Toespraak Rutte bij Wirtschaftstag in Berlijn

Toespraak van minister-president Rutte bij de Wirtschaftsrat in Berlijn. De minister-president ontving de Ludwig-Erhard-Gedenkmünze, een munt die vernoemd is naar de vroegere bondskanselier Erhard.

Mevrouw de Bondskanselier,

beste Angela,

Mevrouw Saenz de Santamaria,

Professor Lauk,

Excellenties,

Dames en heren,

Enige weken geleden kreeg een bekende Duitse domineesdochter een eredoctoraat aan de katholieke Radboud Universiteit in het Nederlandse Nijmegen. De jonge eredoctor – u kent haar – noemde die toekenning een bewijs van ‘gute Nachbarschaft’, sterke historische verbondenheid en een open Europese instelling.

Vandaag is het mijn beurt om die woorden als het ware gespiegeld aan u terug te geven, want het gebeurt ook niet elke dag dat een Nederlandse liberaal een eerbetoon in ontvangst mag nemen van Duitse Christendemocraten. En wat voor een eerbetoon. Ik beloof u dat deze prachtige Verdienstmedaille een ereplaats krijgt in mijn kantoor. En u begrijpt: ik deel deze onderscheiding met velen, want ‘die Weiterentwicklung der Socialen Marktwirtschaft’ is in de Nederlandse verhoudingen per definitie nooit de verdienste van één persoon. Zeer veel dank dus voor deze grote eer, die ik bij deze vijftigste verjaardag van de Wirtschaftsrat graag aanvaard als een compliment aan Nederland en als een stimulans om de toch al uitstekende relatie tussen onze landen nog verder te verbreden en sterker te maken.

We duiden onze relatie vaak in politieke en economische termen. En dat is ook logisch voor twee ‘Nachbarn in Europa’ die zo nauw met elkaar zijn verbonden. We hebben dat enkele weken geleden nog eens dubbel bevestigd gezien tijdens het succesvolle bezoek van Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima aan Duitsland en vlak daarvoor op onze eerste regeringsontmoeting in Kleef. Een bekend gezegde in ons land luidt dat de Nederlandse economie verkouden wordt als de Duitse niest. En met een blik op cijfers, valt dat moeilijk te ontkennen. Vorig jaar ging er voor ongeveer 160 miljard euro aan goederen over en weer en dat was – ondanks de crisis – een nieuw record. Ook de Nederlandse investeringen in Duitsland, meer dan 122 miljard euro, blijven ieder jaar groeien en worden door geen enkel ander land ter wereld benaderd. Na de Verenigde Staten en Canada hebben Duitsland en Nederland daarmee de meest omvangrijke economische betrekkingen ter wereld.

Maar ik wil daar vandaag als persoonlijke noot wel graag aan toevoegen dat Duitsland vanaf mijn jeugd ook een grote rol heeft gespeeld in mijn culturele vorming. Bach en Beethoven behoren tot mijn favoriete componisten, Thomas Mann is mijn favoriete auteur en Buddenbrooks mijn favoriete boek. Dat prachtige boek over opkomst en verval heeft mij op een of andere manier altijd gefascineerd en ik blijf het herlezen. Misschien wel omdat het niet alleen een hoogtepunt is in de wereldliteratuur maar ook een universeel en leerzaam verhaal. Thomas Mann laat in De Buddenbrooks met literaire stijlmiddelen immers op een prachtige manier zien hoe kwetsbaar verworven welstand is en hoe ingrijpend een nieuwe Zeitgeist die nieuwe eisen stelt, daarop kan inwerken.

Iemand die in zijn tijd als geen ander begreep hoe belangrijk het was om dynamiek in economie en samenleving te hebben, was Ludwig Erhard, de naamgever van deze medaille, ‘Je freier die Wirtschaft, umso sozialer ist sie auch’, zei hij in 1953.’ Als architect en hoofdaannemer van het Deutsche Wirtschaftswunder zag Erhard heel scherp dat onder een goed functionerende, stabiele en solidaire samenleving en onder het welzijn van individuele mensen altijd een stevige economische basis moet liggen.

En daarmee kom ik met een reuzen-hinkstapsprong van het 19e-eeuwse Lübeck van Johann Buddenbrook via het naoorlogse Duitsland van Ludwig Erhard in het hier en nu van de economische crisis. Eigenlijk klinken de woorden van Erhard uit 1953 vandaag de dag nog verrassend actueel. Want de opdracht die alle Europese regeringen op dit moment hebben, zowel in eigen land als gezamenlijk, is om nieuwe zuurstof in de economie te pompen. Om innovatie en ondernemerschap te stimuleren en zo banen te scheppen voor nieuwe generaties Europese burgers. En ik zeg u graag na, mevrouw de Bondskanselier: het is bepaald geen vanzelfsprekendheid dat Europa in de toekomst met ongeveer 7 procent van de wereldbevolking verantwoordelijk blijft voor 20 tot 25 procent van de weltweiten Wirtschaftsleistung en bijna de helft van alle Sozialleistungen. Het antwoord op de vraag hoe dat te bereiken, is niet eenvoudig. Maar in de kern komt het volgens mij hierop neer: wie economisch en sociaal bij de besten wil blijven horen, moet bereid zijn dingen te veranderen en ingrijpend te hervormen. Er is geen andere weg.

Vanuit Nederland kijken wij daarbij met bewondering én – eerlijk is eerlijk – ook met een tikje jaloezie naar u in Duitsland. Want de cijfers liegen niet. Duitsland heeft met een tijdige hervorming van zijn arbeidsmarkt en met een krachtige industriepolitiek zijn internationale positie aanzienlijk versterkt. In de eurozone is Duitsland – ondanks alle problemen die zich ook hier voordoen – een van de weinige landen met een evenwichtige begroting en positieve groeicijfers. Dat is een voorbeeld waaraan wij ons graag spiegelen.

In grote trekken ziet het Nederlandse hervormingsbeleid er hetzelfde uit als het Duitse. We pakken om te beginnen het begrotingstekort aan. Niet als doel op zich. Niet slechts om dat we ons daartoe Europees hebben verplicht. Maar omdat we echt geloven dat een hoge staatsschuld een zware hypotheek legt op ondernemerschap, op concurrentiekracht en dus op de toekomstige betaalbaarheid van voorzieningen als onderwijs en zorg. Om dezelfde reden maken we de economie flexibeler en ondernemen gemakkelijker, bijvoorbeeld door de regeldrift van de overheid aan te pakken en het ontslagrecht te vereenvoudigen. We voeren een gericht innovatiebeleid om Nederlandse topsectoren als watermanagement, de hich tech industrie, transport en logistiek en life sciences te versterken. En we anticiperen op de vergrijzing door het zorgstelsel te hervormen en de pensioenleeftijd stapsgewijs te verhogen naar 67 jaar. Net als in Duitsland. Want zoals ik al zei: wie economisch en sociaal bij de beste landen wil blijven horen, moet niet bang zijn om te veranderen en hervormingen door te voeren.

Wat misschien meer ‘typisch Nederlands’ is, is de manier waarop het draagvlak voor dit beleid tot stand komt. Ongetwijfeld weten velen van u dat ons land een lange traditie kent van sociaaleconomisch overleg tussen werkgeversorganisaties, vakbonden en politiek. Het is een traditie die teruggaat op de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen de wederopbouw van ons land om ingrijpende en eensgezinde beslissingen vroeg. Op beslissende momenten is dat model als het ware steeds opnieuw uitgevonden en succesvol gebleken.

Zo werd in 1982 het Akkoord van Wassenaar gesloten met afspraken over loonmatiging en arbeidstijdverkorting, waarmee een basis werd gelegd voor economisch herstel en groei later in de jaren ’80 en ’90.

Dit voorjaar hebben we opnieuw een sociaal akkoord gesloten. De dragende gedachte is dat mensen die hun baan verliezen of dreigen te verliezen zo snel mogelijk van werk naar werk moeten gaan, zowel om financiële als sociale redenen. En zoals dat gaat met complexe onderhandelingsakkoorden: geen van de partijen kan honderd procent zijn zin krijgen en we hebben in het proces menige vrije zondag opgeofferd. Maar het is ons wel gelukt om opnieuw breed draagvlak te vinden voor moeilijke maatregelen. Om niet de tegenstellingen te accentueren, maar de gemeenschappelijke belangen te zoeken, te vinden en te dienen.

En dat is precies wat we naar mijn overtuiging ook in alle Europese discussies moeten blijven benadrukken. Dat ‘Austerität’ – ik weet, niet ieders favoriete woord – en een toekomstgerichte hervormingspolitiek die Europa concurrerender maakt, niet in het belang zijn van een enkele sociale groep of een paar landen, maar van alle Europese burgers. U, mevrouw de Bondskanselier, zei het eerder deze maand heel treffend in Der Spiegel: ‘Wir sitzen in einem Boot.’ En zo is het natuurlijk ook. Wat in Spanje. Griekenland of Italië gebeurt, is geen ver-van-mijn-bed-show, maar heeft direct invloed op de levensomstandigheden van Duitsers, Nederlanders en de inwoners van andere landen. De opdracht aan Europese politici die daaruit volgt is helder. Het gaat er niet om tegenstellingen accentueren, maar om partijen te verbinden en actief het gemeenschappelijke belang te dienen.

Ik prijs mij gelukkig dat Duitsland en Nederland daarbij steeds in dezelfde hoek staan, zonder dat we het overigens in alles met elkaar eens hoeven zijn. Samen vechten we voor een solide begrotingsbeleid en meer nadruk op concurrentiekracht en verdienvermogen. De boodschap die daar bij hoort, is helaas niet altijd even gemakkelijk of populair. En met een blik op de bezuinigingsopgave en werkloosheidsproblemen waar sommige eurolanden voor staan, is het ook begrijpelijk dat er kritiek en protest klinken. Maar ik zeg u ook eerlijk dat die kritiek in mijn ogen te vaak eenzijdig bij Duitsland terecht komt en te vaak ook doorslaat in emotionele beelden en pijnlijke krantenkoppen die geen recht doen aan de realiteit. Die realiteit is dat Duitsland als grootste economie van Europa niet alleen grote verantwoordelijkheid, maar ook grote solidariteit toont in de stabilisering van de euro en het concurrerender maken van Europa. Ik weet uit eigen ervaring dat dit binnenlands nogal wat uitleg en overredingskracht kan vragen, dus mijn respect hebt u. En ter relativering, Thomas Mann schreef het al: ‘Wer immer nur geliebt wird, ist ein Trottel.’

Waar het nu op aan komt, is dat Europa koers houdt en doorgaat op de ingeslagen weg. Ik noem een paar grote onderwerpen. De gemeenschappelijke bankenunie moet snel vorm en inhoud krijgen, als aanvulling op het nieuwe begrotingstoezicht en het stabiliteitsmechanisme ESM. Verlaging van de Europese regeldruk is een blijvend aandachtspunt. Onderzoek en innovatie krijgen met het nieuwe meerjarig financieel kader weliswaar een stevige injectie, maar ook daar is de toekomst zeker nog meer nodig. En we moeten onze pijlen blijven richten op open internationale markten en vrijhandel. Alleen al een bilateraal handelsverdrag met de Verenigde Staten zou Europa een extra economische groei opleveren van een half procent. en dus nieuwe kansen op banen, welvaart en welzijn voor mensen.

En daar, dames en heren, moet Europa voor staan, voor groei en banen. Want dat maakt Europa relevant voor zijn inwoners. En dan denk ik in het bijzonder aan de jonge mensen, voor wie de Tweede Wereldoorlog en het ‘nie wieder Krieg’ van de grondleggers van Europa iets is uit een ver verleden en langdurige werkloosheid het dreigende actuele perspectief. Juist voor hen, de jonge mensen, moeten we vaart maken met de versterking van de interne markt, die ons in het verleden al zoveel goeds heeft gebracht, maar die ook nog zoveel kansen in zich bergt.

En ook hier geldt: de cijfers liegen niet. De dienstensector vormt 80 procent van de Nederlandse en 68 procent van Duitse economie. Maar als percentage van onze exportcijfers blijft deze sector steken op 20, respectievelijk 14 procent. Dat laat maar één conclusie toe: er is nog een wereld te winnen. Het is mijn overtuiging dat het exporteren van diensten net zo eenvoudig moet worden als de export van Münchener Hofbräu en Edammer kaas. De dienstenrichtlijn heeft de Europese economie tot nu toe 100 miljard euro extra welvaart opgeleverd. Toch worden ondernemers op dit terrein nog steeds geconfronteerd met allerlei belemmeringen. Ik weet dat de Europese dienstenrichtlijn ook in Duitsland stevige discussies oplevert, onder andere in het sociale domein. Maar feit is dat een betere uitvoering van deze richtlijn ons Europees nog bijna een procent extra groei kan opleveren en we kunnen het ons niet veroorloven dat te laten liggen.

Grote kansen liggen er ook op ICT-terrein. De digitale interne markt staat nog in de kinderschoenen, terwijl we allemaal weten dat een moderne economie een online economie is. Een snelle uitrol van de Europese Digitale Agenda kan de komende 8 jaar maar liefst 5% extra groei opleveren. Omgerekend hebben we het dan over 1500 euro per inwoner van Europa en op termijn ook over 3,8 miljoen potentiële banen. Een van de voorwaarden om dit geweldige potentieel te ontsluiten, is maximale beschikbaarheid van breedbandnetwerken én maximale toegang tot die netwerken in heel Europa. Het is goed dat de Europese Commissie daar op dit moment volop mee bezig is, want cijfers als deze spreken zonder verdere toelichting voor zich en houden een opdracht in aan ons allemaal. En laat ons vooral niet onderschatten hoezeer deze concrete, zichtbare resultaten ook echt van Europa worden verwacht.

Juist nu. Juist in deze tijd waarin de banen en inkomens van mensen onder druk staan. Helaas is Europa voor steeds meer burgers een ver-van-mijn-bed-show. In de publieke beleving staat ‘Brussel’ voor overmatige bureaucratie en overmatige bemoeizucht en niet voor een positieve kracht in het dagelijks bestaan. Dat sentiment moeten we echt adresseren, omdat het raakt aan de geloofwaardigheid en op enig moment ook aan de legitimiteit van de samenwerking. Persoonlijk ben ik er zeer van overtuigd dat Europa veel aan slagkracht en dynamiek kan winnen - en daarmee aan publieke relevantie en draagvlak – door kritisch te blijven op het eigen takenpakket en af en toe rigoureus te snoeien in de eigen bureaucratie. Het is een overtuiging die ik heb overgehouden aan de tijd dat ik in het bedrijfsleven werkte, bij Unilever. Wat ik in die jaren heb geleerd, is dat slecht draaiende bedrijfsonderdelen vaak een prima product maakten. Het echte probleem was vaak een teveel aan management en protocollen, waardoor mensen als het ware elke ochtend hun hersens inleverden bij de fabriekspoort.

Veel problemen bleken op te lossen door verantwoordelijkheden lager in de organisatie te leggen. Voor mij ligt daar een analogie met de discussie over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen Europa en de lidstaten. Die discussie lijkt soms alleen maar te gaan over meer of minder Europa en over voor of tegen verdere integratie. Alsof dat op zichzelf staande doelen zijn. Ik geloof dat het veel vruchtbaarder om te kijken naar het beste Europa. Het meest effectieve Europa. Het Europa dat we nodig hebben. We moeten ons continu afvragen: waar voegt samenwerking echt wat toe? Waar levert het echt wat op, Welke taken kunnen landen beter zelf doen? En waar leidt verdere samenwerking juist tot extra bureaucratie en stroperigheid? Aansluitend op de initiatieven van de Europese Commissie zelf, wil Nederland hierover na de zomer graag een open discussie voeren met de 26 andere lidstaten. Die zullen we in gang zetten, op basis van een brede inventarisatie die zeer recentelijk in ons land is gemaakt.

In Nederland hevelt de nationale overheid steeds meer taken over naar het regionale en vooral lokale niveau. En wat ik in veel Europese landen ook zie is dat wetten en regelingen worden aangepast als ze niet meer werken. Heel verstandig natuurlijk. Maar op Europees niveau gebeurt dat nog te weinig. En waar we in deze tijd van bezuinigingen op nationaal niveau kritisch zijn op de omvang en het functioneren van de overheid moeten we dat in Europa ook durven zijn. Dames en heren, beste vrienden, Ludwig Erhard zei ooit over welvaart: Ihn zu bewahren ist noch schwerer, als ihn zu erwerben.’

In zijn tijd ging het om het laatste: om ons kapotgeschoten continent opnieuw op te bouwen en mensen perspectief te geven op een welvarend en vreedzaam leven dat in vertrouwen geleefd kon worden. Het is de verdienste van de generaties voor ons dat zij die belofte hebben waargemaakt. Aan ons de opdracht om dat wat bereikt is inderdaad te bewaren en verder te brengen. Niet door passief vast te houden aan wat was, maar door actief open te staan voor wat nodig is. De eervolle onderscheiding die ik hier vandaag in ontvangst mag nemen, is voor mij een permanente herinnering aan deze opdracht. En de nauwe vriendschap en samenwerking tussen Duitsland en Nederland geeft mij het vertrouwen dat we er ook in zullen slagen aan die opdracht te voldoen. Heel hartelijk dank voor de eer die u mij vandaag te beurt liet vallen en voor de gelegenheid om enkele woorden tot u te zeggen.

Dank u wel.