Toespraak van minister Schultz van Haegen bij de Henri Dunantlezing

Toespraak van minister Schultz van Haegen (IenM) bij de Henri Dunantlezing op 11 februari 2015 in Den Haag.

Koninklijke hoogheid, hoogheid, your excellency, dames en heren,

dank u wel voor de uitnodiging om op deze prachtige locatie de tweede Henri Dunantlezing uit te spreken. Het is buitengewoon eervol om dit te mogen doen, zeker als je je verdiept in de naamgever van deze lezing.

Ik vraag me af of Henri Dunant – als hij het huidige Rode Kruis zou zien opereren – trots zou zijn op wat hij in beweging heeft gezet? Want dat is nogal wat…

Een bankier die, op weg naar keizer Napoleon III, zo geraakt wordt door alle dood en verderf die hij op slagveld tegenkomt, dat hij meteen de plaatselijke bevolking optrommelt om de gewonde soldaten te verzorgen.

Dunant begint met een eenvoudige daad van compassie en medemenselijkheid. En die daad is uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie, die de wereld elke dag een beetje beter en mooier maakt. Een organisatie die voor velen een voorbeeld is en die ons allemaal bij haar werk betrekt – omdat we vrijwilliger of donateur zijn, of omdat het Rode Kruis ons het wereldleed laat zien door menselijke ogen.

Ik wil mijzelf zeker niet met Henri Dunant vergelijken – ik zou niet durven – maar ik voel me wel met hem verbonden. Want wat Henri Dunant trof op het slagveld in Noord-Italië, trof mij bij het zien van de gevolgen van waterrampen, overal in de wereld.

Een van die eerste ervaringen was na de verschrikkelijke tsunami van Tweede Kerstdag 2004. Ik was toen staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en had – net als nu – Water in mijn portefeuille.

Kort na de ramp bezocht ik Indonesië – en de verwoesting die ik in Banda Atjeh op Sumatra zag, staat nog altijd op mijn netvlies gebrand: het grootste deel van het eiland was verwoest, een kwart van de inwoners was omgekomen. Ik herinner me nog dat een radioschip dat op zee lag, ogenschijnlijk moeiteloos bovenop een huis – midden op het eiland – was gekwakt. En deze beelden hebben me nooit meer losgelaten. Ze confronteerden me met de enorme kracht van het water.

Dat besef is daarna alleen maar verdiept: ik heb de kracht van het water gezien in de kwetsbare Mekongdelta in Vietnam en in de Irrawaddy-delta in Myanmar. Maar ook in New Orleans na orkaan Katrina en in New York na orkaan Sandy. En twee weken geleden was in ik Mexico, in de staat Tabasco, maar het water ook voor veel schade heeft gezorgd.

Het zien van deze rampen deed me beseffen dat er actie nodig is om al die mensen in kwetsbare gebieden te beschermen, niet alleen na de ramp, maar bij voorkeur voor de ramp: preventief dus.

'De waarde van het Rode Kruis blijkt pas als het in actie komt, ' zei uw voormalige directeur Fred van Emden in 1983, bij de dertigjarige herdenking van de Watersnood van 1953. Het Rode Kruis heeft haar waarde al vele malen bewezen bij waterrampen – van Indonesië tot Nederland en Vietnam tot de Verenigde Staten.

Want overal ter wereld worstelen mensen met water: verwoestende overstromingen, extreme droogte of water dat te vies is om te gebruiken.

De kracht en de impact van water laten mij niet meer los. En die impact wordt de komende decennia alleen maar groter: de meeste grote – en groeiende – wereldsteden liggen in delta’s dichtbij zee of langs grote rivieren. Dat zijn namelijk altijd de meest vruchtbare gebieden. En in die gebieden zien we drie belangrijke ontwikkelingen: steden groeien snel, ze dijen uit in de richting van het water. Steeds meer mensen in de stad hebben schoon water en sanitaire voorzieningen nodig. Er is dus een wereldwijd groeiende behoefte aan water, maar tegelijk groeit ook de bedreiging van het water door de stijgende zeespiegel en door steeds extremer weersomstandigheden – periodes van extreme regen en droogte (Californië beleeft de laatste jaren extreme droogte) wisselen elkaar af en zullen dat blijven doen.

Ik wil u dit vraagstuk schetsen aan de hand van het leven van Tona, een vrouw van 45 en moeder van drie kinderen in Jakarta, de hoofdstad van Indonesië. In haar buurt is geen waterleiding en dus staat ze een paar keer per week met jerrycans in de rij voor drinkwater. De handel in schoon water in haar buurt is in handen van de lokale 'watermaffia'. Dat kost Tona omgerekend 5 euro per maand. Dat lijkt voor ons misschien niet veel. Maar meer dan 100 miljoen Indonesiërs zoals Tona moeten voor die 5 euro eerst 3 dagen werken. Bovendien betaalt Tona 20 tot 40 keer zoveel voor haar drinkwater dan de rijkste inwoners van Jakarta, die wel aangesloten zijn op de waterleiding. Daarnaast zorgt het illegaal oppompen van grondwater ervoor dat de bodem van Jakarta inklinkt, op sommige plekken zelfs met 15 centimeter per jaar. En dat in een stad die al meerdere malen per jaar getroffen wordt door overstromingen.

Ook op dit moment staan grote delen van Jakarta – waaronder de buurt waar Tona woont – weer onder 30 tot 80 centimeter water, vanwege het regenseizoen.

Het aanbieden van schoon water biedt de oplossing tegen het illegaal onttrekken van grondwater en daarmee tegen de verzakking. Maar het water in de veertien rivieren die door en langs de stad lopen is nu nog te vies. Voor de duizenden mensen zoals Tona is het nodig om daarin te investeren, maar Jakarta tegelijkertijd ook investeren in een dam tegen de rijzende zee. Want daar worden weer een miljoen mensen in de wijk Pluit – waaronder Tona – bedreigt. Ook dat is dus nodig, maar deze dam heeft eigenlijk pas echt weer zin als de bodem niet meer daalt. Alle problemen grijpen dus in elkaar. U begrijpt: dat is een heel lastig dilemma.

Nederland heeft bij het oplossen van die vraagstukken een bijzondere rol te vervullen. We strijden al eeuwen tegen het water: we hebben een drassig moerasgebied in achthonderd jaar omgebouwd tot de veiligste delta ter wereld. Een delta waar bijna 17 miljoen mensen in veiligheid en grote welvaart kunnen leven en werken.

Daarvoor hebben we echter leergeld moeten betalen. In 1953 bijvoorbeeld, toen Zuid-Holland en Zeeland zwaar getroffen werden door de watersnoodramp. Ruim 1.800 mensen kwamen om.

Maar ook in 1993 en 1995, toen de dreiging niet van zee kwam, maar juist van de andere kant: van de rivieren. In ’93 overstroomde de Maas en in ’95 ontsnapte het hele rivierengebied ternauwernood aan een grote waterramp.

Deze gebeurtenissen waren de aanleiding tot grote waterwerken, die ons veiliger hebben gemaakt. En de kennis en kunde die we daarmee hebben opgedaan, is voor veel andere plekken in de wereld letterlijk van levensbelang – ik noemde u al de voorbeelden die ik met eigen ogen heb gezien. En ik geloof dan ook dat Nederland een unieke rol kan vervullen om de wereld – stap voor stap – waterveiliger te maken. Niet alleen omdat we het kunnen, maar omdat we het ook willen en moeten: noblesse oblige.

Ik zie het daarom als mijn missie om wereldwijd te pleiten voor een preventieve aanpak van watervraagstukken. Wij hebben geleerd dat elke euro die aan preventie wordt besteed, 7 euro aan noodhulp en wederopbouw kan besparen. Preventie verlicht dus ook het werk van het Rode Kruis.

Voor het stimuleren van die preventieve aanpak heb ik twee instrumenten:

Ten eerste mijn beleidsportefeuille als minister. Water is daar een belangrijk onderdeel van. Vorig jaar hebben we een nieuw Deltaplan gepresenteerd, dat Nederland voor de komende decennia veilig moet houden. We versterken dijken, kijken naar een betere inrichting van steden en geven het water meer ruimte waar dat nodig is.

En we delen die manier van kijken en werken met het buitenland. Met Vietnam werken we samen aan een Deltaplan voor de Mekongdelta en in de miljoenenstad Jakarta werken we aan diverse watervraagstukken.

Maar we zijn ook actief in New York, bij de wederopbouw na orkaan Sandy. We zijn op dit moment in zo’n 80 landen actief. En dat is belangrijk werk. Maar we weten ook dat de overheid niet alle waterrisico’s kan voorkomen of dragen.

Het is dus een brede, maatschappelijke taak om daarmee bezig te zijn. Om ieder voor zich – maar ook met je buurt, dorp of stad – voorbereid te zijn.

En daarom heb ik ook een tweede instrument: mijn persoonlijke overtuigingskracht. Ik opereer inmiddels als adviseur van de Verenigde Naties, de Wereldbank en het World Economic Forum op dit thema. Ik wil dit verhaal vertellen en blijven vertellen. Want als je gelooft dat er iets moet veranderen en je zegt het niet – dan verandert er niets.

Met dat uitgangspunt wil ik vandaag stilstaan bij twee van uw grondbeginselen, die mij als bestuurder na aan het hart liggen: onpartijdigheid en vrijwilligheid.

1) Onpartijdigheid

Ik wil als eerste stilstaan bij onpartijdigheid. Dat is een belangrijk principe voor het Rode Kruis: u biedt hulp zonder onderscheid te maken in nationaliteit, ras, afkomst, geloof of politieke mening. Dat is essentieel om goede hulp te bieden. Maar dat principe is echter ook inherent aan het omgaan met water: want water stroomt waarheen het wil en houdt geen rekening met landsgrenzen of andere bestuurlijke zaken. Water maakt geen onderscheid.

In diezelfde zin is de overheid neutraal en behandelt haar burgers zonder onderscheid des persoons. Dat betekent echter automatisch dat de overheid een basisgarantie moet bieden en ook telkens een afweging moet maken: hoeveel veiligheid kun je redelijkerwijs bieden? Waar begint de verantwoordelijkheid van de burger en waar houdt die van de overheid op? Als je die vraag wilt beantwoorden, moet je ook de risico’s goed in beeld hebben. En je hebt een maatschappelijke discussie over die risico’s nodig. Dat is spannend, want bij risico’s komt regelmatig emotie om de hoek – zeker als er net iets misgegaan is.

Ik moet daarbij opnieuw denken aan de bijna-overstromingen in het rivierengebied – nu twintig jaar geleden. Die bijna-ramp schudde Nederland wakker, omdat het gevaar niet alleen vanuit zee kwam – zoals in 1953 – maar juist van de andere kant: vanuit onze rivieren. Het Rode Kruis speelde in die dagen een belangrijke rol bij de gedwongen evacuatie van honderden mensen. En dat zagen die mensen lang niet altijd zitten – want het is natuurlijk niet leuk als een burgemeester je verplicht huis en haard te verlaten, terwijl het nog niet zeker is dat het water straks ook echt in je keuken staat.

Maar er gebeurde nog iets interessants. Na het hoogwater reageerde het Rijk meteen met een klassiek programma voor dijkversterking: het Deltaplan Grote Rivieren. En dat terwijl het onderwerp in de jaren ervoor niet hoog op de politieke agenda stond. Dit voorbeeld leerde mij twee dingen:

Ten eerste zegt het iets over de tijdgeest. Maatschappelijk draagvlak komt en gaat. Als er nu even niets gebeurd is, zie je dat de urgentie en het draagvlak vanzelf verdwijnen. Daarom is het zo bijzonder dat we vorig jaar een nieuw Deltaplan hebben vastgesteld tot en met 2050, terwijl er eigenlijk niets aan de hand is. Dat heel bestuurlijk Nederland zo enthousiast is en de urgentie inziet, gebeurt niet vaak voor zulke lange termijndoelen. Maar dit draagvlak kan snel weer vervlogen zijn. En daar moet je als bestuurder op voorbereid zijn. Nieuwe kennis en nieuw beleid zijn niet voldoende. Het gaat erom dat we de gedachte erachter levend houden: dat we er een goed verhaal bij hebben en dat verder blijven vertellen.

Ten tweede toont het een klassieke bestuurlijke en maatschappelijke reflex: we zijn heel vaak bezig de vorige ramp te bestrijden. Zodra er iets misgaat nemen we maatregelen: het Rode Kruis staat paraat en de overheid reageert met nieuw, stevig beleid. Maar vaak is de dynamiek zo dat we vooral bezig zijn de maatschappelijke onrust rond de ramp te bestrijden en niet de oorzaken van de ramp. Of, zoals ik in zoveel landen zie, dat de dijken pas gerepareerd worden vlak voor het volgende stormseizoen.

De focus van de overheid moet dus altijd bij preventie liggen.

Natuurlijk weet ik als bestuurder hoe lastig die dynamiek is. Je dient vier jaar, je wilt vooruit kijken en voor het einde van je termijn resultaten boeken. Maar water houdt ook geen rekening met bestuurlijke termijnen. Daarom is het zo mooi dat we in Nederland een Deltawet en een Deltafonds hebben dat ver over bestuurlijke termijnen heenkijkt.

En daarom is ook steeds politieke moed nodig, om niet alleen naar morgen en overmorgen te kijken, maar verder, tot achter de horizon. Als we daarover een reëel debat willen, dan hebben we in ieder geval de juiste feiten nodig. Zodat je ook je investeringen veel beter kunt prioriteren en verantwoorden. Daarmee kun je bestuurders uit andere landen ook inspireren om het ook zo te doen.

Daarbij moet je ook kunnen vergelijken. Om dat te kunnen doen zijn we ruim tien jaar geleden aan een gigantisch project begonnen. We ontdekten toen dat de overstromingsrisico’s op sommige plekken veel groter waren dan de normen die toen golden.

Die uitkomsten waren voor mij– ik was toen staatssecretaris – een echte wake-up call. De ontwikkeling van onze kennis en rekenmethoden hadden het beleid ingehaald. Het bewijst dat waterveiligheid in Nederland een werk is dat nooit ophoudt.

Ons land is door de eeuwen heen voortdurend veranderd: we hebben risico’s weten in te perken, we hebben land van water gemaakt en we hebben het water de ruimte gegeven. Dat betekent dat we ook steeds nieuwe kennis en kunde opdoen. Van oudsher namen we de dijk als uitgangspunt: die moet water kunnen tegenhouden.

Maar inmiddels kunnen we niet alleen de kans dat een dijk het begeeft bepalen, maar ook de gevolgen voor het getroffen gebied: de mensenlevens, de schade in euro’s en de schade aan vitale infrastructuur.

Vergelijk het met een gesprek bij de arts. Vroeger vertelde je je klachten en de arts vertelde je zijn conclusie. Wie nu klachten heeft, laat een scan of röntgenfoto maken en bespreekt de uitkomsten vervolgens met de specialist. Als je onze dijken en andere waterkeringen ziet als het bottenstelsel van Nederland, dan hebben we in de afgelopen jaren de allereerste röntgenfoto van dat bottenstelsel kunnen maken. We hebben een nationaal beeld van de risico’s: de data zijn vergelijkbaar en ze bieden inzicht in de daadwerkelijke gevolgen van een overstroming. Dat helpt ons om beter te sturen op die risico’s. En op die foto is het nieuwe Deltaplan gebaseerd.

Voor het eerst geldt voor iedereen in Nederland dezelfde basisbescherming – u ziet de oude en nieuwe situatie op deze afbeeldingen. Onpartijdigheid ligt dus aan de basis van het waterbeleid. Voor extra kwetsbare gebieden komt er een schepje bovenop: vanwege de objecten, de vele inwoners, vanwege de economische waarde en vanwege de vitale infrastructuur. De waarde van mensenlevens en economie wordt dus altijd gevolgd door een passende bescherming.

Daarmee kunnen we waterveiligheid ook betaalbaar houden: maatschappelijke kosten en baten zijn veel beter af te wegen. Ook dat helpt mij als bestuurder: waar zijn sterkere dijken de beste oplossing? Waar moeten dijken als eerste worden versterkt? En waar ligt het zwaartepunt bij evacuatie? Dankzij de nieuwe kennis kunnen we nu al met scenario’s per postcode werken.

En dat is ook heel belangrijk voor de functie van het Rode Kruis: welke gebieden zijn het meest kwetsbaar? Waar moet eventuele noodhulp zich het meest op richten? Hoe kunnen we ons het beste voorbereiden? Wat moeten burgers weten en wie speelt in die voorbereiding welke rol? Hoe kunnen overheid en Rode Kruis elkaar zo goed mogelijk vinden in het anticiperen op een mogelijke waterramp?

Uiteindelijk is het Rode Kruis een strikt neutrale organisatie – dat is nog een van uw grondbeginselen. U bent niet verbonden aan welke andere partij dan ook. Maar u werkt wel nauw samen met overheden om hulp te bieden. Uw rol staat straks in detail beschreven in de evacuatieplannen die elke regio volgend jaar op de plank moet hebben. Dat is voor het eerst – niet eerder hebben we het in Nederland zo geregeld. Ik vind het daarom erg belangrijk dat de veiligheidsregio’s het Rode Kruis ook vroegtijdig in hun proces betrekken. Hoe eerder, hoe beter. Want de kennis die u wereldwijd hebt opgedaan, is ook voor Nederland van essentieel belang. Daarmee zorgen we ervoor dat zowel beleid als praktische hulp iedereen ten goede komt – op basis van een zelfde mate van bescherming en noodhulp voor bij overstromingen voor iedereen.

2) Vrijwilligheid

Ik wil het ook met u hebben over een tweede beginsel van het Rode Kruis – en dat is vrijwilligheid. In uw werk gaat het dan om mensen die zich belangeloos inzetten voor anderen. Maar vrijwilligheid speelt op een andere manier ook een rol in mijn blik op het water.

En dat begint opnieuw met de constatering dat de overheid geen absolute veiligheid kan bieden. Ik vertelde u zojuist over nieuwe normen voor waterveiligheid.

Wellicht kunt u zich 2003 nog herinneren: uit het niets verschoof een van onze rivierdijken bij het Utrechtse Wilnis en ontstond een plaatselijke overstroming. De opwinding was enorm, gevolgd door de roep om direct ingrijpen door de overheid. En gevolgd door de vraag: hoe heeft de overheid dit kunnen laten gebeuren? Dat is een heel begrijpelijke reflex. De dijk is de verantwoordelijkheid van een waterschap of het Rijk – deze dijk begaf het overigens door een samenloop van omstandigheden. Maar er speelt ook iets anders, namelijk dat je als overheid niet alles kunt voorkomen en dat je als burger ook een risico loopt als je in een van de laaggelegen gebieden woont. Bij dat besef hoort de vraag waar onze eigen zelfredzaamheid begint. Mensen vragen om bescherming door de overheid, maar ze vragen ook om zoveel mogelijk vrijheid om hun leven in te richten en om zo min mogelijk regels en beperkingen. De laatste jaren wordt dit versterkt door de roep om meer ruimte voor eigen initiatief. Ik vind dat een heel boeiende ontwikkeling. En als liberale minister juich ik dat toe. Maar dan ook moet je je ook afvragen welke risico’s je zelf loopt.

Het is mijn ervaring dat we er in Nederland nauwelijks rekening mee houden dat er in onze omgeving echt iets kan misgaan. En dat terwijl de risico’s enorm zijn toegenomen: ons land is in de afgelopen eeuwen steeds drukker en bedrijviger geworden. We hebben miljoenen auto’s en fietsen en honderden treinen en vliegtuigen in ons land. We kunnen steeds meer met ingewikkelde chemische stoffen. En daaromheen en daartussen kabbelt en stroomt het water.

U kent wellicht de cijfers: een derde van het land ligt onder zeeniveau, tweederde is overstromingsgevoelig. En in de meest kwetsbare delen verdienen we 70% van ons geld en wonen meer dan de helft van de Nederlanders.

Ik vertel dat vaak in het buitenland en dan vinden mensen dat heel bijzonder. Als je landt op Schiphol, landt je op 4 a 5 meter onder zeeniveau. Daar mogen we ook wel eens bij stilstaan, want voor ons is het de realiteit. Wij vinden dat heel normaal.

Een discussie hierover is daarom altijd relevant: het gaat over het voortbestaan van ons land. Maar buiten deze zaal denk ik dat we ons dat veel te weinig realiseren. Ons gevoel voor waterrisico’s lijkt weggeëbd. Waterschappen pompen 24 zwembaden per dag uit de polder, maar dat realiseren we ons niet.

Je kunt je afvragen of de Deltawerken ons misschien laks hebben gemaakt. We gaan er al snel vanuit dat ‘de overheid’ ons wel beschermt – en inderdaad, met het nieuwe Deltaplan is er ook een verzekerde mate van bescherming voor iedereen. Maar als het water komt kunnen we maar maximaal 15% van de mensen in de Randstad evacueren. En 85% van de mensen dus niet.

Ik vind dat we het daar in Nederland meer over moeten hebben: bestuurders, politici, professionals, maar ook met onze inwoners. Die boer die vlak achter een dijk woont. Die mensen die in die laaggelegen nieuwbouwwijk gaan wonen. Of die boze burger die opheldering eist over de hoogte van zijn waterschapsbelasting. Wat mogen ze van de overheid verwachten en waar begint hun eigen verantwoordelijkheid? En vandaag wil ik daar ook de vraag bij stellen welke verbindende rol het Rode Kruis hierin kan spelen.

Het is mijn taak als bestuurder om die vragen voortdurend te blijven stellen in het publieke debat.

Wat zegt het dat je als burger jaarlijks een kans van 1 op 100.000 – oftewel een kans van 0,001 procent – loopt om te overlijden door een overstroming? Het enige dat telt is natuurlijk of het jou gebeurt! Door risico-inschattingen uit te drukken in absolute aantallen wek je de indruk dat je alles kunt controleren, terwijl we weten dat de natuur sterker is.

Als ik daarom over vrijwilligheid spreek, koppel ik dat aan zelfredzaamheid. Wij allemaal moeten weten wat we zelf moeten doen in geval van nood. Zodat we uit ons zelf in actie kunnen komen om onszelf – en mensen om ons heen – waar mogelijk te beschermen en op te vangen. Want als de duinen bij Scheveningen doorbreken en het water hier door de straat spoelt, is grootschalige evacuatie uit Den Haag bijna onmogelijk. De A12, de A4, de A44, ze staan allemaal in no time onder water. Mensen moeten dus weten wat ze zelf moeten doen en hoe ze kunnen omzien naar hun buren. Bijvoorbeeld door hen een schuilplaats te bieden op een hogere verdieping. Of door spullen te delen om te overleven. Zoals dekens, voedsel, zaklampen, batterijen, een radio, et cetera.

Recent hebben we de website Overstroom Ik(.nl) en een bijbehorende App gelanceerd – u hebt hem vast allemaal gedownload – waar iedereen in een oogopslag kan zien hoe hoog het water in zijn buurt kan komen te staan. En je krijgt er meteen praktische tips bij, voor als het water komt. Waar moet ik naartoe? Hoe blijf ik op de hoogte? Moet ik blijven of weggaan?

Hier aan het Lange Voorhout kan het water 2 meter hoog komen te staan. Gelukkig zijn we vanmiddag veilig op de eerste verdieping.

Als u zich dat realiseert, dan begrijpt u ook hoe belangrijk het is om voorbereid te zijn. Want de zee ligt hier slechts 3 kilometer vandaan.

Voor deze bewustwording zie ik ook een belangrijke taak weggelegd voor het Rode Kruis – een taak die u overigens al op allerlei terreinen invult. Bijvoorbeeld met de website Ik Ben Veilig.nl – recent nog ingezet bij het ongeval met een vrachtauto met zoutzuur op de A73. Internet en smartphones stellen ons in staat om onze geliefden en de autoriteiten snel van onze situatie op de hoogte te stellen. Ik denk ook aan Ready2Help, een heel mooi initiatief waarbij mensen zichzelf en hun talenten beschikbaar stellen om te helpen in geval van nood.

Al die moderne middelen zijn gestoeld op een oud principe. In februari 1953 – vlak na de Watersnoodramp – schreef de Haagsche Post het als volgt: het geheim van het Rode Kruis is dat er honderden plaatselijke afdelingen bestaan waar een heel speciale mentaliteit heerst, die gericht is op het snelle, krachtdadige helpen waar dat maar kan.

Ook nu nog gaan uw lokale teams op bezoek bij bijvoorbeeld oudere mensen, om hen te instrueren wat ze moeten doen in geval en hitte- of koudegolven en andere extreme situaties.

Maar u heeft ook een simpele, maar doeltreffende checklist die elk huishouden zou moeten hebben: wat moet ik in huis hebben of wat moet ik doen in geval van een overstroming?

En tot slot denk ik ook aan fonds dat uw naam draagt, Koninklijke Hoogheid – het Prinses Margrietfonds - dat mensen in rampgebieden helpt om beter voorbereid te zijn op rampen.

Een preventieve aanpak kan niet zonder bewustwording. Mensen vooraf voorbereiden op risico’s kan de eerste druk op hulpverlening na een ramp verminderen, zodat die hulp altijd zo effectief mogelijk kan worden ingezet. En zodat overheid en Rode Kruis samen zo doelgericht mogelijk kunnen werken.

Conclusie

Als het om waterveiligheid gaat, betekent preventie voor mij altijd twee dingen: Ten eerste dat we rampen zoveel mogelijk voorkomen, met een behandeling die altijd gebaseerd is op een goede röntgenfoto. Ten tweede betekent preventie ook dat we – mocht de ramp toch komen – klaar staan slachtoffers, schade, chaos en ontreddering tot een minimum te beperken. Dat overheden, hulpverleners en burgers snel en effectief in actie kunnen komen om zichzelf en hun omgeving te helpen. Naast professionele kennis en preventief beleid is dus ook een zelfredzame samenleving nodig. In de combinatie tussen die twee heeft het Rode Kruis een cruciale rol. We zullen ons als samenleving beter moeten voorbereiden. Want de overheid kan ons geen totale bescherming bieden. En de noodhulp van het Rode Kruis kan nooit alomvattend zijn. Daarvoor is ons land te druk en te kwetsbaar. Daarom geldt op elk vlak van waterbeleid dat voorkomen altijd beter is dan genezen.

Dames en heren, ik rond af.

Bij het denken aan risico’s en preventie heb ik een ding niet genoemd, dat ik wil illustreren aan de hand van een citaat. Het is van Robert Kennedy, die tijdens een speech in Zuid-Afrika het volgende zei: ‘Of we het nu leuk vinden of niet, we leven in tijden van gevaar en onzekerheid.’

Hij zei dat toen in de context van Apartheid en andere maatschappelijke onrust. Maar het is een tijdloze waarheid. Henri Dunant wist dat – honderd jaar eerder – ook. De wereld is in die zin niet veranderd. Een leven zonder gevaren, onzekerheden en risico’s bestaat niet – of je nu in de best beveiligde delta ter wereld woont of in Jakarta. Water geeft ons leven, maar heeft ook een verwoestende kracht.

Maar Kennedy liet het daar niet bij. Hij deed een pleidooi om te blijven werken aan een mooiere, veiliger wereld – ondanks alle gevaar en onzekerheid. Ik citeer opnieuw: 'Telkens als iemand opstaat voor een ideaal, of iets doet om het lot van anderen te verbeteren […], zet hij een kleine rimpeling van hoop in beweging. Al die miljoenen rimpelingen komen samen en worden samen een getij […]'

Honderd jaar voor Kennedy bracht Henri Dunant deze woorden al in de praktijk. En zowel Dunant als Kennedy inspireren mij daarin.

Maar ik moet bij deze inspirerende woorden ook denken aan een kleine, maar bijzondere anekdote uit 1993 – toen de Limburgse Maas overstroomde en veel mensen werden geëvacueerd. Daarvoor stonden 1.300 professionals en vrijwilligers van het Rode Kruis klaar. Een van die vrijwilligers was een mevrouw uit het Limburgse Roosteren. Nadat ze eerst zelf met haar gezin was geëvacueerd omdat haar huis onder water stond, aarzelde ze niet en meldde zich meteen als vrijwilliger om andere evacués te helpen. Ze was slachtoffer en hulpverlener tegelijk. Wat mij betreft staat deze mevrouw – ze heet Jacqueline Simons – symbool voor de grote kracht van het Rode Kruis. Terwijl het water haar huis bedreigde bracht ze de ideeën van Dunant en de woorden van Kennedy in de praktijk. En ik hoop dat Jacqueline Simons een voorbeeld is voor miljoenen andere Nederlanders.

Henri Dunant begon in 1859 met een kleine rimpeling, die nu is uitgegroeid tot een wereldwijd getij. En ik hoop – samen met u allemaal en samen met burgers – elke dag opnieuw kleine rimpelingen in beweging te zetten om een wereld te bouwen waarin we in harmonie leven met elkaar en met het water. Zodat mensen als Tona uit Jakarta en Jacqueline Simons uit Roosteren – maar ook wijzelf en talloze anderen – kunnen leven in een veiliger, mooiere wereld.

Dank u wel.