Toespraak Rutte op jubileumcongres 100 jaar Vereniging Nederlandse Gemeenten

Toespraak van minister-president Mark Rutte op het jubileumcongres ter gelegenheid van 100 jaar Vereniging Nederlandse Gemeenten.

Majesteit, mevrouw de voorzitter – beste Annemarie, dames en heren burgemeesters, wethouders, raadsleden en andere belangstellenden,

Om te beginnen, feliciteer ik de VNG van harte met deze bijzondere verjaardag. Honderd jaar is een enorme prestatie. En dat geldt zeker ook in dit geval, want wie de geschiedenis van uw vereniging een beetje kent, weet dat het kind in 1912 niet door iedereen gewenst was. Slechts 28 gemeenten meldden zich in eerste instantie aan. Dus dat er een eeuw later een kwieke en springlevende honderdjarige zou staan, waarvan alle Nederlandse gemeenten lid zouden zijn, was bij de oprichting allerminst zeker. En dat zelfs de burgemeester van Kunduz hier aanwezig zou zijn, kon toen helemaal niemand vermoeden. Mr. Omar Kehl, het is goed u hier te ontmoeten. Welkom in Nederland.

De VNG was 100 jaar geleden dus niet meteen een lovebaby van alle gemeenten. De toenmalige burgemeester Zimmerman van Rotterdam had zelfs een behoorlijk sterk argument voor het feit dat zijn stad géén lid werd. Ik citeer: ‘Een Vereniging van Nederlandse Gemeenten? Die bestaat toch al? Dat is de staat der Nederlanden!’ Het valt niet te ontkennen, daar zit een zeker logica in…

Toch kom ik vandaag de feestvreugde niet bederven met een pleidooi voor opheffing van de VNG. Integendeel. Want Zimmerman had misschien wel een punt, maar dat betekent nog niet dat hij gelijk had. De VNG heeft in het honderdjarig bestaan het eigen bestaansrecht overtuigend aangetoond. Méér dan dat dat. Want honderd jaar VNG is een verhaal over honderd jaar bijdragen aan de niet geringe kwaliteit van het openbaar bestuur in Nederland. De VNG bewees zich van meet af aan als dienstverlener en belangenbehartiger – een combinatie die tot op de dag vandaag herkenbaar is. Geen wonder dus dat ook de gemeente Rotterdam het been al snel bijtrok en zich alsnog aansloot.

Maar wat Zimmerman impliciet wél goed zag, is dat het huis van Thorbecke ook echt één huis is. Een huis met verschillende verdiepingen, waaraan door de tijd heen wel wat is verbouwd, maar nog steeds met die ene robuuste voordeur en een gezamenlijk trappenhuis. En zoals dat al sinds het midden van de 19e eeuw gaat: de bewoners komen elkaar regelmatig tegen en moeten het ook samen zien te rooien. Als het Rijk op de bovenste verdieping het dak laat lekken, hebben de gemeenten daar al snel ook veel last van. En andersom geldt natuurlijk precies hetzelfde: dat de bewoners van de begane grond nooit hun deel van het huis mogen verwaarlozen, omdat de andere verdiepingen daarop rusten.

Natuurlijk is er sinds de oprichting van de VNG wel het nodige veranderd. Kijk alleen maar naar de getallen. Rond 1912 telde Nederland nog ongeveer 1100 gemeenten, nu zijn dat er ruim 400. Toen woonden er gemiddeld minder dan 5000 mensen in een gemeente, nu bijna 40.000. Volgens mij zien we daarin enkele overkoepelende maatschappelijke ontwikkelingen weerspiegeld. Samenvattend: de samenleving is de afgelopen honderd jaar oneindig veel complexer geworden, Nederland ontzuilde en democratiseerde en mensen werden mondiger. En dat kon natuurlijk niet zonder gevolgen blijven voor de professionele eisen waaraan overheden en bestuurders moeten voldoen. Vandaar de schaalvergroting.

Maar nog relevanter is dat die schaalvergroting gepaard ging met een stevige groei van het takenpakket. Terugkijkend kunnen we concluderen dat de directe invloed van het lokale bestuur op het leven van mensen de afgelopen honderd jaar enorm is gegroeid. En dat daardoor de gemeente als bestuurslaag steeds belangrijker is geworden. Dat is een ontwikkeling die in de periode van de wederopbouw is ingezet en het einde is nog niet in zicht.

Je ziet dat mooi terug in het bestuurlijke jargon waarmee we in Nederland over de gemeentes praten. Ooit was u een ‘lagere overheid’, toen een ‘medeoverheid’ en nu spreken we graag over ‘eerste overheid’. Dat laatste lijkt mij een eretitel die volkomen recht doet aan de rol van gemeentes als eerste aanspreekpunt voor mensen. Dus laten we vooral aan dat begrip vasthouden.

In die historische ontwikkeling zijn overigens ook de belangen van de gemeenten zelf uit elkaar gaan lopen. ‘Decentralisatie is differentiatie’, zei oud-voorzitter Wim Deetman daarover in de aanloop naar dit jubileum. En hij heeft gelijk. Want Amsterdam, de stad met de meeste inwoners – bijna 800.000 – en Schiermonnikoog – de kleinste gemeente met nog geen 1000 mensen – hebben beleidsmatig niet zo heel veel gemeenschappelijk. Des te knapper dat de VNG er ook na honderd jaar nog steeds in slaagt namens alle gemeenten te spreken.

En wat er de afgelopen honderd jaar verder ook allemaal is veranderd: één ding bleef precies hetzelfde. Ook in 2012 komen we elkaar als overheden voortdurend tegen in ons gezamenlijke huis. Meestal zijn dat prettige ontmoetingen en is de sfeer prima. Soms knettert het ook wel eens, maar dat hoort erbij en komt in de beste families voor. Het toeval wil dat we elkaar gisteren nog troffen in een zogeheten overhedenoverleg, waar we weer meer dan genoeg hadden te bespreken. Maar dat zal u niet verbazen. Dit eeuwfeest is natuurlijk niet de tijd of de plaats om op allerlei specifieke details in te gaan. Maar ik zie in die baaierd aan actuele thema’s wel twee wat grotere ontwikkelingen voor de toekomst, waar ik graag even de aandacht op vestig. Want een dag om vooruit te kijken, is het vandaag natuurlijk wél.

Ten eerste zijn er de financiën, een onvermijdelijk onderwerp in deze moeilijke economische tijd. Ik begrijp en waardeer zeer de roep om duidelijkheid die ik van alle kanten hoor. Gemeenten willen duidelijkheid over de financiële gevolgen van het begrotingsakkoord. En graag ook duidelijkheid over de wat langere termijn. Zodat ze weten waar ze aan toe zijn voor 2013 en daarna.

Duidelijkheid om actie te kunnen ondernemen dus. Wat daaruit spreekt, is bestuurlijk realisme en het besef dat we in de trap-op/trap-af systematiek helaas nóg een treetje naar beneden gaan. Ik proef ook de bereidheid om daar beleidsmatig consequenties aan te verbinden, hoe pijnlijk dat soms ook is.

Daarvoor veel waardering. En die duidelijkheid komt er. Maar wat niemand kan veranderen, is dat we ook voor nieuwe verkiezingen staan en dat er dus een nieuw regeerakkoord komt. Mag ik u dus ondertussen toch vragen om niet stil te gaan zitten? Om voor 2013 en daarna rekening te houden met verschillende scenario’s? Ik weet dat dit op veel plekken al gebeurt en mij lijkt dat een daad van bestuurlijke wijsheid.

Want het is hoe dan ook onvermijdelijk dat we de komende jaren samen – dus Rijk, provincies én gemeenten – werk maken van houdbare overheidsfinanciën. We kunnen geen koopkrachtoffers vragen van mensen en vervolgens zelf als overheden niet het goede voorbeeld geven. Dat wringt. En in alle eerlijkheid: volgens mij is dat ook de achtergrond van de discussie over de kosten van dit congres en het inhuren van de Golden Earring – geweldige band trouwens! Dat goede voorbeeld zit op lokaal niveau overigens niet alleen in beperking van de uitgaven, maar ook in een realistische stijging van de lokale lasten. Een gevoelig onderwerp, ik weet het. Zowel voor gemeentes als voor burgers en bedrijven. Maar juist daarom is op dit punt enige wijsheid en zelfbeheersing geboden.

Ik realiseer me bij dit alles heel goed dat het begrotingsakkoord, een aantal lastige elementen bevat. Zeker voor gemeentes met weinig reserves, met veel bijstandsgerechtigden of in die situaties waarin er nog flink moet worden afgeschreven op grondposities. Tegelijkertijd is het aantal artikel-12 gemeenten in Nederland nog nooit zo laag geweest. Dat is natuurlijk van meer dingen afhankelijk dan begrotingsdiscipline alleen. Maar het is wél een signaal dat financiële degelijkheid ons in Nederland toch echt in het bloed zit. Ook lokaal, en dat is maar gelukkig.

Hierop aansluitend denk ik dat we samen heel goed moeten kijken naar manieren om via een verdere herverdeling van taken nog beter en goedkoper te werken. En dat is meteen de tweede ontwikkeling die ik hier wil aanstippen: de onvermijdelijkheid van verdergaande decentralisatie. Wat dat betreft waren wij als kabinet uitermate content met de bestuurlijke afspraken over de overheveling van de AWBZ en de Jeugdzorg. Juist bij dit soort onderwerpen is het belangrijk dat de overheid die letterlijk en figuurlijk het dichtst bij mensen staat – de gemeente – de kans krijgt om maatwerk te leveren. Dat is goed voor de mensen om wie het gaat en vaak is het ook goed voor de publieke portemonnee. We moeten nu natuurlijk de realiteit van deze demissionaire fase onder ogen zien, maar wat mij betreft komt van uitstel geen afstel.

Decentraal waar het kan werkt nu eenmaal in bijna alle gevallen beter dan centraal en van bovenaf. En dat zeg ik niet alleen als overtuigd liberaal, maar ook uit eigen ervaring. In de eerste echte Haagse baan die ik had, staatssecretaris van Sociale Zaken, mocht ik de Wet werk en bijstand door de Kamer en loodsen en invoeren. Daar heb ik van dichtbij gezien hoe direct en concreet de koppeling kan zijn tussen enerzijds kwaliteit in beleid en uitvoering en anderzijds kostenbeheersing.

De meesten van u herinneren zich nog wel hoe gemeenten in de oude Bijstandswet als het ware alleen maar een doorgeefluik waren. Per bijstandsgerechtigde kreeg je als gemeente een bedrag en dat maakte je dan over. In de Wet werk en bijstand zit een financiële prikkel en wat je vrijwel direct zag is dat er toen wél mensen uit de kaartenbakken verdwenen. Dat gemeenten – meer dan daarvoor – werk gingen maken van sociale activering, re-integratie en fraudebestrijding. Nogmaals: dat is goed voor de mensen om wie het gaat én voor de publieke portemonnee. En let wel: ik geef dit voorbeeld niet om te jij-bakken. Het Rijk had in de oude situatie minstens zoveel boter op zijn hoofd als de gemeenten. Maar wat ik in die periode heb geleerd, is dat het loont om samen scherp aan de wind te zeilen en bestuurlijke keuzes te maken die dicht bij mensen staan.

En dat, dames en heren, lijkt mij ook de kerntaak van de VNG en al haar leden voor de komende honderd jaar. Zo dicht mogelijk bij mensen blijven staan en daar de goede dingen doen. Ik wens u daar allemaal heel veel succes bij. En wat de Staat der Nederlanden betreft: van de kant van het Rijk is er geen enkele behoefte om als een soort concurrerende VNG te gaan opereren. In theorie had Zimmerman in zijn tijd misschien een punt. Maar in de bestuurlijk praktijk van alledag kunnen we de VNG al lang niet meer missen.

Dus nogmaals: van harte gefeliciteerd en nog vele jaren.

Dank u wel.