

Ik onderschrijf van harte de noodzaak van een adequate reactie en benadruk dat dit ook inhoudt dat zaken correct en tijdig worden afgehandeld en dat straffen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

6. Herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht in de toekomst

De Tweede Kamer heb ik laten weten met welke maatregelen ik aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer tegemoet wil komen. Het gaat daarbij om het aansturen van de hele strafrechtsketen. Sinds de komst van dit kabinet is daar één minister verantwoordelijk voor. Dit stelt mij in staat vorm te geven aan een stevig ketenbeleid en zo de prestaties over de hele linie optimaal te maken.

De visie die daaraan ten grondslag ligt is deze: Het strafrecht dient een adequate reactie te zijn op ontoelaatbaar gedrag. Dit houdt in dat deze reactie correct, zorgvuldig en tijdig moet zijn. Het gaat om een herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht.

Dat begin bij de politie. De komst van de Nationale politie - nog dit jaar - biedt een uitgelezen kans om de kwaliteit en doelmatigheid van de strafrechtsketen te verhogen. De opheldering van misdrijven door de politie en de doorgeleiding naar het openbaar ministerie moeten beter. Met de politie zijn hierover concrete afspraken gemaakt; daarbij gaat het om overvallen, straatroven, inbraken, geweldsdelicten, criminele jeugdbendes en georganiseerde misdaadgroepen.

Voor de verbetering van de prestaties van de politie, is de ICT van groot belang. Daarom is de uitvoering van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie 2011–2014 een essentieel onderdeel bij de vorming van de Nationale politie.

Daarnaast moet in mijn opvatting in de toekomst het volgende vaste praktijk zijn:

1. eenvoudige strafzaken worden in 1 maand afgehandeld, in plaats van de 9 maanden van nu

2. de tenuitvoerlegging van vonnissen vindt plaats kort na het wijzen van het vonnis

3. maatregelen die het slachtoffer beschermen, worden bij voorkeur dadelijk ten uitvoer gelegd en het hoger beroep wordt versneld.

6.1: Eenvoudige strafzaken worden in 1 maand afgehandeld.

Ik loop deze drie kernzaken met u langs, te beginnen met de snelle afhandeling.

In 5 pilots zijn politie en OM nu aan de slag met het project Zo Spoedig Mogelijk (ZSM).

Ook wel genoemd: Zo spoedig, slim, simpel en samen mogelijk. ZSM houdt in dat eenvoudige strafzaken een beoordeling krijgen binnen de zes uur voor verhoor, dan wel binnen de drie dagen van de inverzekeringstelling. In deze termijn beoordeelt de officier van justitie de zaak. Hij kijkt naar de bewijstechnische kant van de zaak, naar de persoon van de verdachte, naar de schade voor het slachtoffer en naar de context van het strafbare feit. Ik heb zelf kunnen zien dat alle betrokkenen met veel enthousiasme aan dit project meewerken.

Meteen aan het begin worden alle partijen die een rol spelen erbij betrokken, ook de advocaat, en waar nodig de reclassering en anderen, zoals de jeugdzorg. Ze werken vanuit 1 locatie. Handelingen worden gelijktijdig verricht, in plaats van na elkaar. Vanaf het begin is er een multidisciplinaire aanpak. Daarmee valt volgens mij een wereld te winnen.

Ietwat oneerbiedig zou je dit model de “wasstraat” kunnen noemen: de verdachte krijgt op hetzelfde moment alle behandelingen die hij nodig heeft, zoals een auto in de wasstraat.

Dit verhoogt niet alleen de snelheid maar ook de kwaliteit van het strafproces. In tegenstelling tot wat nu gebruikelijk is, wordt de deskundigheid van de officier van justitie helemaal naar voren gehaald. Waar in de huidige praktijk de administratief medewerkers zich met de zaak bezighouden, is nu de officier van justitie direct betrokken en beslist hij direct over de route van de zaak.

Die route kan zijn: een verwijzing naar bureau Halt, een sepot, het opleggen van een strafbeschikking, of het uitreiken van een dagvaarding. In dat laatste geval geeft de officier van justitie meteen aan of en zo ja welke onderzoekshandelingen nog nodig zijn.

De politieagent ziet dus meteen wat de officier van justitie wil en of zijn procesverbaal adequaat is. Dat versterkt de kwaliteit van het politiewerk. Ook de advocaat is van meet af aan bij de zaak betrokken, een gevolg van de zogeheten“Salduz-rechtspraak” van het Mensenrechtenhof in Straatsburg. Dit alles biedt gelegenheid tot een zo zorgvuldig en volledig mogelijke afwikkeling, kort na aanhouding van de verdachte. We investeren op deze manier veel in het begin, maar dat betaalt zich later dubbel uit.

Als het kan, wordt een zogeheten strafbeschikking afgegeven. Ik ga u niet vertellen wat dat is. Vraagt u dit maar na bij professor Keulen, die als wetgevingsjurist aan de wieg heeft gestaan van de Wet OM-afdoening. Wil de verdachte die beschikking aanvechten, dan moet hij zelf in het geweer komen en verzet aantekenen.

Wordt een dagvaarding uitgereikt, dan worden de piketkamer en andere instanties ingeschakeld. Deze zijn niet alleen binnen kantooruren bereikbaar, maar 7 dagen per week gedurende 16 uur. Ook de rechter is beschikbaar. Het gaat dan om de zogenaamde Night courts.

Het is namelijk van belang dat de verdachte snel voor de rechter kan verschijnen. Dan moet er een volledig dossier liggen, zodat de rechter de zaak kan afdoen. Op de zitting zelf kan zo nodig aanvullende informatie worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan begeleiding door de reclassering. Daar zijn niet altijd uitvoerige adviezen voor nodig. De reclasseringsmedewerker kan ook op zitting advies uitbrengen.

Is de zaak nog niet zo ver, dan houdt de rechter ter zitting de regie met afspraken over verdere onderzoekshandelingen en de termijn waarbinnen deze worden verricht. Deze werkwijze, waarbij ook de rechter snel wordt ingeschakeld, is in de ZSM-pilots nog niet gerealiseerd, maar dat kan een volgende stap zijn.

Complexe strafzaken krijgen een uitvoeriger behandeling. Deze komen – na afronding van het opsporingsonderzoek - voor de meervoudige kamer. De zaak wordt dan behandeld, of er is een regiezitting waarin de rechter het vervolg bepaalt.

Dit sluit aan bij wat de onderzoekers van Strafvordering 2001 al voorstelden: een strafprocedure die is afgestemd op de ernst van het feit en de zwaarte van de te verwachten sanctie

Op deze manier voorkomen we overbodig werk en bundelen we direct na aanhouding van de verdachte de krachten van alle ketenpartners. Dit zorgt voor een veel overtuigender ingrijpen.

Een forse impuls voor deze manier van opereren, levert het elektronisch strafdossier. Dat kennen wij nog niet, maar ik werk er hard aan om dit te realiseren. Met zo’n elektronisch dossier kunnen alle partijen in een vroeg stadium beschikken over de voor hen relevante stukken.

6.2. Snellere en betere tenuitvoerlegging van de opgelegde straf: USB

Het tweede kernpunt is de snelle en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, van groot belang voor de geloofwaardigheid van het strafrecht. Daarvoor loopt momenteel het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Het is voor alle betrokkenen, maar zeker voor het slachtoffer, onacceptabel als een vonnis pas na maanden ten uitvoer wordt gelegd. Nu gebeurt dat, omdat de benodigde formaliteiten op zich laten wachten of omdat de politie een veroordeelde niet traceert. Daar wil ik vanaf. Hoe meer tijd verstrijkt, hoe groter de kans dat veroordeelden onvindbaar zijn en op die manier hun straf ontlopen.

Daarom zullen alle betrokkenen - rechter, openbaar ministerie, politie, reclassering, Raad voor de kinderbescherming, gevangeniswezen en andere justitiële inrichtingen - nauw op elkaar moeten zijn ingespeeld. Zodra een vonnis is uitgesproken, wordt de tenuitvoerlegging voorbereid. Een belangrijke bewakende rol is hierbij weggelegd voor het Centraal justitieel incasso Bureau (CJIB). De uitvoering zal voor een deel verschuiven van het openbaar ministerie naar het departement. Dit zorgt ook voor een meer gecoördineerde tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo kunnen voorwaarden die aan de veroordeelde zijn opgelegd beter gecontroleerd worden. Dit is ook in het belang van het slachtoffer.

Ik wil méér inspanningen van de politie om veroordeelden met een vrijheidsstraf, taakstraf, schadevergoeding en andere sancties op te sporen. De tenuitvoerlegging van arrestatiebevelen krijgt extra prioriteit, onder andere door inzet van het Team Executie Strafvonnissen. Er is nu ook wetgeving waardoor veroordeelden die zich onvindbaar houden hun sociale zekerheidsrechten kwijtraken. We kijken nu ook of we vaker een paspoort of rijbewijs kunnen inhouden en we werken aan een meer uniforme betekening.

6.3: Dadelijke tenuitvoerlegging en versnelling hoger beroep

Het derde punt betreft de maatregelen die het slachtoffer beschermen. Die worden bij voorkeur dadelijk ten uitvoer gelegd en het hoger beroep wordt versneld.

Snelle tenuitvoerlegging van het vonnis kan in het gedrang komen wanneer de veroordeelde tegen de uitspraak in beroep gaat. Zoals u weet, geeft het Wetboek van Strafvordering als algemene regel dat het instellen van hoger beroep een schorsende werking heeft. Een straf of maatregel die in eerste aanleg is opgelegd, is dan niet voor tenuitvoerlegging vatbaar.

Naar schatting wordt bij lichte strafzaken in 10 tot 13 % van de zaken hoger beroep ingesteld en bij zware gewelds- en zedendelicten in 30 tot 40 % . Gelet op de tijd die gemoeid kan zijn met behandeling van hoger beroep - en mogelijk ook nog cassatie - kan het vóórkomen dat een straf of maatregel pas na 1 tot 3 jaar ten uitvoer wordt gelegd. Dat is te lang. Het is voor niemand te begrijpen dat als de rechter in eerste aanleg nog redelijk kort na het strafbaar feit een vonnis wijst, dit vervolgens een jaar blijft liggen. Dat maakt de strafrechtspleging ongeloofwaardig.

Om die reden voorziet recente wetgeving in de mogelijkheid van dadelijke tenuitvoerlegging. De Wet voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling en de Wet Rechterlijk gebieds- of contactverbod treden volgende week, op 1 april aanstaande in werking.

Op grond van deze wetgeving kan de rechter in bepaalde gevallen bevelen dat de sanctie dadelijk uitvoerbaar is, zodat het instellen van hoger beroep geen uitstel van executie oplevert. Het gaat hierbij om gevallen waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een (ernstig) strafbaar feit zal begaan, of het slachtoffer zal lastig vallen. Bij bijvoorbeeld mishandeling of bedreiging kan dit voor het slachtoffer namelijk bijzonder vervelende consequenties hebben.

Ook buiten deze gevallen is het voor de geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het strafrecht van belang dat de tenuitvoerlegging van een rechterlijk vonnis snel gerealiseerd wordt. Het is bijvoorbeeld onverteerbaar als witteboordencriminelen ruim een jaar lang niets merken van een veroordeling in eerste aanleg.

Daarom moet de behandeling in hoger beroep worden versneld, en moeten we nadenken over verdere verruiming van de mogelijkheden tot dadelijke tenuitvoerlegging. Ik laat daarom onderzoek doen naar de exacte aantallen en soorten misdrijven waarin hoger beroep wordt ingesteld, de soorten sancties daarbij, de redenen voor het instellen van het hoger beroep, de aantallen zaken waarin en de achtergronden waarom de rechter in hoger beroep tot een ander oordeel komt dan de rechter in eerste aanleg, en de wijze waarop de Wet stroomlijning hoger beroep wordt toegepast.

Het Nederlands Juristen Blad (NJB) van 20 januari 2012 berichtte over een experiment bij het Hof Arnhem om efficiënter te werken.

In die proef stelt de strafrechter zich proactief op en voert hij voorafgaand aan de zitting al regie. Ook worden al vóór de zitting getuigen gehoord door de gedelegeerd raadsheercommissaris. Het resultaat is dat strafzaken beter worden ingepland, en dat de behandeling ter zitting aanmerkelijk minder vaak wordt aangehouden. Dat biedt gunstige perspectieven.

Ook mijn Actieprogramma “Sneller recht doen, sneller straffen” zet in op versnelling van het hoger beroep. De resultaten daarvan neem ik mee bij het ontwerpen van een ruimere regeling van de dadelijke tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen. De vraag is of deze – in aansluiting op de zojuist genoemde wetgeving – betrekking moet hebben op sancties die rechtstreeks raken aan veiligheid en gedragsbeïnvloeding. Zoals de voorwaardelijke strafoplegging in den brede, de maatregel voor stelselmatige daders (ISD) en de terbeschikkingstelling (TBS). Of moet de dadelijke tenuitvoerlegging ook gelden voor andere sancties, zoals de taakstraf, de geldboete en de vrijheidsstraf?

Hierbij dienen we enerzijds rekening te houden met de onomkeerbaarheid van bepaalde sancties, die achteraf niet terecht blijken te zijn geweest. Anderzijds moeten we voorkomen dat veel tijd verstrijkt voor de uitspraak van de rechter in eerste aanleg effect krijgt.

7. Conclusie: naar een herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht

Dames en heren, ik kom toe aan mijn conclusie. Slachtoffers en verdachten hebben recht op een een herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht. Wil het strafrecht aan zijn doel beantwoorden, dan moet het een adequate reactie vormen op ontoelaatbaar gedrag. Dat wil zeggen dat deze reactie correct, zorgvuldig en tijdig moet zijn en dat straffen daadwerkelijk worden ten uitvoer gelegd. Dit alles in het belang van de bescherming van slachtoffers en de beveiliging van de samenleving.

Daarom wil ik naar een vaste praktijk waarin:

- eenvoudige strafzaken binnen 1 maand worden behandeld

- de tenuitvoerlegging kort na vonniswijzing plaatsvindt

- maatregelen die het slachtoffer beschermen bij voorkeur dadelijk ten uitvoer worden gelegd, en het hoger beroep wordt versneld.

Als we dit realiseren, hoeven we geen discussies meer te voeren over snelrecht of supersnelrecht. Een snelle afdoening of voorgeleiding voor de rechter is dan doodnormaal geworden. Ook kunnen het slachtoffer en de samenleving rekenen op een spoedig effect van de rechterlijke uitspraak.

Oppositiepartijen in de Tweede Kamer menen, zo hebben zij mij en de staatssecretaris via een bekende avondkrant laten weten, dat het rapport van de Algemene Rekenkamer reden is om lopende wetsvoorstellen niet te behandelen. Ik heb u uiteen gezet dat andere acties nodig zijn om de uitvoering van het strafrecht te verbeteren.

De lopende wetgeving, die voor een groot deel voortvloeit uit het regeerakkoord en die daarom gewoon moet worden afgehandeld, staat daar buiten. Maar dat de inhoud daarvan discussie oproept en ook nodig maakt, staat vast: het strafrecht is geen rustig bezit en mag en zal dat ook nooit worden.

Er zijn nu wetsvoorstellen aanhangig die het strafrecht bij de tijd houden en tekorten daarin opheffen. Zo zorgt het wetsvoorstel tot aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring dat ernstige zedendelicten niet meer verjaren. Het gaat om misdrijven waar een gevangenisstraf op staat van 12 jaar of langer. Dat geldt ook voor ernstige zedenmisdrijven met kinderen. Denkt u aan het onlangs verschenen rapport over seksueel misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk. Dit wetsvoorstel wordt breed gesteund, ook door de oppositie. Vanmiddag wordt dit wetsvoorstel plenair behandeld in de Tweede Kamer, en dat is de reden dat ik u straks iets eerder ga verlaten dan gepland, want ik moet op tijd terug zijn in Den Haag.

Het wetsvoorstel voor uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en de ouders van minderjarige slachtoffers, stelt buiten twijfel dat als het slachtoffer minderjarig is, de ouders spreekrecht hebben. Ook dit voorstel krijgt, mede in het licht van de Amsterdamse zedenzaak, brede steun. Niemand is hier tegen, ook de oppositie niet.

Deze en andere wetsvoorstellen zijn naar mijn mening nodig voor een een herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht, dat voor de burger overtuigend is en waarin het slachtoffer niet in de kou staat.

Zoals gezegd: voortdurend onderhoud is nodig om de juiste balans te bewaren tussen enerzijds de belangen van de verdachte en anderzijds de belangen van de samenleving op bescherming van wezenlijke rechtsgoederen. Dit geldt voor de inhoud van het strafrecht, voor het strafproces, én voor de uitvoering daarvan.

Ik dank u voor uw aandacht.