Toespraak van staatssecretaris Mansveld bij de Nacht van de Architectuur in Arnhem

Toespraak van staatssecretaris Mansveld (IenM) bij de Nacht van de Architectuur in Arnhem op 28 mei 2015.

De magie van het station

Ik begin nostalgisch. Achter mij ziet u het station van mijn jeugd. Het oude station Utrecht. Ik ben in Utrecht opgegroeid. En nog herinner ik me dat ik met mijn moeder voor het eerst op het station kwam. Dat maakte een enorme indruk. Het open gebouw, de drukte, de blauwe bussen. Stations zijn magische plekken. Het zijn de plekken waar de wereld voor je open gaat.

Dat was in mijn geval ook letterlijk zo, want vanaf station Utrecht ging ik op mijn 13e voor het eerst zelfstandig met tienertour! Station Utrecht is onlosmakelijk verbonden met die herinneringen. U begrijpt: ik vond het vreselijk toen ze Hoog Catharijne gingen bouwen! De band werd doorbroken!

Er is nog zo’n station waar ik een band mee heb opgebouwd, en dat is  Groningen. Groningen is al heel lang mijn woonplaats. Iedere keer als ik op het station kom bewonder ik de hal en de beschilderingen aan het plafond. Als inwoner ben ik er trots op. Sterker nog: ik denk dat een mooi station zelfs mede-bepalend is voor je geluksgevoel in de stad.

Ik ben het dus helemaal eens met Jan Benthem – de architect van station Rotterdam – die in een interview met het tijdschrift Architectuur en Stedebouw zegt dat 'stations de gebouwen zijn waar je als kind de mond van open valt, het zijn de gebouwen die zich vastzetten in je herinnering.'

Hij mag trots zijn op het nieuwe station Rotterdam dat niet voor niets vorige week gekozen werd door de Bond van Nederlandse Architecten als beste gebouw van het jaar! Onder andere, schrijft de jury, 'omdat het niet alleen een moderne overstapmachine is maar ook een stuk stad dat beladen is met emoties.'

Een station is 1 van die gebouwen die mensen bindt aan hun stad. Gebouwen waar je trots op kunt zijn, net als bibliotheken, schouwburgen, musea en zwembaden.

Het zijn cruciale gebouwen om bestaande en nieuwe reizigers mee te verleiden en het zijn dé iconische gebouwen die met hun architectonische schoonheid een stad kunnen verheffen. En de ambitie is om op al die functies een sprong vooruit te maken. Daar zijn we – zoals we hier vanavond zien in deze bijna voltooide Terminal  – volop mee bezig. Niet alleen in Arnhem, maar in heel Nederland verrijst een compleet nieuwe generatie stations. Want:

  • Rotterdam is vorig jaar geopend.
  • Dit jaar volgen Arnhem en Den Haag; Breda en Utrecht volgen in 2016.
  • En ik noem ook Delft dat dit jaar in gebruik werd genomen.
  • Naast de grote stations worden ook heel veel andere stations verbouwd, op dit moment werken we aan 170 van de 410 stations in Nederland.

Allemaal op verschillende manier en met een eigen gezicht, maar wel met één gemeenschappelijke visie en ambitie: ze moeten verbinden, verleiden en verheffen. En ik ga u precies uitleggen wat ik daarmee bedoel. 

Allereerst de verbindende functie

Een station is een van die gebouwen die onlosmakelijk verbonden zijn aan een stad. Dat betekent dat we steeds moeten kijken of een station nog wel past bij de stad. Want een stad is dynamisch, de samenleving verandert, onze gewoontes veranderen en een station moet mee veranderen.

Ik geef 2 voorbeelden.

Ten 1e zijn we veel mobieler geworden. We verplaatsen ons intensief via tram, bus, metro, fiets, auto, taxi om van deur tot deur te komen. We zien al die verschillende onderdelen van vervoer ook meer als 1 geheel, als 1 keten van deur-tot-deur. Het station is daarin steeds meer een centrale spil.

Ik wil dat die spilfunctie nog veel prominenter wordt! Ik zie het OV als een publieke voorziening met een bijzondere maatschappelijke waarde. Het verbindt mensen met elkaar, het stimuleert de economie en het verlegt grenzen. Daarom vind ik het heel belangrijk dat stations toegankelijke OV-knooppunten worden. Met een heldere verbinding tussen trein en alle manier van voor- en natransport. Het station is een integraal onderdeel van de deur-tot-deur reis. Om dat ook in de vormgeving tot uiting te laten komen is een uitdaging voor iedere architect! 

Een 2e voorbeeld heeft te maken met de groei van de steden. Veel stations werden in de beginperiode meestal net buiten of aan de rand van de stad gebouwd. U ziet achter mij bijvoorbeeld station Utrecht in 1910.

Het was letterlijk vaak de poort naar de stad. Maar dat veranderde toen de stad eromheen ging groeien. Het station werd daardoor een hindernis tussen verschillende stadsdelen.

De ambitie is om dit te veranderen! Een station moet binden en niet scheiden. Dat doen we niet alleen door het station aan alle kanten en voor iedereen toegankelijker te maken, maar ook door de directe omgeving een boost te geven, met winkels, woningen, of kantoren en door andere maatschappelijke functies te combineren met stations.

Een mooi voorbeeld is Delft waar een gespleten stad weer 1 geheel wordt door het spoor ondergronds te laten lopen. Bovendien kun je straks ook je paspoort verlengen in het station omdat het wordt gecombineerd met een nieuw stadskantoor.

Ander voorbeeld is het nieuwe station Rotterdam dat nu 2 duidelijke ingangen kent. En ook dit station Arnhem wordt veel toegankelijker door een nieuwe duidelijke toegang aan de achterzijde.

Ik ben zeer benieuwd of het ontwerp van Ben van Berkel uitpakt in de praktijk, want uiteindelijk gaat het om het gedrag van mensen. Laten zij zich verleiden?

Ik kom daarmee op de 2e functie van de nieuwe stations: ze moeten verleiden.

Elke dag maken meer dan een miljoen Nederlanders gebruik van een van de 410 stations in ons land. En dat aantal groeit jaarlijks met zo’n 3%. In Arnhem stappen nu dagelijks 38.000 in en uit en het station is berekend op een groei naar 110.000.

We zijn hard bezig om het spoor aantrekkelijker te maken voor reizigers. Wat mij betreft staat de reiziger op 1, 2 en 3! Dat is de gezamenlijke ambitie van alle vervoerders in de OV-sector. Ik heb die ambitie ook laten vastleggen in de concessies en in de Lange Termijn Spoor Agenda waarin alle OV-partijen samenwerken om de deur-tot-deur reis te verbeteren.

Heel belangrijk bij die ambitie is de kwaliteitsverbetering van de stations. Want een mooi, veilig en goed ingericht station draagt bij aan het welzijn van de reiziger.

Uit onderzoek blijkt dat het station voor 30% bepaalt hoe de reiziger zijn reis van deur-tot-deur beleeft. 30%! Dat is substantieel!

Ik vind het dan ook heel belangrijk dat het station een plek is waar je graag bent. Ik noem het wel eens een publieke huiskamer. Comfort is een sleutelwoord om de reiziger te verleiden. Reizigers willen niet alleen snel, maar vooral comfortabel van A naar B. Net als de trein moet een station comfort bieden. Of je er nu een minuut bent of een uur.

Want een station is een bijzondere plek: je bent er vaak maar even. Om op te stappen, over te stappen, op iemand te wachten. Maar het is steeds vaker ook een ontmoetingsplek: om te winkelen of een broodje te eten of te vergaderen.
Daarom investeren ProRail en NS flink in bijvoorbeeld nieuw stationsmeubilair. Want iedereen kent de koude harde stalen banken met gaatjes die zorgen voor een ribbeltjesrug… Die verdwijnen, op korte termijn in ieder geval op de grote stations, op de langere termijn op alle stations. En ze worden vervangen door nieuw ontworpen houten meubilair waarop je prima met je laptop kunt werken.

Daarnaast zorgen we voor beschutte wachtruimtes, voor betere wifi, we creëren 14.000 P&R-plekken, 395.000 fietsplekken, en meer liften. De verleiding is in volle gang!

Tot slot moet het station ook verheffen.

Ik heb het over schoonheid. Oftewel: wat je bouwt of aanlegt mag gewoon heel mooi zijn. Geen enkele omwonende wil tegen een lelijke bak beton aankijken. Schoonheid mag een rol spelen bij het afwegen en combineren van belangen. Gelukkig wordt die rol steeds groter. Of moet ik zeggen: weer steeds groter? Want de stations hebben een rijke architectonische traditie.

Denk aan eind 19e eeuw. Er brak een nieuwe tijd aan en het spoor was daarvan de verbeelding. Ook in Nederland werd de ene na de andere spoorlijn aangelegd. Maar er gebeurde meer. Want het spoorstation werd ontdekt als middel om de stedelijke ontwikkeling een impuls te geven. Zo werd in Amsterdam voor het eerst in Nederland een zelfstandig architect gevraagd voor het ontwerp van een nieuw station. U kent hem: Pierre Cuypers, ook wel bekend van het Rijksmuseum en vele kerken en kathedralen.

Wat kreeg hij mee als opdracht? Ik citeer: 'Het station zal meer dan enig gebouw in de gansche stad ten toon gesteld staan en mag vooral in de hoofdstad des Rijks geen misstand geven. Zelfs is het wenselijk dat het gunstig spreekt.' Einde citaat.

Die gedachte – dat een station 'gunstig moet spreken' - staat weer recht overeind bij de nieuwe generatie stations in de grote steden.

20 jaar geleden maakte het Rijk de keuze dat de stations in de grote steden ook architectonische eyecatchers moesten worden. Internationale visitekaartjes, want met het oog op de komst van de HSL werden dit de stations waar de reiziger voor het eerst uitstapt en kennismaakt met Nederland.

Dat was een gedurfde keuze, want puur functioneel gezien was het niet nodig. De stations moesten weliswaar op de schop, maar dat was  vanwege een gebrek aan capaciteit. Dat knelpunt hadden we ook kunnen oplossen met bredere perrons en tunnels. Maar de ambitie lag hoger en ik ben blij dat die keuze destijds is gemaakt.

Het resultaat mag er zijn: een nieuwe serie stations die zeer gunstig stemmen. Een serie stations en OV-knooppunten waar Nederland internationaal gezien mee voorop loopt en waar de inwoners weer trots op kunnen zijn en een nieuwe band mee kunnen opbouwen.

Want ook nu komen er nog steeds kinderen voor het eerst naar een station, en dat zijn zeker in de grote steden magische gebouwen waar je als kind de mond van openvalt.

Daarom tot slot – een woord van waardering en een korte blik vooruit.

20 jaar geleden begonnen we aan een avontuur. Niet alleen de rijksoverheid, maar zeker ook de architecten, de aannemers, de bouwers en de gemeenten. Het was een complex en spannend avontuur. Complex vanwege het groeiend aantal partijen dat een rol speelde bij de opdrachtverlening. Zie dan maar eens tot besluitvorming te komen!

Spannend was het bouwen tijdens de recessie. Er moesten risico’s worden genomen en lastige keuzes worden gemaakt om de kosten te beheersen. Bijvoorbeeld hier in Arnhem. De bedoeling was om de OV-terminal volledig in beton te bouwen, maar dat bleek financieel totaal niet haalbaar.

Uiteindelijk is de keuze gemaakt om plafond en dak in staal te bouwen. Daarmee kon toch het oorspronkelijke ontwerp in stand worden gehouden. Een knap staaltje vindingrijkheid van bouwers, constructiebureaus en architectenbureau!
Heel knap is bovendien dat er steeds is gebouwd terwijl het spoor in gebruik bleef en de reiziger niet teveel gehinderd mocht worden. Daar heb ik zeer veel respect voor.

Wat kunnen we hieruit leren? In één woord: samenwerking. De enige manier om in zo'n proces toch stappen te zetten, is met alle partijen rond de tafel te zitten en gebruik te maken van elkaars kennis.

Ik heb alle waardering voor de manier waarop de partijen dit – zeker bij de grote stations – consequent hebben gedaan en nog steeds doen. Ik roep dan ook op om die werkwijze voort te zetten, ook bij de kleinere stations.

Want station Arnhem nadert weliswaar zijn voltooiing, maar met veel andere stations kunnen we nog sprongen vooruit maken. We zijn nog lang niet klaar met verbinden, verleiden en verheffen, maar zoals het bijna voltooide station Arnhem laat zien: we zijn wel op de goede weg!

Dank u wel.