Van der Steur neemt aanbevelingen Commissie Oosting over

Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) neemt de aanbevelingen over uit het rapport van de Commissie Oosting die onderzoek heeft gedaan naar de ontnemingsschikking met Cees H. en de informatie die daarover aan de opeenvolgende ministers en vervolgens aan De Tweede Kamer is verstrekt. Ook neemt hij de aanbevelingen van de Erfgoedinspectie over. Dit blijkt uit een brief die vandaag naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Commissievoorzitter Oostings overhandigt het onderzoeksrapport aan minister Van der Steur.

Minister Van der Steur krijgt het onderzoeksrapport aangeboden door commissievoorzitter Oosting. Foto: Wiebe Kiestra

De bewindsman aanvaardt de bevindingen van de Commissie en de beoordelingen die zij daarop heeft gebaseerd. Hij is de Commissie erkentelijk voor het vele werk dat zij heeft verricht en voor het gedegen rapport dat daarvan het resultaat is.

De Commissie heeft stevige conclusies getrokken over het verleden en de verantwoording die daarover is afgelegd. Door de rapporten van de Commissie en van de Erfgoedinspectie is duidelijk geworden dat er bij de voorbereiding, de totstandkoming en de afwikkeling van de schikkingsovereenkomst en bij de informatieverstrekking daarover aan uw Kamer veel is misgegaan. Van der Steur: ‘Ik betreur dat in hoge mate. Mijn ambtsvoorganger heeft met het aanbieden van zijn ontslag verantwoordelijkheid genomen op het cruciale punt van de informatieverstrekking aan uw Kamer.’

De Commissie heeft met instemming kennis genomen van het verandertraject dat inmiddels in gang is gezet. ‘De bevindingen en aanbevelingen van de Commissie sluiten voor een belangrijk deel aan bij het door mij ingezette verandertraject binnen het ministerie en de organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben. De aanbevelingen zie ik dan ook als ondersteuning van het beleid dat ik op dat punt in gang heb gezet en zij bevestigen het belang daarvan’, aldus Van der Steur. Het verandertraject richt zich met name op de verdere versteviging van de interne afstemming en coördinatie en de bevordering van de politieke sensitiviteit in alle lagen van de organisatie.

Daarnaast zal de zogeheten incidentenstrategie, die binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt gehanteerd bij incidenten, worden geactualiseerd. Dit volgt op de aanbeveling van de Commissie dat in de toekomst in gevallen die in publiek en politiek opzicht onder een vergrootglas liggen, zoals het onderhavige, eerder te kiezen voor extern onderzoek door een onafhankelijke onderzoeker. Dat is in het onderzoek naar de hoogte van het daadwerkelijk overgemaakte bedrag niet gebeurd.

Het rapport van de Commissie geeft de minister aanleiding de inrichting van enkele processen bij onder meer het OM nog eens te bezien. Eerder heeft hij al – na overleg met het College van procureurs-generaal – besloten dat het College qua samenstelling zal worden gewijzigd: er komt een procureur-generaal met een bedrijfsmatige achtergrond. Dit zal meteen worden geëffectueerd als het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel dat een dergelijke benoeming mogelijk maakt, in werking is getreden. Ook is de minister met het College in overleg over zijn voornemen een lid aan het College toe te voegen dat zich met name zal bezig houden met het (juridisch en bedrijfsmatig) herontwerpen en inrichten van een aantal belangrijke werkprocessen, zoals eerder ook al in de beleidsreactie op het rapport-Hoekstra is aangegeven. Dit zal op korte termijn tot nadere stappen leiden.

De Erfgoedinspectie concludeert in een eveneens vandaag verschenen rapport dat het archiefbeheer van het ontnemingsschikkingsdossier over Cees H. niet in orde was. Zij constateert weliswaar dat de kwaliteit van het archiefbeheer van ontnemingsschikkingen inmiddels verbeterd is, maar dat de geordende en toegankelijke staat van dossiers nog steeds niet volledig is gegarandeerd. Daarom beveelt de Erfgoedinspectie aan, het archiefbeheer te verbeteren op de punten van dossiervorming, toegankelijkheid en selectie. De aanbeveling wordt door de minister overgenomen en zal door het College van procureurs-generaal worden uitgevoerd.

De Commissie acht het onwaarschijnlijk dat een schikking als hier aan de orde zich in de huidige tijd zou kunnen herhalen. Zij baseert zich hiertoe niet alleen op de ontwikkeling van het ontnemingsrecht maar ook op het feit dat de expertise binnen het OM aanzienlijk is toegenomen en dat een bestendige praktijk is gegroeid waarbinnen het College steeds en zeer actief betrokken is bij voorgenomen schikkingen.

Niettemin ziet de Commissie ruimte voor verbetering en doet een aantal aanbevelingen, die zullen worden uitgevoerd. Er wordt in beleidsregels en procedurevoorschriften duidelijker aangegeven in welke gevallen een officier van justitie een ontnemingsschikking kan aangaan en in welke gevallen een voorgenomen ontnemingsschikking aan de hoofdofficier, het College van procureurs-generaal respectievelijk de minister moet worden voorgelegd. Daarom wordt bij het OM de voorgenomen herziening van de bestaande ‘Aanwijzing afpakken’ en een bijbehorende interne instructie in lijn gebracht met de aanbevelingen van de Commissie. Dat geldt ook voor het samenwerkingsprotocol dat het OM en de Belastingdienst op 1 juli 2015 hebben gesloten. Bij de herziening van de interne instructie zal het College van procureurs-generaal onderzoeken hoe de omschrijving van de besluitvormingsprocedure over het aangaan van een schikking kan worden verbeterd.

De aanbeveling van de Commissie om na te gaan of rechterlijke toetsing van ontnemingsschikkingen in het algemeen wenselijk is, betrekt de bewindsman bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering waarin al is aangekondigd de regeling van de ontnemingsschikking tegen het licht te houden. Ook komt er meer duidelijkheid in hoeverre en onder welke waarborgen toezeggingen over voordeelsontneming kunnen worden gedaan. Verder beziet het OM hoe nog meer openheid kan worden gegeven aan interne besluitvorming met betrekking tot ontnemingsschikkingen.

Tot slot onderschrijft de bewindsman de aanbeveling van de Commissie om in het gratiebeleid tot uitdrukking te brengen dat de bereidheid om een geldbedrag te voldoen ter ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel, niet kan leiden tot gratie. In de praktijk wordt al volgens deze aanbeveling gewerkt. Waar nodig zal dit nog nader worden vastgelegd of verduidelijkt in de voorschriften over gratie.