Persconferentie heropening Rijksmuseum

Op donderdag 4 april sprak minister Bussemaker de vertegenwoordigers van de media toe bij de persconferentie t.g.v. de heropening van het Rijksmuseum. 

Dames en heren,

Goed u hier te ontmoeten.
Ik neem u even mee terug.
Naar - op de kop af - veertien jaar geleden.
Aan de vooravond van het jaar 2000.
Toen de gevreesde millenniumbug ons in zijn greep hield.

Spoorwegovergangen zouden niet meer betrouwbaar zijn.
Medische apparatuur en elektriciteitscentrales zouden stilvallen.
En vele andere rampen werden gevreesd door een vermeend gebrek aan geheugen in ons technologische systeem.

In diezelfde periode eind 1999, op de drempel naar een nieuwe eeuw, was er opeens geld over (ja, dat waren nog eens tijden).
Het Kabinet Kok wilde dat geld, honderd miljoen gulden toen nog, besteden als millenniumcadeau aan het Nederlandse volk. Moesten we dat geld dan, gezien de zorgen over technologie, niet investeren in ICT?

Maar de Tweede Kamer, onder aanvoering van Jeltje van Nieuwenhoven had een ander idee.

Ook het Rijksmuseum maakte zich zorgen over zijn toekomstbestendigheid.
Onze nationale schatkamer trok jaarlijks steeds meer bezoekers.
En de mogelijkheden om die veilig onder het bestaande dak te brengen, waren uitgeput.
De vele renovaties - om praktische en ideologische redenen aangebracht - hadden hun tol geëist.
Er moest nieuw licht gaan schijnen op de verhalenvertellers van onze kunst en geschiedenis.
Een grondige verbouwing, om het Rijksmuseum 21e eeuw proof te maken, was gewenst.

Was dat geen veel mooier millenniumcadeau?

Ik schreef destijds mee aan de motie-Melkert die de Kamer moest overtuigen van de waarde van die investering.
Een motie die unaniem werd overgenomen.
De rest is geschiedenis.
En wat een voorrecht om nu, als Minister, te zien waar het toe geleid heeft.
Wat ben ik blij dat we destijds voor dit cadeau hebben gekozen.

Ik denk dat niemand in die tijd had kunnen voorspellen wat een ongelooflijk complexe operatie dit zou worden.
Hoe lang het zou duren.
Hoeveel het zou kosten.
Hoeveel belangen er moesten worden afgewogen.
Dat de eenheid van onze Nederlandse samenleving is gebouwd op verscheidenheid, is bij de verbouwing van het Rijksmuseum wel heel concreet aangetoond.

Maar ik denk óók dat niemand destijds had durven dromen dat het -uiteindelijk - tot zo’n geweldig resultaat zou leiden.

Met de herrijzenis van Cuypers, de nieuwe creatie van Cruz en Ortiz én de herstelde eenheid tussen kunst en geschiedenis heeft ons land een nieuw Rijksmuseum waarmee we de wereld kunnen veroveren.
Dat het een paar weken terug door de internationale pers al bij de big five van internationale musea werd gerekend, spreekt boekdelen.

Er is door heel veel mensen met hoofd, hart en handen ongelooflijk hard gewerkt om dat resultaat neer te zetten.

-Door de conservatoren die de zalen hebben ingedeeld in tijdszones, waardoor je verschillende werelden in kunt lopen – en de kunst in díe context kunt ervaren.
-Door de restauratoren (onder leiding van Anne van Grevenstein), hun leerlingen en studenten die met vakmanschap en wetenschappelijk inzicht de geest van Cuypers onder het kalk vandaan haalden. En hem een onlosmakelijke plek gaven in het historische verhaal van het gebouw en de collectie.
-Door de architecten die het oorspronkelijke ontwerp, met de twee binnenhoven, opnieuw tot uitgangspunt maakten van het gebouw.
In gedroomde harmonie met de nieuwe elementen, zoals het Atrium. Eén licht en warm welkom aan het publiek.
-Door het geniale, nieuwe Rijksmuseumconcept dat door Ronald de Leeuw in zijn fundamenten is gezet. En de krachtige leiding van Wim Pijbes – die op een geweldige manier het karwei heeft afgemaakt. Met zijn fantastische tweekoppige staf als constante waarde.
-En door de inzet van al die medewerkers van dit museum, van communicatie tot infobalie, van zakelijke afdeling tot onderzoek.

Door ieders inzet afzonderlijk is een resultaat bereikt dat met recht een Gesammtkunstwerk mag heten.

Eén van de conservatoren gaf laatst een lezing in Limburg over de verbouwing van het Rijksmuseum. Na afloop kwam er een mbo-leerling naar haar toe, die stage had gelopen bij de restauratie van de Eregalerij. Hij vertelde haar hoe trots hij was dat hij had meegewerkt aan zó’n, geweldig project.

En die trots die geldt niet alleen voor deze vakleerling.
Die geldt voor iedereen die bij dit museum betrokken is.
En die trots geldt ook voor ons van het Ministerie van OCW, en van het huidige Ministerie van Wonen en Rijksdienst.
Voor de gemeente Amsterdam.
Voor de gulle sponsoren.
En voor de gehele samenleving.

Wat zíjn we met z’n állen trots. Op ons Rijksmuseum.

Dames en heren,

Het Rijksmuseum heeft als gebouw, vanaf de eerste schetsen op de tekentafel, verschillende emoties opgeroepen. Maar over één ding is iedereen - van katholiek tot protestant, van socialist tot liberaal, van vorst  tot burger - het altijd eens geweest.
Het moet een museum zijn voor álle Nederlanders.
Omdat die prachtige schilderijen en historische objecten uit onze nationale collectie, als geen ander in staat zijn om ons ‘gevoel voor schoonheid en besef van tijd’ bij te brengen.

Dat is de kracht van musea, in het bijzonder de kracht van dit nieuwe Rijksmuseum. Dat ze ons met hun objecten en schilderijen kunnen raken.
Zeker nu de objecten en schilderijen in samenhang worden getoond. Zodat we kunst zien in het licht van de geschiedenis. En de geschiedenis verlicht wordt door de kunst.

Het Rijksmuseum is, nog meer dan andere musea, een generatiemuseum.
Waar je de grote en kleine verhalen van onze geschiedenis leert begrijpen. En waar je tot in het diepste van je ziel geroerd kunt worden door kunst.
Een museum waar iedereen een band voor het leven mee moet kunnen opbouwen.
Dat het museum de ambitie heeft om alle Nederlandse schoolkinderen gratis naar het museum te halen, vind ik dan ook een fantastisch gebaar.
En dat past bij de ambitie van het Kabinet, om kinderen en jongeren actief met cultuur in contact te brengen.

Ons nieuwe Rijksmuseum, onze nationale schatkamer, stáát weer als een huis. Laat het nu vooral een open huis zijn, waar iedereen zijn weg in kan vinden.
Want dáár was de investering in 1999, het millenniumcadeau aan alle Nederlanders, uiteindelijk ook voor bedoeld.
Dat was ook de gedachte achter de gevoerde motie: het Rijksmuseum wás en ís een museum van alle Nederlanders.