Toespraak minister Ploumen op de Internationale Vrouwendag 2014

Toespraak van minister Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) bij de viering van de Internationale Vrouwendag in Utrecht op 8 maart 2014.

‘Stem op een vrouw – bijna alle partijen hebben er een’

Dames en heren, het is vandaag Internationale Vrouwendag. Dat vieren we al meer dan 100 jaar.

Ik ga hier dus niet nog een keer uitleggen dat ongelijkheid tussen mannen en vrouwen de grootste rem op groei en ontwikkeling is. En ik ga ook niet opnieuw vertellen dat meisjes en vrouwen het grootste onontgonnen potentieel voor groei en ontwikkeling zijn. Ik ga zélfs niet vertellen dat het aantal arme mensen in ontwikkelingslanden enorm is gedaald, maar dat voor meisjes en vrouwen uit de armste landen het leven erg weinig vooruitzichten biedt. Wie alleen al de krant leest, weet dat zo langzamerhand wel.

Nederland staat dit jaar op nummer 1 van de hitparade voor gendergelijkheid van de Verenigde Naties – de gender equality index. Dat is heel mooi. Daar ben ik ook trots op. Maar het is niet het hele verhaal. De helft van de Nederlandse vrouwen – ook van de hoogopgeleiden - is nog altijd niet economisch zelfstandig. Dat maakt in één klap duidelijk dat gelijkheid en emancipatie géén oude verhalen zijn.

We vieren vandaag heel veel. Het vrouwenkiesrecht, het recht op veilige en legale abortus, gelijke arbeidsrechten. In andere landen weten vrouwen iedere dag kleine of grote revoluties te ontketenen en voor zichzelf en hun seksegenoten meer invloed, gezag en macht te veroveren. Achter die revoluties schuilt een wereld van kracht. Soms krijgen die krachten een gezicht. We kennen de Nobelprijswinnaressen voor de vrede: bijvoorbeeld Leymah Gbowee, de vrouw achter de seksstaking in Liberia die meehielp vrede te bereiken in dat land. Of Tawakul Karman, het gezicht van de democratische tegenbeweging in Jemen. 

Een andere heldin van de vrouwenrechtenrevolutie is bijvoorbeeld Sheena Hadi van Aahung, die met succes opkomt voor de seksuele rechten van meisjes in Pakistan en die daarvoor de mensenrechtentulp kreeg uitgereikt. Of Nice Nailantei, de jonge Masai-vrouw die de moed had om zich tegen haar eigen besnijdenis te verzetten.

Leymah, Tawakul, Sheena en Nice. Het zijn 4 vrouwen en meiden die zelf het heft in handen nemen. En achter hen staan nog eens vele duizenden vrouwen die hetzelfde doen in hun dorpen en gemeenschappen.

Sommigen doorbreken sociale grenzen, anderen zoeken slim de verbinding en zetten de traditionele gezagsverhoudingen naar hun hand. Zoals Nice. Zij sprak eerst met de hoeders van de traditie, de stamoudsten. Dat zijn mannen die normaal niet naar vrouwen luisteren, laat staan naar een meisje. Maar ze stapte naar ze toe en vond de juiste toon. Zij ging niet frontaal in de aanval tegen besnijdenis, maar gaf een nieuwe inhoud aan een traditioneel ritueel dat door iedereen werd gerespecteerd en maakte daar de besnijdenis uit los. Zo redde zij eerst 150 meisjes in haar dorp. En daarna kwam de verandering in de omliggende dorpen.

Ik ontleen inspiratie aan Nice. Wie van zijn eigen gelijk is overtuigd, heeft het in de praktijk vaak moeilijk om een dialoog aan te gaan met andersdenkenden. Dat zou anders moeten zijn. Juist vanuit de zekerheid over de eigen, diepste overtuigingen moeten we zo’n dialoog wél aandurven. Moeten we wél durven zoeken naar verbinding. Naar standpunten die we, ondanks alle verschillen, wél delen. 

Nice Nailantei handelde vanuit een diep begrip van de context waarin ze zich bevond. Binnen die context ging ze voor een maximaal resultaat. Ik denk aan Nice als ik zelf de dialoog zoek met andersdenkenden. Ook ik moet me steeds goed bewust zijn van de context waarbinnen ik opereer. Dat is steeds een andere. In Nederland ligt de lat voor vrouwenrechten relatief hoog. Toch voel ik ongeduld als het gaat over emancipatie hier. Want het kan sneller dus het moet sneller.

De context bepaalt wat een effectieve strategie kan zijn. Wanneer ik als minister bilaterale gesprekken voer, probeer ik die ene beperkte mogelijkheid tot gezamenlijke actie te vinden. Bij multilaterale onderhandelingen werkt dat anders. Dan stel ik klip en klaar waar ik sta en wat ik wil. Dat doet iedereen en dat maakt zo’n multilaterale onderhandeling lastig. Maar het gaat daar tegelijk om de hoofdprijs: hardere internationale afspraken over vrouwenrechten. En ook die haal je niet binnen in een onderonsje met je vrienden. Dus ook in de marge van zo’n plenaire vergadering waar ik net ons zuivere standpunt heb verkondigd, zoek ik die tegenstrevers dan actief op.

Ik zoek niet alleen toenadering tot regeringen en ngo’s, ik zoek ook samenwerking met religieuze groeperingen en kerken. Wat we ook van elkaars levensovertuigingen vinden: als je op vreedzame wijze verandering wilt, dan is het niet genoeg om je eigen gelijk te herhalen. Dan moet je doen wat Nice deed: de dialoog aangaan met je tegenstrevers.

Zo was ik vorige week op bezoek bij het Vaticaan. Natuurlijk zijn we het op tal van terreinen stevig oneens. We denken verschillend over de betekenis van gender. Het Vaticaan gelooft niet dat er zoiets als een genderidentiteit bestaat. Ik ben er nog harder van overtuigd dat dat wél zo is. Maar moet dit verschil in overtuiging mij ervan weerhouden te zoeken naar wat we delen? Nee! Ik ben politica. Ik vecht voor mijn idealen. Ik beoefen de kunst van het mogelijke. Dus stel ik vast dat Nederland en het Vaticaan een afkeur delen van het criminaliseren van homoseksualiteit – ook in Oeganda. Dat was verrassend en welkom nieuws, voor velen.

Nederland en het Vaticaan kunnen elkaar ook vinden in de bestrijding van moedersterfte en van geweld tegen vrouwen. Ik heb het Nederlandse initiatief voor een resolutie tegen kindbruiden nog maar eens onder de aandacht gebracht. Daartegen verzette het Vaticaan zich vorig jaar nog in New York. Daar leg ik me niet bij neer.

Ik begin een nieuw Fonds voor Bestrijding van Kindhuwelijken. Daarvoor trek ik ruim 5 miljoen euro uit. Dat besluit wordt komende week in de Staatscourant gepubliceerd. Ik wil dat zoveel mogelijk andere partijen ook dergelijke initiatieven nemen. Oók het Vaticaan. Daar zullen we de komende tijd bij iedere gelegenheid actief op aandringen. Ook zíj zijn immers tegen huwelijken met minderjarigen? 

Er is altijd, ergens, ruimte voor verandering. Religies zijn niet monolithisch. Tradities zijn mensenwerk, bij de Masai zowel als bij de rooms-katholieken. In Nederland kennen we een politieke partij die tegen passief kiesrecht voor vrouwen is en inmiddels toch een vrouw op de lijst heeft staan. Gereformeerde kerken verwelkomen nu vrouwen als ouderling en dominee. Ik sprak in Mali met een progressieve imam die vrouwenbesnijdenis ontmoedigt. Zo’n traditionele geestelijke kan daar meer bereiken dan twee ministers zoals ik.

Komende week ga ik naar New York. Daar woon ik de VN-Commission on the Status of Women bij – kort gezegd: de CSW. Ik organiseer onder meer een bijeenkomst over het betrekken van religieuze leiders bij het Women Peacemakers Programme. Het heeft echt geen zin om dat alleen met Duitsland en de Scandinaviërs te doen. Als we aan vrouwen vragen vrede te stichten dan is er meer nodig dan de steun van gelijkgestemden. We doen dus juist ons uiterste best om landen als Polen, Litouwen, Somalië en Jemen bij elkaar te krijgen. Met zo’n coalitie steken we vredestichtende vrouwen pas echt een hart onder de riem!

Zo klop ik bewust op de deur van de meer conservatieve tradities - ik ga in gesprek met vertegenwoordigers die van zich doen spreken. Dat heb ik aan de Kamer beloofd en daar ben ik overtuigd mee bezig.

Maar ik wil afsluiten met mijn wensen voor Nederland. Zoals gezegd: daar kan méér, dus daar wil ik ook méér.

Mensen, zo meteen is het 100 jaar geleden dat het kiesrecht voor vrouwen werd ingesteld – en nog steeds worden de meeste gemeenteraden gedomineerd door mannen. Daar gaan we toch allemaal niet nog 100 jaar op wachten? Daarom mijn oproep: stem op een vrouw bij de gemeenteraadsverkiezingen. Bijna alle, wat zeg ik, alle partijen hebben er een.

Dank u wel.