Reactie op advies 'Ontgrenzen en verbinden' van de Raad voor cultuur

Minister Bussemaker nam op 31 januari 2013 het advies 'Ontgrenzen en verbinden' in ontvangst, met adviezen over het nieuwe museumbestel in 2017.

Dames en heren,

Veel dank voor dit advies. Ik wil er zometeen een eerste reactie op geven.

Maar laat ik beginnen om te zeggen dat we met elkaar trots kunnen zijn op onze Nederlandse museumsector.

Het museumbezoek stijgt, het bezoek van kinderen en jongeren neemt toe.

Onze nationale collecties zijn een trekpleister voor buitenlandse toeristen.

En de welvaartswinst die de sector oplevert is groot.

Dat is absoluut het gevolg van de koers die de musea de afgelopen jaren hebben gevaren.

Maar er liggen nieuwe uitdagingen en er liggen kansen.

De rol van de overheid als ondersteuner van kunst en cultuur is minder vanzelfsprekend dan voorheen.

En er zijn ook veranderingen op de markt van onderwijs, educatie en vrije tijd.

Dat vraagt, in de hele cultuursector om nauwere samenwerking in financieel en inhoudelijk opzicht.

En het vraagt van ons, de overheid om betere voorwaarden te scheppen voor musea om hun belangrijke waarde voor de samenleving te blijven waarmaken.

Hierover wil ik in dialoog met de musea, de komende tijd.

Daarbij moeten vragen centraal staan als:

Doen we de goede dingen?

En doen we ze nog goed?

Wat kan er beter?

En ik wil aansluiten bij de initiatieven van de sector zelf, en de energie die daaruit voortkomt.

Het nieuwe bestel dat er in 2017 moet staan, moet musea in hun kracht zetten en breed gedragen zijn.

Langs die meetlat zal ik ook het advies van de Raad leggen. Ik ga er zorgvuldig naar kijken.

Ik wil er voor nu enkele punten uitlichten.

Allereerst wil ik het hebben over de maatschappelijke waarde van musea, die de Raad benoemt.

Die onderschrijf ik volkomen.

Kunst en erfgoed roepen niet alleen esthetische ervaringen en emoties op. Ervaringen die ons persoonlijk verrijken.

Ze geven ook vorm aan onze identiteit, en leren onszelf en anderen steeds opnieuw te begrijpen.

Via die collecties, en de verhalen erover, laten musea ons op verschillende manieren kijken naar de wereld om ons heen.

Dat helpt ons te reflecteren, om kritisch te kijken, en om ons in anderen te verplaatsen.

Dat zijn belangrijke eigenschappen in een democratische samenleving. Mede daarom hebben musea de verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk en zoveel mogelijk verschillende mensen bij hun collecties te betrekken. Die toegankelijkheid is een belangrijke prioriteit voor mij.

Ik wil de komende tijd met de musea in gesprek over hun strategie om nieuwe publieksgroepen aan te boren.

En over hun plannen om educatie beter in hun beleid te verankeren.

Bij kunst en erfgoed draait het om leren kijken, leren horen, en leren ervaren. Hoe eerder je ermee begint, hoe beter.

Ik werk op dit moment aan een doorlopende leerlijn cultuureducatie. En er komt een convenant over dit onderwerp met de G9.

Die kwaliteitsslag vraagt veel van scholen, en culturele instellingen kunnen ze daar heel goed bij helpen.

Dat doen ze op dit moment al, maar ik hoop dat ze daarbij ook meer sámen gaan optrekken.

Dat brengt me op het tweede punt uit het Raadsadvies waar ik op in wil gaan. Om hun belangrijke waarde te blijven waarmaken, moeten musea structureel - met elkaar, maar ook met het onderwijs, met zorginstellingen, met het bedrijfsleven - gaan samenwerken.

Musea ambiëren dit ook, en daar ben ik blij om.

Nederland heeft een fijnmazig bestel, de museumdichtheid is hoog. Dat is een kracht maar tegelijk ook een zwakte.

Het overzicht ontbreekt, waardoor kansen blijven liggen om de gezamenlijke collectie effectief en zichtbaar voor zoveel mogelijk mensen te presenteren.

En ook om economische redenen is die samenwerking essentieel. Nogmaals: er zijn minder middelen vanuit de overheden beschikbaar.

Er is concurrentie vanuit andere sectoren, zoals de vrijetijdsindustrie.

Daarom is het verstandig de krachten te bundelen.

Eén van de manieren die de Raad noemt om dit te doen, is om samenwerking te belonen via voorwaarden voor subsidieverlening. Daar voel ik wel voor.

Sommige musea trekken nu al samen op om hun collecties digitaal te ontsluiten. Anderen werken samen op het gebied van collectiebeleid, of delen een bedrijfsvoering.

Bij die beweging wil ik aansluiten.

Over deze stimuleringsmaatregelen wil ik met de gemeenten en provincies, en met de fondsen het gesprek aangaan.

Een andere manier om samenwerking te bevorderen, zoals de Raad aangeeft, is de voorgestelde ketenaanpak.

Dat kán een manier zijn om de samenwerking tussen musea te structureren, en hun rol binnen het totale bestel duidelijker te maken.

Maar ik hecht ook erg aan de eigen verantwoordelijkheid van musea en andere overheden.

Laat één ding helder zijn: ik wil goede initiatieven van onderop stimuleren, zonder dwingend voor te schrijven hoe die samenwerking eruit moet zien.

In blauwdrukken die het Rijk oplegt aan de sector, geloof ik helemaal niet.

En ik vind ook niet dat onze musea dat verdienen, omdat ze heel goed werk doen.

Samenwerking is ook essentieel bij het zichtbaarder maken van de collecties, een derde punt dat ik uit het advies wil lichten.

Zoals de Raad constateert, is slechts vijf procent van de museale collecties zichtbaar voor publiek.

95 procent ligt voor iedereen verborgen in donkere depots. Natuurlijk zijn lang niet álle stukken uit die depots geschikt om te tonen. Maar dat een deel daarvan beter zichtbaar gemaakt kan worden dan nu, staat vast.

Natuurlijk is Nederland, naast museumland ook verzamelland. En verwerven betekent vaak ook: ontzamelen. Maar het is niet altijd noodzakelijk om collectiedelen af te stoten.

Door een gezamenlijk collectiebeleid te voeren, door van elkaar te weten wie wat heeft liggen, en door genereus om te gaan met bruiklenen kunnen musea hun ‘slapende’ collecties beter inzetten voor het publiek.

De Raad pleit ervoor om een kerncollectie van nationaal belang te benoemen.

Dat kan extra bescherming betekenen voor bepaalde collectieonderdelen, waarvan we niet willen dat musea ze afstoten of verkopen.

Dat voorstel ga ik verder onderzoeken.

Ik wil goed afwegen of de hoeveelheid werk die hieraan kleeft, opweegt tegen het doel dat de Raad ermee beoogt.

Brengt mij op het laatste onderwerp waar ik kort op wil ingaan. Het invoeren van een nieuwe Erfgoedwet.

De Raad stelt dat musea over de eigen muren heen moeten kijken om zich te verbinden met andere instellingen en andere partijen in de samenleving.

En daar hoort een bestel bij dat die ontgrenzing en verbinding optimaal faciliteert.

Het onderbrengen van de bestelvoorwaarden van musea binnen een nieuwe Erfgoedwet, zoals de Raad adviseert, sluit ik daarbij niet uit.

Momenteel bestaan er verschillende wetten voor de monumentenzorg, de archeologie, archieven en museale collecties. Een nieuwe Erfgoedwet kan deze terreinen met elkaar verbinden.

En het kan de criteria voor behoud en beheer, voor publieksbereik en educatie en óók voor zorgvuldige afstoting eenduidig - voor álle musea - verankeren.

Dat geeft helderheid en scheelt een hoop bureaucratie.

Dames en heren,

Bij het beheren van erfgoedcollecties staan we in feite (geheel vrij naar Newton) ‘op schouders van reuzen’.

Veel van hun objecten overstijgen ons ver in leeftijd.

En ze zullen, vele generaties na ons, hun kracht nog moeten bewijzen.

Des te belangrijker dat musea hun verantwoordelijke taak zo goed mogelijk uitvoeren. En dat wij een duurzaam bestel inrichten dat ze daartoe maximaal in staat stelt.

Ik ga zorgvuldig kijken in hoeverre dit advies bijdraagt aan de gedachtegang hierover.

De komende tijd ga ik met de musea zelf in gesprek.

Voor de zomer kom ik met een voorstel over de invulling van de veranderingen. Ik dank u wel.