Toespraak van SG Maarten Camps bij AcTI Innovatieconferentie

Toespraak van de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken, Maarten Camps, bij de AcTI Innovatieconferentie, op 1 november 2016 in Den Haag.

Dames en heren,

We zijn hier bijeen in de Rolzaal, in een van de oudste bestuurlijke centra ter wereld. En dat voor een bijeenkomst over innovatie.

De vorige keer dat ik hier was, was op Prinsjesdag. Niet bepaald een gelegenheid die uitblinkt door innovatie. In ieder geval niet de ceremonie, die al decennia hetzelfde is.

Maar de inhoud van de troonrede, het beleid, is veel meer met de tijd meegegaan. Kijk maar eens naar het onderwerp van vandaag.

Anno 2016 staan technologie en innovatie centraal in het overheidsbeleid. Daar zijn we in Den Haag trots op, want we komen van ver. In de jaren '70 kwam er voor het eerst een portefeuillehouder wetenschapsbeleid in de Ministerraad. Het lijntje met het bedrijfsleven was toen nog heel dun. Dat is nu wel anders.

Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid zoeken elkaar tegenwoordig op. Om samen te innoveren. Om samen nieuwe processen, materialen of producten te ontwikkelen. Om samen te werken aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen.

Dat heeft gewerkt. Wij zijn sinds kort één van de innovatieleiders in de EU. Innovatie is een aanjager van economische groei en welvaart. Innovatie helpt ons antwoorden te geven op de grote vraagstukken van deze tijd. Uitdagingen zoals de energietransitie, veilig voedsel en gezondheid voor de wereldbevolking, met droge voeten en schoon drinkwater voor iedereen en veiligheid. En een circulaire economie die de aarde niet uitput. Daar ligt de impact die we met innovatie willen bereiken.

Nog vorige week, bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Economische Zaken, heeft ook de Tweede Kamer gevraagd om het innovatiebeleid juist op deze maatschappelijke uitdagingen te richten. Die focus hebben we de afgelopen jaren al gehad, mede geïnspireerd door AcTI-conferenties. En die focus gaan we dus versterken.

Tegelijk is ook duidelijk dat we niet kunnen voorspellen hoe doorbraaktechnologieën een bijdrage kunnen leveren aan ons antwoord op maatschappelijke uitdagingen. Wie heeft in 1990 voorzien dat we nu met mobieltjes communiceren en niet meer zonder internet kunnen? We moeten daarom parallel blijven werken aan maatschappelijke uitdagingen én aan doorbraaktechnologieën.

Eerst die focus op maatschappelijke uitdagingen. Wat hebben we daaraan? Het geeft richting aan onze inspanningen op lange termijn en aan onze selectie van prioriteiten. Het helpt ons om consistent te zijn en zekerheid te bieden aan de bedrijven en onderzoekers die mee willen doen.

Hoe effectief dat is, zien we bij wind op zee. De overheid heeft een duidelijke keuze daarvoor gemaakt, in beleid en in innovatie. De kosten van het bouwen van windturbines in de Noordzee gaan nu snel omlaag. Uit de prioriteit voor duurzame energie komt ook het nieuwe onderzoekscentrum voor energietransitie bij TNO voort. Dat wordt opgebouwd uit bestaande activiteiten bij TNO én ECN.

De verandering die we hebben doorgemaakt in de richting van brede samenwerking, past bij ons. Wij zijn een land van coalities en consensus. Lang geleden ging dat vooral over polders en gemalen. Nu vinden we elkaar rond innovatie en de zoektocht naar oplossingen voor de maatschappelijke vraagstukken. Die samenwerking is een grote verworvenheid en ligt aan de basis van onze recente successen.

Samenwerking passen wij ook toe bij het organiseren van middelen voor onderzoek. Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid hebben in 2015 voor één miljard euro geïnvesteerd in publiek-privaat onderzoek in de topsectoren. Dat is twee keer zoveel als de ambitie van het kabinet was. Het bedrijfsleven heeft zelf bijna een half miljard van die investeringen gefinancierd. Dat is zelfs twee en een half keer zoveel als we vooraf gedacht hadden.

Eén miljard is mooi, natuurlijk, maar wat gebeurt er met dat geld? Hier zie je onder andere het belang van doorbraaktechnologieën. Ik noem twee voorbeelden.

In Delft werkt QuTech, een van de Nationale Iconen van 2014 [in de zaal aanwezig], aan supersnelle kwantumcomputers. Die houden onder meer beloften in voor veiligheid en ICT, waardoor het bijvoorbeeld onmogelijk wordt dataverkeer af te luisteren.

Een 2e voorbeeld is het consortium rond chemische bouwstenen, CBBC (chemical building blocks consortium). Dat heeft een veelbelovende toekomst. Kunt zich voorstellen dat binnen afzienbare tijd CO2 op grote schaal positief kan worden ingezet? Dat is waar CBBC aan werkt. CO2 als soort grondstof voor nieuwe materialen voor de bouw of als een nieuwe energiebron in het kader van onze energietransitie.

Dat is circulaire economie 4.0.

Bij deze activiteiten gaat het om publiek-private samenwerking tussen bedrijven, overheid en kennisinstellingen. De overheid betaalt mee via wat we nu de PPS-toeslag noemen, vroeger de TKI-toeslag. Daarmee verhogen we de bijeengebrachte middelen met een kwart. Dat maakt het aantrekkelijk voor het bedrijfsleven om geld in de samenwerking te steken.

Toch is de omvang van onze totale onderzoeksmiddelen – publiek en privaat samen – nog te laag. We zitten nu op het niveau van 2 procent van ons BBP, maar onze ambitie is om door te groeien naar 2,5 procent. Het zijn vooral de private bijdragen die nog achterblijven.

De kunst is om de publieke uitgaven zo te richten dat maximaal private bijdragen worden uitgelokt. Het treft dus dat er hier veel vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zijn.

Dames en heren,

We zijn natuurlijk blij met elke innovatie en daarom trots dat Nederland 3e staat in de lijst met Europese landen die octrooien aanvragen. Een illustratie van de Nederlandse innovatiekracht. Een illustratie van de kracht van samenwerking.

Maar het is niet alleen belangrijk dat we in Nederland nieuwe processen en producten ontwikkelen. We moeten ook in staat zijn om in eigen land te produceren.

Gelukkig zien we daar ook goed voorbeelden van. Kijk naar de productielocatie van Philips in Drachten. Een hypermoderne smart factory die onder andere scheerapparaten maakt. Made in the Netherlands, niet in China of India. Van de 2.000 medewerkers, zijn er maar liefst 600 ontwikkelaar en die komen uit 35 landen. In Drachten vinden we dus ontwikkeling en productie onder 1 dak. En het laat zien dat smart industry werkgelegenheid oplevert.

Een ander voorbeeld zijn de fieldlabs voor smart industry. Bedrijven én kennisinstellingen ontwikkelen, testen én implementeren daar samen de industrie van de toekomst.  Zo zorgt Campione in Noord-Brabant ervoor dat onderhoud voor chemiebedrijven 100% voorspelbaar wordt.  Zo kunnen ze onderhoud precies op het juiste moment uitvoeren, niet te vroeg en niet te laat. Dat leidt tot een flinke verlaging van de kosten en een verhoging van de productie. Dit laat zien dat industriële productiecapaciteit een voorwaarde is voor een gezond innovatieklimaat.

Ook nieuwe initiatieven, vanuit bestaande bedrijven of vanuit start-ups, blijven hiervoor noodzakelijk. Daarom heben we StartupDelta in het leven geroepen en een start-up-gezant aangesteld. Constantijn van Oranje doet dat met veel deskundigheid en inzet en zal u daar straks meer over vertellen. Het resultaat is in elk geval dat ons start up klimaat inmiddels ingedeeld wordt bij de top van de wereld. Een grote bijdrage aan ons innovatiepotentieel komt van het MKB. Dat doet 40% van alle R&D-inspanningen.

Dames en heren,

De grote maatschappelijke vraagstukken van deze tijd geven duidelijk richting aan onze innovatie-inspanningen. Het bekende rijtje van energie, voedsel, gezondheid, water, digitalisering enz., zal in de toekomst nog centraler staan in ons innovatiebeleid. Daar zal de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheid zich op moeten richten. Dat geldt voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Voor het grote publiek is het soms lastig te bevatten waar al die innovatie-inspanningen goed voor zijn. De smartphone wordt vanzelfsprekend gevonden. We weten niet beter dan dat een MRI-scan wordt gedaan.

Maar de relatie met het zwoegen van onderzoekers en ondernemers wordt nauwelijks gelegd. Dat zwoegen kom ik vaak tegen als ik een bezoek breng aan Nederlandse bedrijven.

De ontwikkelingen die ik daar zie zijn voor het grote publiek vaak volstrekt onbekend en onverwacht. Daarom is het belangrijk voortdurend zichtbaar te maken wat de innovatie inspanningen opleveren. Het zorgt voor steun voor het innovatiebeleid. En het maakt jongeren enthousiast om zich technisch te scholen en zich te verdiepen in ICT.

Daarom geeft het ministerie van Economische Zaken met de selectie van Nationale Iconen een podiumplaats  onze innovatiehelden. Daarom ben ik blij dat u vandaag de ontwikkeling van autonoom rijden bespreekt: een heel concrete toepassing.

Nederland is nu innovatieleider en dat willen we graag zo houden, in een wereld die verandert. Dat zal lukken, als we de kracht van de goede samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden blijven benutten en verder verdiepen.

Daarbij zal de focus op maatschappelijke uitdagingen de komende jaren nog duidelijker en sterker worden. Dat zie ik voor ons allen als 'the next smart step'.

Dank u wel.