Toespraak van staatssecretaris Mansveld voor de Studievereniging 'Het Gezelschap Practische Studie' van de TU Delft

Toespraak van staatssecretaris Mansveld (IenM) bij de lunchlezing voor de Studievereniging 'Het Gezelschap Practische Studie' van de Technische Universiteit van Delft op 29 september 2014.

Dames en heren,

Allereerst hartelijk dank voor de uitnodiging om hier vandaag te spreken.

De studievereniging viert dit jaar haar 24ste lustrum, las ik. Ik heb even gespiekt welke bouwwerken we aan het oprichtingsjaar – 1894 – te danken hebben. En dat zijn niet de minste: de beroemde Tower Bridge in London, maar ook het Stedelijk Museum in Amsterdam. 1894 was dus een goed bouwjaar. En blijkbaar zitten ze civieltechnisch goed in elkaar, want beide bouwwerken staan er nog.

Toen ik deze lunchlezing voorbereidde, heb ik me natuurlijk in jullie vakgebied verdiept. Civiele techniek is spelen met de wereld, las ik. Dat is mooi gezegd.

Het is ook 'bouwen aan de toekomst'. En dat is meteen de overeenkomst tussen ons. We bouwen allebei aan de toekomst. Jullie doen dat met concrete bouwwerken, die allemaal iets mogelijk maken.

En ik doe dat met politieke keuzes: met beleid dat maatschappelijke vraagstukken oplost of die oplossing mogelijk maakt. Keuzes die bovendien jullie werk mogelijk maken: zoals de aanleg van een groot station – ik heb begrepen dat jullie dit jaar al op excursie zijn geweest naar station Utrecht CS, dat in de steigers staat.

Vandaag wil ik ingaan op de raakvlakken tussen jullie werk en mijn werk. En ik wil jullie meenemen in de manier waarop ik naar de toepassing van civiele techniek kijk. Heel praktisch, want ook dat is een overeenkomst tussen ons: het gaat altijd om concrete, zichtbare onderwerpen. Ik heb Spoor en Luchtvaart in mijn portefeuille, maar ook milieu, duurzaamheid en klimaat. Nu kan ik ook een hele filosofische beschouwing opzetten over waarom klimaat aandacht verdient in jullie werk, maar ik ga het concreet houden.

Ik ga het met jullie over 3 zaken hebben. Drie dingen die cruciaal zijn bij het ontwerpen, bouwen en gebruiken van infrastructuur, gebouwen en systemen:

  • Het moet passen;
  • het moet werken;
  • en het moet ook mooi zijn, wat mij betreft.

Ten eerste moet alles wat we in ons land bouwen of aanleggen, passen in de omgeving. Dat wordt steeds belangrijker. Honderd jaar geleden hadden we 6 miljoen inwoners. Er reden nauwelijks auto's, er vlogen nauwelijks vliegtuigen en er reden veel minder treinen. Kortom, we hadden de ruimte. Die tijd is voorbij. Nederland is drukker en voller geworden, maar we krijgen er niet meer ruimte bij. We zijn geen Canada, waar je 1.000 kilometer spoor kunt aanleggen zonder een mens tegen te komen. We hebben bijna 17 miljoen inwoners, maar ook 19 miljoen fietsen, 8 miljoen auto's, 103 miljoen kippen, 12 miljoen varkens, 4 miljoen koeien en 6.800 kilometer spoor. De werkelijkheid waarin jullie studeren en straks gaan werken is, dat je in Nederland niet vrijblijvend kunt bouwen. Je zult altijd de verbinding moeten maken met de praktijk van anderen: een gebouw, een station of een systeem kan niet zonder z’n omgeving. Het woord 'integraal' zal dus bij elk project of bouwwerk een heel concrete, aanwijsbare betekenis moeten krijgen.

Ik geef drie voorbeelden. Het eerste is mooi zichtbaar hier in Delft, waar de spoorzone op dit moment volledig op de schop gaat. Vroeger legden we hier de spoorlijn aan op een viaduct – twee sporen, dwars door de stad, met een station langs het spoor. Dat paste destijds en het beantwoordde blijkbaar aan de eisen die we stelden. |

Maar in 2014 past het niet meer. We stellen andere eisen. Het aantal sporen past niet meer, het station barst uit z’n voegen en we vinden het spoor nu een hinderlijke doorsnijding van de stad. Toegankelijkheid wordt een steeds belangrijker factor. Zowel letterlijk - we willen een toegankelijke stad, maar ook een toegankelijk station en stationsgebied – als figuurlijk: mag het er dan ook toegankelijk uitzien? Bij de huidige werkzaamheden aan de spoorzone gaan we dus van veel meer belangen en vraagstukken uit dan tientallen jaren geleden. Lucht- en geluidskwaliteit zijn de laatste decennia bijvoorbeeld enorm belangrijk geworden. En alles wat we bouwen of aanleggen, doen we nu altijd zo duurzaam mogelijk, met zo min mogelijk impact op het klimaat. En we kijken – vaker dan voorheen – decennia vooruit, omdat duurzaam ook betekent dat gebouwen langer blijven staan. Daarbij combineren we ook in de nieuwe Delftse spoorzone veel meer functies: natuurlijk rijden er treinen, maar kun je ook je paspoort verlengen in het nieuwe stadskantoor en een wandeling maken in een nieuw park.

Een tweede voorbeeld: de Moerdijkbrug. Eigenlijk zijn het drie bruggen over het Hollands Diep: een voor het spoor, een voor de snelweg en de meest recente voor de HSL-Zuid. Het gaat me vooral om die laatste: de HSL-brug, waar treinen met 300 km per uur overheen kunnen. Alleen: dat kan niet als het heel hard waait. En bij de Moerdijkbrug waait het vaak, meestal vanuit het westen. Bij heel harde wind is dat niet altijd veilig voor de trein. En dus moeten hogesnelheidstreinen er vaker afremmen. Alleen was daar eerder geen rekening mee gehouden.

ProRail heeft nu in de omgeving 7 meetmasten neergezet, om de wind goed in de gaten te houden. Hadden we – ministerie, architect, bouwer, spoorbeheerder, wie er ook betrokken was – dat niet eerder kunnen weten? Er rijden al sinds 1871 treinen en sinds de jaren 30 auto’s over de Moerdijkbrug. We kenden de omstandigheden al een tijdje, zou je zeggen. Past de brug op deze manier wel in de omgeving, als we willen dat de trein er met 300 km per uur overheen rijdt? Had hij anders ontworpen moeten worden?

Het derde en laatste voorbeeld over inpassing is Schiphol: een druk vliegveld in een net zo drukke omgeving.

Het vliegveld is ongelofelijk belangrijk voor Nederland: het is onze poort naar de rest van de wereld en een enorme drijver van onze economie. We willen Schiphol ruimte geven om te groeien. Maar we willen ook dat de gemeenten eromheen aantrekkelijk zijn om te wonen en te werken. Dan moet je dus belangen afwegen, zodat het past. En dat is een van de belangrijkste taken van de politiek. Politieke discussies vertroebelen die afweging vaak. Een VVD’er wil geen slechte brug, een PvdA’er ook niet. Een VVD’er in Hoofddorp wil net zo weinig geluidsoverlast als een PvdA’er. Het gaat er uiteindelijk om dat je de beste keuze maakt in de omstandigheden.

Wat betekent dit voor jullie, als de civiele ingenieurs van de toekomst?

  • Dat bij elk bouw- of ontwerptraject het woord 'integraal' concreet maakt: past het? Dient het meerdere doelen? Kan ik kwaliteit, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid zo goed mogelijk combineren? En hoe weeg je die belangen tegen elkaar af? Hoe praat je daarover met collega’s, opdrachtgevers, klanten en belanghebbenden? Daar moet je altijd over nagedacht hebben.
  • Als je bij de inpassing duurzaamheid vooropstelt, loop je voorop in de wereld. Als wij in Nederland goed zijn in duurzaam ontwerpen en bouwen, verdienen we daar wereldwijd veel geld mee en bouwen we aan een groene, schone economie. En dat is de economie van de toekomst.

Het moet dus altijd (in)passen in een omgeving. En in die omgeving moet het uiteraard ook gewoon werken. Dat is mijn tweede punt: betrouwbaarheid, het bieden van een basiszekerheid. Als voorbeeld neem ik graag het spoorsysteem in Nederland. Dat systeem wordt ongelofelijk veel gebruikt: 24 uur per dag, 365 dagen per jaar. En dus gaan er soms gewoon dingen stuk. Het probleem is alleen dat we er heel snel aan wennen als iets goed werkt. Luxe went heel snel. We hebben het drukst bereden spoor ter wereld. Altijd en overal rijden treinen. En dat doen we gewoon heel goed. Maar de meeste aandacht gaat uit naar vertragingen, wisselstoringen of andere calamiteiten.

Neem bijvoorbeeld de Hello Kitty-ballon. Dat zegt jullie natuurlijk niets, maar ik leg het uit. De Schipholtunnel (de spoortunnel bij de luchthaven) is bijna 6 kilometer lang en er rijden maar liefst 48 treinen per uur doorheen. Dagelijks reizen 130.000 mensen door de tunnel. En midden in de tunnel ligt een druk treinstation. Nu is het probleem dat in de tunnel regelmatig het brand- of rookalarm afgaat: 36 keer in de laatste twee jaar. Dan wordt het treinverkeer stilgelegd en dat is voor niemand leuk. Een van de brandmeldingen werd veroorzaakt door een losvliegende Hello Kitty-ballon, die kortsluiting in de tunnel veroorzaakte. Maar soms werd ook onterecht alarm geslagen, omdat een machinist een stofwolk voor een rookpluim aanzag. Maar je kunt het alarm niet negeren.

Je neemt gewoon geen enkel risico met de veiligheid van duizenden mensen. Wat doe je met zulke dilemma's? Het gevaar is groot dat je gaat knippen en plakken: snel een lapmiddel hier en een pleister daar. Maar dat werkt niet. Het zorgt alleen maar voor meer problemen op langere termijn. Ook al kost het tijd, geld en gedoe, je moet een stap terug doen en de best mogelijke oplossing vinden. Dan maar iets later een oplossing. Even door de zure appel heen bijten: het enige dat telt is het uiteindelijke resultaat.

Dus hebben we in de Schipholtunnel tijd genomen voor onderzoek. ProRail zet nu een soort 'railstofzuiger' en sproeiers in, om stofwolken in de tunnel te voorkomen. En op de perrons van station Schiphol bordjes met 'No balloons' erop. Het is heel banaal, maar het werkt. Voor de buitenwereld lijkt het erop dat de Schipholtunnel van de incidenten aan elkaar hangt. Terwijl je ook kunt zeggen dat het veiligheidssysteem misschien iets te streng werkt. Beeldvorming is een vak apart.

Wat ik daarmee wil zeggen, is dit: de dingen waar we goed in zijn, moeten we veel beter vermarkten. Dat we in Nederland zo’n goed spoorsysteem hebben, realiseren we ons nauwelijks. Daar mogen we trots op zijn. En dat er risico’s aan zo’n ingewikkeld systeem zitten, is natuurlijk logisch. Maar als je dan eigenaar of beheerder van zo’n systeem bent: communiceer er duidelijk over. Zodat mensen begrijpen hoe ingewikkeld het werk achter de schermen soms is.

Wat betekent dit voor jullie?

  • Bedenk altijd hoe belangrijk het is om ongelofelijk goed te zijn in wat je doet. En wees daar ook trots op. We mogen in Nederland wat mij betreft net zo trots zijn op het spoornetwerk als op de deltawerken. Beide zijn huzarenstukjes.
  • De uitdaging aan jullie is om bij de bouw en het onderhoud van systemen altijd te blijven zoeken naar manieren om het beter te doen. En denk daarbij ook eens aan verstoringen die gebruikers zelf kunnen veroorzaken: denk aan de beruchte Hello Kitty-ballon. Hoe voorkom je dat? Systemen zullen altijd moeten mee ontwikkelen met de tijd. Houd je ogen open voor wat er om je heen gebeurt, want het kan altijd beter.
  • Als er iets misgaat: ga niet knippen en plakken. Maar doe een stap terug, ook al kun je je dat misschien nauwelijks permitteren. Alleen dan kun je de beste oplossing bedenken.

Het derde en laatste punt waarover ik het met jullie wil hebben is schoonheid. Oftewel: wat je bouwt of aanlegt mag gewoon heel mooi zijn. Ook dat is belangrijk bij de inpassing. Geen enkele omwonende wil tegen een lelijke bak beton aankijken. Schoonheid mag ook een rol spelen bij het afwegen en combineren van belangen. Gelukkig wordt die rol steeds groter. Natuurlijk zullen smaken altijd verschillen, maar er zijn genoeg bouwwerken die we allemaal mooi vinden. Neem – ik noemde ze al in het begin – de Tower Bridge in London of het Stedelijk Museum in Amsterdam. En ook de Moerdijkbrug van de HSL is een mooi, sierlijk ding.

Maar er zijn genoeg voorbeelden van bouwwerken die echt lelijk zijn en die we beter niet meer kunnen doen. Ik denk aan grauwe woonwijken uit de jaren vijftig, zestig en zeventig, die als een lelijke krans tegen oude binnensteden als Leeuwarden of Groningen zijn geplakt.

En van de drie Moerdijkbruggen is de brug voor auto’s weer een lelijk ding. En ik moet ook meteen denken aan het HSL-tracé op palen, langs Zoetermeer. Als aan de vorm en de schoonheid aandacht is besteed, ga je het omarmen en wordt een publiek werk (of publieke infrastructuur) ook iets van jou. Als je tussen mooie dingen woont, werkt of rijdt, ben je trots.

Een ander geslaagd voorbeeld is het nieuwe station van Rotterdam. Een indrukwekkend gebouw, met veel glas en veel staal. Het is functioneel: er maken 100.000 reizigers per dag gebruik van.

Dat aantal is over tien jaar trouwens drie keer zo hoog: meer dan 300.000 mensen reizen dan dagelijks via Rotterdam Centraal. Maar het moet ook een plek zijn waar je kunt winkelen en vergaderen. Een plek waar het prettig is om een poosje te zijn. Kwaliteit, functionaliteit, inpassing en schoonheid gaan in Rotterdam hand in hand. Overigens noemen de Rotterdammers het station tegenwoordig zelf Station Kapsalon. De bijnaam verwijst naar een gerecht dat jullie ongetwijfeld al lang kennen: shoarma, patat, salade, kaas en knoflooksaus in een aluminium bakje.

Het laatste voorbeeld haal ik van buiten de civiele techniek, maar is wel veelzeggend. Want ik zie dat schoonheid, zeker bij duurzaam bouwen, te vaak wordt overgeslagen. En dat is zonde, want daarmee wordt duurzaamheid een verplicht nummertje of - erger nog – een straf. Terwijl het nu juist dé economische factor van de toekomst is. De Amerikaanse ondernemer Elon Musk verbaasde zich over het ontwerp van de eerste elektrische auto’s en zei: 'Je hoeft toch niet gestraft te worden om elektrisch te rijden?' En dus ontwierp hij de Tesla als een stoere auto, waarin je gezien wilt worden. De Tesla is niet alleen hartstikke goed, het is ook nog eens een enorm sexy auto.

Dames en heren, ik ga afronden. Of het nu om de inpassing in de omgeving, de betrouwbaarheid of de schoonheid van een bouwwerk gaat, mijn boodschap aan jullie is dat jullie werk altijd een praktijk moet weten te raken. Soms is die praktijk politiek of juridisch, maar meestal heel functioneel: het moet passen, het moet werken en het moet ook mooi zijn, wat mij betreft. En dat betekent automatisch dat je altijd anderen betrekt bij je werk: omwonenden, gebruikers, klanten, noem maar op. Het moet altijd samen. Er is geen andere keus. Bovendien wordt het daar uiteindelijk altijd beter van.

Dank jullie wel.