Toespraak Van Rijn (VWS) advies Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)

Toespraak van staatssecretaris Van Rijn (VWS) bij de presentatie van het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)  ‘Het belang van wederkerigheid… solidariteit gaat niet vanzelf’.

'Ons zorgstelsel behoort tot de wereldtop, maar zijn uiterste houdbaarheidsdatum komt in zicht. In het advies stelt de RVZ dat het stelsel, tegenover de steeds grotere solidariteit van de premiebetalers, te weinig uitnodigt tot wederkerigheid. Staatssecretaris Van Rijn nam het rapport op 12 maart 2013 in ontvangst in Nieuwspoort, samen met een signalement van het CEG over leefstijldifferentiatie. Hij gaf een korte reactie.

Dames en heren, Rien,

Dit zijn niet alleen twee lezenswaardige, maar ook twee heel belangrijke rapporten die komen op een goed moment.

Allereerst het rapport over de leefstijldifferentiatie. Geen advies, maar een signalement. De redenen daarvoor zijn ook wel evident. Als je alle argumenten op een rij zet voor en tegen leefstijldifferentiatie, dan komt er geen eenduidig beeld naar voren. Het heeft heel positieve, maar ook heel negatieve kanten. Ik heb dus een dubbel gevoel bij dit signalement. Ik denk dat het heel goed is dat alle argumenten op een rij zijn gezet, maar ik vind het niet zo gemakkelijk om daar een beleidsaanbeveling uit te kristalliseren. Om te zeggen: hier gaan we nu de komende periode mee beginnen.

Het is wel een heel relevante discussie, want hij zwelt aan. De discussie is ook onvermijdelijk: welke grenzen accepteren we bij verschillen in leefstijl? Wat betekent dat voor de kosten van de zorg? Wat betekent dat voor de solidariteit? Zoals sommigen van jullie weten heb ik ook in de pensioensector gewerkt. Daar zie je eenzelfde soort discussie opkomen. Aan de ene kant: het is evident dat als je risico’s deelt, dat ze goedkoper zijn. Dat kan je uitrekenen. Tegelijk is er het gevoel: als ik jong ben en ik betaal een hoge premie, wil ik dat eigenlijk wel? Het voordeel: als je jong bent, word je later weer oud.

Er komt dus een merkwaardige spanning: je kan uitrekenen dat het beter is de risico’s te delen. Terwijl het toch niet zo ervaren wordt. De vraag, zo vat ik hem maar op: hoe handhaaf je nu die soms evidente solidariteit? Ook in de ogen van de mensen die moeten betalen aan die solidariteit.

De RVZ zegt eigenlijk: het is ook een manier om tot gepaste zorg te komen. Er wordt door de RVZ een nieuw begrip geïntroduceerd: wederkerigheid. Tweerichtingsverkeer. Voor wat hoort wat. De RVZ zegt: misschien zijn we het een beetje kwijtgeraakt. Door de collectieve regelingen is daar weinig meer van in beeld.

Gisteren namen wij afscheid van Paul Schnabel, de directeur van het SCP. Hij citeerde - uit de opbouwperiode van de verzorgingsstaat in 1945 - minister Van Rhijn. Geen familie overigens, want je schrijft zijn naam met een h. Hij zei dat het inrichten van het stelsel gebeurde vanuit de gedachte dat we de solidariteit in de samenleving willen borgen. Dat oud worden niet synoniem staat aan armoede. Dat was eigenlijk de belangrijkste kans. Misschien moeten we nu constateren dat we niet meer in die collectiviteiten van de samenleving denken, maar dat we zijn gaan redeneren: wat betekent dat nu voor mij? Die noodzakelijke solidariteit van de samenleving wordt meer en meer uitgelegd als: welk individueel recht heb ik daar van gekregen?

Dat is wel een ander spel. Als je in de inrichting van je stelsel ervan uitgaat dat iedereen gepast gebruik maakt van het stelsel, want we moeten immers de solidariteit voor het geheel organiseren, dan is dat natuurlijk een ander vraagstuk dan wanneer je zegt: er is een stelsel en ik ga er mijn individuele rechten aan ontlenen. Misschien is het wel het verschil tussen: als het enigszins kan maak ik er geen gebruik, versus: als het enigszins kan maak ik er wél gebruik van. De vraag is wat dat betekent voor de inrichting van je stelsels. Voor de inrichting van je premiestelsel.

Ik vind het wel een mooi moment, die introductie van het begrip wederkerigheid, want het speelt ook een heel belangrijke rol in de hervormingen van de langdurige zorg. Waarin we evident trots zijn op de manier waarop we de langdurige zorg in Nederland hebben geregeld.

Als we de zorg houdbaar willen maken naar de toekomst, dan doet zich die vraag voor ten aanzien van de wederkerigheid. Gaan we dan dat steeds meer vertalen in individuele rechten? Of gaan we naar een systeem waarin we die houdbaarheid onder andere voor elkaar willen krijgen door te zeggen: eerst ben je zelf verantwoordelijk voor het oplossen van je problemen, dan je sociale netwerk, dan maak je gebruik van voorzieningen op het niveau van gemeente en uiteindelijk maak je gebruik van verzekerde zorg.

Als we die volgorde aanhouden, dan zal je zien dat het stelsel veel houdbaarder wordt naar de toekomst toe omdat we dan ook een beroep doen op wat mensen zelf kunnen en wat hun sociale omgeving kan doen. Toen ik daarmee begon, heb ik heel veel verschillende reacties gekregen. Die varieerden van dat 'het niet gekker moet worden' tot 'moeten we ons nu ook verzekeren voor mantelzorg en vrijwilligerszorg'? Dat is niet de bedoeling. Er waren ook reacties van: het is goed om dit een keer te zeggen. Iedereen merkt wel dat als je zo’n stelsel houdbaar wil houden in de toekomst – waarin meer mensen een beroep op het stelsel gaan doen - dan moet je kijken hoe je dat met elkaar verdeelt. De voordelen van risico delen zijn evident, maar je moet kijken hoe de zinvolheid in het stelsel zit. Wederkerigheid is dus een heel mooi begrip. Niet om uit te leggen van wederkerigheid moet. Maar om onszelf minstens de vraag te stellen.

Eigenlijk gaat het om de hele grote vraag: wat voor soort samenleving willen we hebben als we denken over solidariteit in de langdurige zorg? Een samenleving waarin je je hebt verzekerd, waar je je individuele rechten aan ontleent. Of een samenleving waarin betrokkenheid is. Waarin je elkaar helpt om te zorgen dat het stelsel intact blijft.

Alleen op die manier is het mogelijk om zo’n solidair stelsel naar de toekomst het beste stelsel van de wereld te laten blijven. Ik denk dat we elkaar daarop meer moeten aanspreken. Niet alleen op de stelseldiscussie, maar ook op de vraag: wat doe je eigenlijk zelf?

Kortom, wederkerigheid: een prachtige brug naar een betrokken samenleving.