Toespraak minister Spies bij inontvangstname rapport ‘Bevolkingskrimp, een liberaal antwoord’

Dames en heren,

Allereerst natuurlijk dank aan de heer Nijpels en de andere werkgroepleden voor dit rapport over bevolkingsdaling. Elke bijdrage over dit onderwerp is welkom, want het gaat hier om een demografische ontwikkeling die gevolgen heeft voor allerlei maatschappelijke terreinen. Van huisvesting tot en met werkgelegenheid en van gezondheidszorg tot en met onderwijs.

De Teldersstichting heeft deze gevolgen in kaart gebracht en geeft daar ook een, uiteraard liberaal, antwoord op. De huidige krimpaanpak kan zich gelukkig verheugen in een Kamerbrede steun, ook van liberale zijde. Dat sluit niet uit dat elke politieke stroming daarbij zijn eigen uitgangspunten, wensen en prioriteiten heeft. Dat is een goede zaak, want van elke opvatting over bevolkingsdaling oftewel krimp valt iets te leren. Hoe meer partijen en deskundigen zich erover buigen, hoe beter.

Krimp is een fenomeen dat een nog vrij jonge geschiedenis heeft, althans in de mate en in de verschijningsvorm zoals we die nu meemaken. Zoals het VVD-rapport ook beschrijft is eigenlijk pas begin deze eeuw een kentering gekomen in de bevolkingsaanwas die de 20e eeuw kenmerkte. In 100 jaar tijd groeide de Nederlandse bevolking van 5,1 naar meer dan 16 miljoen mensen: een ruime verdrievoudiging.

Vrijwel alle maatregelen en beslissingen op bijna alle gebieden stonden dan ook heel lang in het teken van bevolkingsgroei: meer woningen, meer scholen, meer zorginstellingen, meer kantoren enzovoort. Zelfs nu nog zijn er gemeenten en regio’s die alleen maar kunnen denken in termen van groei en aanwas, ook daar waar er sprake is van bevolkingsdaling.

Het is natuurlijk ook moeilijk om te moeten omschakelen naar en in te spelen op een situatie waarin het inwonertal terugloopt en de samenstelling van de bevolking verandert. Dat is voor sommige bestuurders zó tegennatuurlijk dat ze er soms geen raad mee weten.

Maar zij vormen gelukkig een slinkende minderheid. In vrijwel alle regio’s in ons land waar al sprake is van bevolkingsdaling of waar dat er op afzienbare termijn aan zit te komen, wordt hard gewerkt om de gevolgen van de krimp in goede banen te leiden. Dat is het geval in de drie zogeheten Topkrimpregio’s in Limburg, Zeeland en Groningen en in de zestien gebieden waar op wat langere termijn sprake zal zijn van krimp.

Die gevolgen zijn overal weer anders, want geen krimpregio is hetzelfde. Daarom bestaat er ook geen blauwdruk of handleiding ‘Hoe om te gaan met krimp’. Daarvoor is bevolkingsdaling inderdaad, zoals de Teldersstichting schrijft, een te complex fenomeen. Elke regio zal zelf in kaart moeten brengen wat de krimp betekent voor de woningbouw, de economische ontwikkeling, het onderwijs, noem maar op en hoe je daarop het beste kunt reageren.

Het uitgangspunt daarbij is: bevolkingsdaling is een gegeven dat niet alleen maar negatieve gevolgen heeft. Het biedt ook kansen. Ik onderschrijf dan ook de stelling in het rapport dat krimp-pessimisme, zoals dat wordt genoemd, niet terecht is. Toch wordt volgens de auteurs het huidige debat over krimp daardoor wel beheerst. Krimp zou alom worden gezien als aankondiging van grote maatschappelijke rampspoed.

Op dat punt ben ik het niet met de Teldersstichting eens. Ik weet uit diverse publicaties – zie bijvoorbeeld de Metro-special die daar vorige maand over verscheen – dat krimp in veel gevallen een bron van inspiratie is om een regio als het ware opnieuw uit te vinden. Er zijn allerlei initiatieven ontwikkeld en projecten opgezet om de leefbaarheid in die gebieden op peil te houden. Bijvoorbeeld door van een braakliggend terrein een park te maken. Of door startende ondernemers een kansen te bieden in een leegstaand pand. Of door met een schoolbus kinderen op te halen in dunbevolkte dorpen, zodat ze toch in de buurt naar school kunnen.

Ik heb dat ook in de praktijk gezien toen ik een paar weken geleden op bezoek was in Noordoost-Groningen, de sterkst krimpende regio van ons land. In Delfzijl bezocht ik de Leefbaarheidsmarkt. Ik was onder de indruk van de energie van de mensen die ik daar sprak. Ze zoeken gezamenlijk naar oplossingen, bijvoorbeeld door mee te denken over en mee te werken aan hergebruik van leegstaande gebouwen. Ook denken zij daar met elkaar na over groene gebieden met gezamenlijke tuinen.

En ik weet bijvoorbeeld ook dat in de Achterhoek, één van de anticipeergebieden, alle betrokken partijen eendrachtig samenwerken om de gevolgen van de krimp het hoofd te bieden. Overheden, ondernemers en maatschappelijke organisaties grijpen de kansen die de krimp hen biedt met beide handen aan. Er is daar onder meer het Glazen Campus-project opgezet. Daarbij worden jong talent en het bedrijfsleven in de regio met elkaar in contact gebracht om zo deze jonge mensen voor de regio te behouden.

Ik wil daarmee maar aangeven dat er eerder sprake is van krimpoptimisme dan van krimppessimisme. En ook dat de terughoudende rol van de rijksoverheid, zoals de Teldersstichting bepleit, op het terrein van de krimp eigenlijk al een feit is. Het zijn de regio’s die het voortouw nemen en het is ook zeker geen rijksbeleid om de krimp te bestrijden. De strategie is juist om krimp te accepteren als gegeven en de regio’s die ermee te maken hebben of krijgen in dat proces te begeleiden.

Het beste is misschien om niet over krimpoptimisme of –pessimisme te spreken, maar over realisme; om de feiten onder ogen te zien. Er moeten keuzes worden gemaakt en doen waarschijnlijk pijn. Maar dat is niet anders. Dat is een gegeven in deze tijd.

Dat is dus geen defaitisme. We doen wel degelijk wat. De overheid door kennisoverdracht tussen krimpgebieden te stimuleren en expertise beschikbaar te stellen, onder meer op juridisch gebied. En als die regio’s aanlopen tegen knellende regelgeving, bekijkt mijn ministerie of zo’n knelpunt kan worden weggenomen, al of niet in overleg met een ander ministerie. Zo is bijvoorbeeld al besloten de overgangsbekostiging voor kleine scholen te verlengen van drie naar vijf jaar als die scholen willen fuseren om zo de kwaliteit van het onderwijs te handhaven. Schoolbesturen hebben dan voldoende tijd om hun organisatie aan te passen.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de nadruk die de Teldersstichting legt op de individuele verantwoordelijkheid van de mensen die in de krimpgebieden wonen. Ik ben het met de auteurs eens dat de inwoners van die regio’s een belangrijke stem in het kapittel moeten hebben. Want krimp is niet alleen een zaak van de lokale overheid of allerlei instellingen, maar vooral van de mensen zelf. En ook van het bedrijfsleven ter plaatse.

De inzet van bewoners en bedrijven is onmisbaar bij de aanpak van de krimp. Bewoners kunnen daarbij groeien in hun rol. Wat bijvoorbeeld begint als zelfbeheer van een dorpshuis, kan doorgroeien naar het in eigen beheer draaiende houden van een zwembad.

Ik pleit er dan ook voor dat al deze partijen met elkaar in gesprek gaan over de vraag wat zij nodig vinden voor het behoud van de leefbaarheid van hun buurt, dorp of gemeente. En samen afspraken maken over wie er wat doet om die leefbaarheid in stand te houden. Ik beschouw dat als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en dus niet alleen van de inwoners. Alleen als alle betrokken partijen meedoen en samenwerken, kunnen er mooie dingen tot stand komen in de krimpgebieden in ons land.

Ik bedank de Teldersstichting nogmaals voor hun waardevolle bijdrage aan even maatschappelijk relevante als actuele onderwerp en u allemaal bedankt voor uw aandacht.