Lange termijn recidive zedendelinquenten vraagt om verlengen toezicht

Uit WODC-onderzoek komt naar voren dat het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict bij zedendelinquenten na uitstroom uit de tbs op langere termijn sterker toeneemt dan bij niet-zedendelinquenten. Juridische instrumenten uit het buitenland bieden aanknopingspunten voor langdurig toezicht in Nederland.

Percentage tbs-gestelden met een zedendelict

Van de ongeveer zesentwintighonderd tussen 1974 tot en met 2008 uitgestroomde ex-tbs-gestelden, is het aandeel zedendelinquenten ongeveer een vijfde. Van de tbs-populatie die begin2011 inéén van de forensisch psychiatrische centra verbleef, kreeg ongeveer een derde tbs opgelegd voor een zedendelict. Het aandeel tbs-gestelden met een zedendelict op longstay-afdelingen is 39%.

Recidive zedendelinquenten op langere termijn

Analyses door het WODC van de recidive van zedendelinquenten tot 18 jaar na uitstroom laten zien dat bij uitgestroomde tbs-gestelden het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict (ongeacht of het een zeden- of een niet-zedendelict betreft) over de tijd toeneemt. Deze toename is sterker bij zedendelinquenten dan bij niet-zedendelinquenten. Onder zedendelinquenten is het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict drie jaar na uitstroom 10,1%, 20,5% na 9 jaar en 30,5% na 18 jaar uitstroom uit de tbs (zie figuur). Ook bij niet-zedendelinquenten neemt het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict toe over de tijd (na drie jaar is dit 9,5%, na 9 jaar 16,1% en na 18 jaar 20,5%).

De huidige wetgeving in Nederland biedt een basis voor toezicht tot maximaal negen jaar door verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel. Zeer ernstige recidive neemt ook na negen jaar na uitstroom nog toe. Daarom kunnen adequate vormen van toezicht en begeleiding mogelijk ook na negen jaar nog zinvol zijn bij een deel van de zedendelinquenten.

Dalende recidive zedendelinquenten in jongste uitstroomcohort

Het percentage zedendelinquenten dat recidiveert binnen drie jaar na uitstroom uit de tbs, is de laatste jaren afgenomen. Bij de meest recent uitgestroomde zedendelinquenten is dit lager dan bij  zedendelinquenten die in periode 1989-2004 zijn uitgestroomd.

Subgroepen zedendelinquenten

De meerderheid van de uitgestroomde zedendelinquenten (70%) heeft een zedendelict gepleegd gericht op een slachtoffer van 16 jaar en ouder. Degenen die een zedendelict pleegden gericht op een slachtoffer jonger dan 12 jaar vormen een minderheid (14%). Driekwart van de uitgestroomde zedendelinquenten heeft een voorgeschiedenis waarin ook niet-zedendelicten voorkomen, zogeheten ‘generalisten’. ‘Specialisten’ (alleen zedendelicten in voorgeschiedenis) en ‘first offenders’ (geen strafrechtelijke voorgeschiedenis) vormen een minderheid. De percentages recidivisten na de tbs verschillen per subgroep: ‘generalisten’ bijvoorbeeld recidiveren relatief gezien het meest met zowel zeden- als niet-zedendelicten. De heterogeniteit van de populatie zedendelinquenten impliceert dat een gedifferentieerde benadering in het toezicht, begeleiding en zorg nodig is.

Juridische instrumenten voor langdurig toezicht

Om zicht te geven op de mogelijkheden om langdurig of levenslang toezicht op zedendelinquenten juridisch vorm te geven, heeft het WODC actuele wettelijke regelingen op dit gebied in Engeland, Duitsland en Canada beschreven.
Globaal gezien komen drie typen juridische instrumenten naar voren.

1) Langdurige of levenslange voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van een gevangenisstraf of maatregel. Dit biedt een juridisch kader om gedurende die periode toezicht te houden. Een voorbeeld vormt wetgeving, zoals de dangerous offender designation in Canada, die bij bepaalde ernstige (zeden)delicten na afloop van het uitzitten van het intramurale deel van de gevangenisstraf voorwaardelijke invrijheidstelling van onbepaalde duur mogelijk maakt.
2) Preventieve toezichtmaatregelen die voor een aantal jaar zowel na een gevangenisstraf als zelfstandig kunnen worden opgelegd en telkens kunnen worden hernieuwd wanneer er een gegrond vermoeden is dat betrokkene een bepaald (zeden)delict zal plegen en bescherming van de maatschappij daartegen nodig wordt geacht. Voorbeelden hiervan zijn de zogeheten ‘Peace bonds’ in Canada en de ‘Risk of sexual harm order’ in Engeland. 
3) De mogelijkheid om strafrechtelijk veroordeelde (zeden)delinquenten die vrijkomen gedurende een lange periode te verplichten om zich bij de politie of uitvoeringsinstanties te registreren zodat deze toezicht op de delinquent kunnen houden.