Toespraak ‘Met het oog op de toekomst’ van minister Sander Dekker op het congres 25 jaar Nieuw Burgerlijk Wetboek

Openingstoespraak door minister Sander Dekker op het congres 25 jaar Nieuw Burgerlijk Wetboek, New Babylon, Den Haag. 

Dames en heren,

Welkom op het congres 25 jaar Nieuw Burgerlijk Wetboek, hier in Nieuw Babylon.

In het bijzonder een welkom aan u, meneer Snijders. U heeft er voor gezorgd dat op 1 januari 1992 een Nieuw Burgerlijk Wetboek kon worden ingevoerd. Dat was wat je noemt een mega-prestatie! Fijn dat u er bent!

Het is goed om zo veel deskundigen en ingewijden in het civiel recht bij elkaar te zien.

Voor mij als nog redelijk vers minister voor Rechtsbescherming grijp ik gretig mijn kans om zo’n gezelschap uitgelezen juristen toe te spreken. Als niet jurist, want dat is inmiddels wel algemeen bekend.

Voel ik me daardoor in uw gezelschap misschien een koekoeksjong? Nee, in tegendeel. Want net als iedereen ben ik wat het burgerlijk wetboek betreft, een ervaringsdeskundige.

Iedereen krijgt met het burgerlijk wetboek te maken. Je kunt je hele leven je best doen niet in aanraking te komen met het Wetboek van Strafrecht, voor het BW lukt je dat nooit. Zo heb ik pas geleden een nieuw huis in de haven van Scheveningen gekocht. En aangezien ik al tien jaar lang iedere ochtend naast dezelfde vrouw wakker wordt, leek het ons ook wel verstandig dat maar eens formeel te regelen. Met het koopcontract van ons appartement was het gauw gepiept. Maar ik moet bekennen dat de samenlevingspapieren al weken zonder handtekening thuis liggen. Niet dat ik aan mijn relatie twijfel. Maar de notaris had er zo’n ingewikkeld verhaal van gemaakt, dat ik na drie keer grondig lezen nog maar nauwelijks begreep wat er nou precies staat.

Dus laten we vandaag in ieder geval met elkaar afspreken dat het mooi zou zijn als wetten in een voor iedereen begrijpelijke taal worden geschreven. En dat geldt dubbel en dwars het burgerlijk recht – dat is immers People’s Law.

Dames en heren,

Als minister voor Rechtsbescherming kan ik natuurlijk verheven woorden gebruiken om mijn positie ten opzichte van het burgerlijk wetboek te markeren.

Dat ik sta voor een democratische rechtsstaat die de vrijheid en veiligheid van burgers waarborgt.

Dat het fundament van die rechtsstaat een kwalitatief stelsel van wetten en regels vereist.

En dat die wetgeving duurzaam en relevant moet zijn. Populair gezegd: dat die bij de tijd is. Of beter nog, langere tijd stand houdt. Met het oog op de toekomst.

Dat beseften de wetgevers aan het begin van de negentiende eeuw waarschijnlijk al toen werkten aan het eerste ‘eigen’ Nederlands burgerlijk wetboek.

Maar het geldt zeker voor professor Meijers die zich in 1947 aan de vernieuwing van het burgerlijk wetboek zette. Hij realiseerde zich dat wetgeving met het oog op de toekomst ruimte moest laten voor nieuwe ontwikkelingen.

Meneer Snijders, u heeft dat mooi verwoord. U zei dat – ik citeer: “het bouwwerk moet op zo’n wijze worden opgetrokken dat zonder moeite voor zeer uiteenlopende privaatrechtelijke figuren een kamer in het gebouw kan worden ingeruimd.”

Nu 25 jaar na de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, is de vraag: Is het Nieuw BW anno 2017 nog steeds in staat om nieuwe ontwikkelingen in goede wettelijk banen te leiden? Van mijn medewerkers heb ik begrepen dat ik als antwoord kan geven: “Ja – meestal wel.”

Er zijn nieuwigheden, die prima zijn opgevangen. Ik noem de afdeling over de elektronische handtekening, dat is toegevoegd in Boek 3. Of de opslag van CO2, waarvoor na lang studeren uiteindelijk geen wettelijke aanpassing nodig werd geacht. En dat geldt ook voor drones. De huidige regels voor aansprakelijkheid lijken – vooralsnog - afdoende. Dat is natuurlijk mooi. Maar soms is niet te voorzien hoe, en hoe snel, de technologische ontwikkeling verloopt.

Mag ik een voorbeeld noemen uit het jaar waarin het Nieuw Burgerlijk Wetboek van kracht werd: 1992. In dat jaar kwam de eerste gsm voor de consument beschikbaar, de Nokia 1011. Op dat ogenblik het toppunt van techniek. Maar als we kijken naar de platte en lichte smartphones van vandaag, dan moeten we constateren dat die kleine apparaatjes qua vermogen en applicaties meer kunnen dan de meest krachtige supercomputer uit 1992. Met de GSM uit 1992 kon je bellen. Met de smartphone van nu kun je bankieren, je bloeddruk meten, winkelen, foto’s en films maken. Op de moderne telefoon hoef je geen toetsen meer in te drukken. Hij herkent je stem en je gezicht.

Met de komst van de gsm waren de mensen in 1992 ongetwijfeld in de wolken. Maar vandaag de dag speelt bijna alles zich af in de cloud. Door dat kleine apparaatje weten grote bedrijven inmiddels een hoop over ons. Hoeveel stappen we per dag zetten. Hoe lang en diep we slapen. Waar we heen gaan. Hoelang we in de file staan en waar. Wat we eten. Waarheen we op vakantie gaan. Hoe fit we zijn. En al die gegevens zijn goud waard. Data is de nieuwe olie. Steeds meer bedrijven verdienen geld met de gegevens die wij ze – soms zelf onbewust – verschaffen.

Er daar liggen voor de toekomst dan misschien toch weer nieuwe uitdagingen voor het burgerlijk recht. Want wie is eigenaar van al die persoonlijke gegevens? Het burgerlijk wetboek spreekt alleen over eigendom van zaken, waarbij zaken worden gedefinieerd als stoffelijke objecten. Het is de vraag of dat nog houdbaar is in een maatschappij waarbij de online wereld steeds belangrijker wordt.

Laat me u een ander voorbeeld geven: de opkomst van de deeleconomie. Initiatieven als AirBnB, Snappcar en Thuisafgehaald zijn niet meer weg te denken. Maar als ik via Peerby een hogedrukspuit van mijn buurman leen om mijn terras schoon te maken. Is er dan sprake van een vriendendienst of van een economische transactie? En wat als ik tijdens de vakantie doe aan woningruil via AirBnB?

De vraag is of de regels in het burgerlijke wetboek aansluiten bij deze ontwikkelingen.

Een laatste voorbeeld – nu even los van technologische ontwikkelingen. Ook in de echte wereld van relaties tussen mensen verandert er maatschappelijk veel. Momenteel wordt bijna de helft van de kinderen geboren buiten het huwelijk. Ook zien we ook steeds meer verschillende samenlevingsverbanden ontstaan. Kinderen die de ene week doorbrengen bij twee pappa’s. En de andere week bij twee mamma’s. Hoe vertalen we dat wettelijk in het familierecht? En als we meerouderschap mogelijk willen maken, wat betekent dat dan voor het naamrecht, het erfrecht en de nationaliteit?

Het is een van de onderwerpen waar ik naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap de komende jaren zeker mee aan de slag zal gaan.

Dames en heren,

We zullen altijd worden geconfronteerd met nieuwe vraagstukken die een uitdaging vormen voor ons burgerlijk recht. En daar moeten we dan mee aan de slag. Om ons wetboek bij de tijd te houden. Mijn vraag aan u is: help ons het burgerlijk wetboek te versterken en te vernieuwen. Zodat iedereen kan rekenen op wat je noemt een People’s Law – een wetboek van en voor de burger.

Nu en in de toekomst.