Titel: Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR FISCALE ZAKEN
DIRECTIE WETGEVING DIRECTE BELASTINGEN
s-Gravenhage, 20 december 2000
Nr. WDB 2000/955M
ONDERWERP
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
De staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 2, 6, 8, 8a, 11, 12, 13, 15a,
15b, 15c, 15d, 16, 16a, 16c, 17, 18, 19f, 25, 28, 29, 31, 32b, 33 en
35b van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel II van hoofdstuk 2
van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 8 van het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 15 van de Wet
financiering volksverzekeringen;
Voor zoveel nodig in overeenstemming met de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Besluit:
UITVOERINGSREGELING LOONBELASTING 2001
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Reikwijdte
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 8, 8a, 11,
12, 13, 15a, 15b, 15c, 15d, 16, 16c, 17, 18, 19f, 25, 28, 29, 31, 32b,
33 en 35b van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel II van
hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, artikel
8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 15 van de
Wet financiering volksverzekeringen.
Artikel 2 Definities
1. Deze regeling verstaat onder:
a. wet: de Wet op de loonbelasting 1964;
b. besluit: het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965;
c. huispersoneel: de werknemer die ten behoeve van de natuurlijke
persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens
huishouding verricht;
d. verbonden vennootschap: een verbonden vennootschap, bedoeld in
artikel 10a, zevende lid, van de wet;
e. inhoudingsplichtigenverklaring: de verklaring dat degene aan wie
die verklaring is afgegeven ten aanzien van artiesten dan wel
beroepssporters als inhoudingsplichtige is aangewezen;
f. jaaropgaaf: de opgave van het in het kalenderjaar genoten loon, de
ingehouden belasting en andere gegevens die van belang kunnen zijn
voor de heffing van de inkomstenbelasting;
g. belasting, ingeval artikel 27, tweede lid, eerste volzin, van de
wet van toepassing is: het gezamenlijke bedrag van de belasting en
de premie voor de volksverzekeringen;
h. heffingskorting: de heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk III van
de wet;
i. openbaar vervoer: openbaar vervoer, bedoeld in de Wet
personenvervoer.
2. In deze regeling wordt onder een uitkering ingevolge een
sociale verzekeringswet mede verstaan de toeslag die ingevolge de
Toeslagenwet wordt verleend op die uitkering.
HOOFDSTUK 2 BELASTINGPLICHT (hoofdstuk I van de wet)
Artikel 3 Niet-inhoudingsplichtigen
Niet als inhoudingsplichtige worden beschouwd:
a. het Internationaal Gerechtshof;
b. het Permanente Hof van Arbitrage;
c. de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;
d. de Verenigde Naties en zijn gespecialiseerde organisaties;
e. de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie;
f. de Europese Gemeenschappen;
g. de Europese Organisatie voor de Veiligheid van de Luchtvaart
(Eurocontrol);
h. het Europees Ruimte-Agentschap/het Europese Centrum voor de
ruimtevaarttechniek (ESA/ESTEC);
i. het Europees Octrooibureau;
j. Europol;
k. de Internationale Dienst voor nationaal landbouwkundig onderzoek
(ISNAR);
l. het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en
plattelandsontwikkeling (CTA);
m. het gemeenschappelijk centrum voor onderzoek op het gebied van
kernenergie (GCO, voorheen Euratom);
n. de African Management Services Company BV (AMSCO);
o. het Iran United States Claims Tribunal;
p. het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen (CFC);
q. de Internationale Nikkel Studie Groep (INSG);
r. de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapens (OPCW);
s. de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM);
t. de leden en functionarissen van de bovengenoemde volkenrechtelijke
organisaties die diplomatieke voorrechten genieten en geen
Nederlander zijn, zulks ten aanzien van degenen die in hun
persoonlijke dienst werkzaam zijn.
Artikel 4 Aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een
thuiswerker
In afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet wordt ten
aanzien van de hulp van de thuiswerker die doorgaans voor een
opdrachtgever arbeid verricht, de opdrachtgever van die thuiswerker
als inhoudingsplichtige aangewezen.
Artikel 5 Aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest dan
wel een beroepssporter
1. In afwijking van artikel 8a, eerste lid, van de wet wordt,
voorzover de voor het optreden van een artiest dan wel de
sportbeoefening van een beroepssporter overeengekomen gage, bedoeld in
artikel 35, tweede lid, van de wet wordt verstrekt aan degene die in
het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring, als
inhoudingsplichtige aangewezen: degene aan wie die verklaring is
afgegeven.
2. Voorzover degene aan wie een inhoudingsplichtigenverklaring
is afgegeven gage van artiesten dan wel beroepssporters verstrekt aan
een ander aan wie een zodanige verklaring is afgegeven, wordt in zijn
plaats die ander als inhoudingsplichtige aangewezen.
3. Een inhoudingsplichtigenverklaring kan op verzoek door de
inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden afgegeven aan:
a. de artiest dan wel beroepssporter die als leider van een
gezelschap optreedt;
b. de leider van een gezelschap die, of het lichaam in de zin
van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen dat het optreden van artiesten dan wel de
sportbeoefening van beroepssporters overeenkomt;
c. degene met wie of degene door wiens bemiddeling het
optreden van artiesten dan wel de sportbeoefening van beroepssporters
wordt overeengekomen;
d. degene die als onderneming uitoefent het verrichten van
administratieve werkzaamheden voor derden, en de inhoudingsplicht en
de daarmee samenhangende verplichtingen overneemt van degene met wie
de artiest dan wel de beroepssporter het optreden respectievelijk de
sportbeoefening is overeengekomen.
4. De inspecteur geeft geen inhoudingsplichtigenverklaring af
indien de persoon of het lichaam, bedoeld in het derde lid, niet in
Nederland woont of is gevestigd.
5. Het verzoek om afgifte van de
inhoudingsplichtigenverklaring wordt ingediend bij de inspecteur en
geschiedt overeenkomstig de wijze als aangegeven in het door de
inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier.
6. De inhoudingsplichtigenverklaring is van toepassing
gedurende de termijn van ten hoogste vijf jaren, te rekenen vanaf de
datum van afgifte.
7. Degene aan wie de inhoudingsplichtigenverklaring is
afgegeven, bewaart het origineel van deze verklaring bij zijn
loonadministratie en verstrekt een kopie van deze verklaring aan
degene die op grond van artikel 8a, eerste lid, van de wet
inhoudingsplichtige zou zijn, ter bewaring bij diens
loonadministratie.
8. De inspecteur trekt bij voor bezwaar vatbare beschikking de
inhoudingsplichtigenverklaring in, indien:
a. de verklaring haar belang heeft verloren;
b. de op de verklaring vermelde gegevens niet juist zijn dan
wel niet meer juist zijn;
c. degene die in het bezit is van een
inhoudingsplichtigenverklaring niet meer in Nederland woont of is
gevestigd;
d. degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring
bij herhaling de inhoudingsplicht of de daarmee samenhangende
verplichtingen niet nakomt;
e. degene die in het bezit is van een
inhoudingsplichtigenverklaring geen kopie van die verklaring verstrekt
aan degene die op grond van artikel 8a, eerste lid, van de wet
inhoudingsplichtige zou zijn.
Artikel 6 Bij overeenkomst aangewezen inhoudingsplichtige bij
een beroepssporter
In afwijking van artikel 8a, eerste lid, van de wet wordt,
indien met de minister van Financiën is overeengekomen dat de
belasting zal worden ingehouden door een ander dan degene met wie de
sportbeoefening is overeengekomen ten aanzien van de beroepssporter,
eveneens als inhoudingsplichtige aangewezen: degene die op grond van
de overeenkomst de inhouding overneemt.
HOOFDSTUK 3 VOORWERP VAN DE BELASTING (hoofdstuk II van de wet)
Artikel 7 Niet tot het loon behorende aanspraken
Tot het loon behoren niet:
a. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen
van de dienstbetrekking anders dan wegens arbeidsongeschiktheid of
overlijden van de werknemer, vervroegd uittreden of het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd;
b. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen
van de dienstbetrekking wegens arbeidsongeschiktheid, vervroegd
uittreden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, indien
deze uitkering driemaal het loon van een maand niet overtreft;
c. aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen in door de
minister van Financiën aan te wijzen gevallen.
Artikel 8 Loon voor de toepassing van enkele regelingen
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en
o, en artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet en artikel 7,
onderdeel b, van deze regeling wordt het loon in aanmerking genomen
met inachtneming van het volgende:
a. artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de wet vindt geen
toepassing;
b. tantièmes en toevallige bijzondere beloningen, alsmede tot
het loon behorende aanspraken worden niet in aanmerking genomen.
Artikel 9 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken
1. De schriftelijk vastgelegde regeling, bedoeld in artikel
11, eerste lid, onderdeel r, onder 1°, van de wet moet voorzien in een
gedagtekende overeenkomst die ten minste bevat:
a. naam en adres van de werknemer en de inhoudingsplichtige,
en
b. de dag of dagen in de week waarop de werknemer in de
werkruimte, bedoeld in het tweede lid, pleegt te werken.
2. De inrichting van de werkruimte in de woning, bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 2°, van de wet moet voldoen
aan de in de artikelen 5.15 en 6.30 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit gestelde voorwaarden.
Artikel 10 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij
woon-werkverkeer waarbij tevens een of meer andere werknemers worden
vervoerd
1. Artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de wet is slechts
van toepassing ingeval het vervoer waarbij een werknemer tevens een of
meer andere werknemers vervoert, plaatsvindt over een reisafstand
gemeten langs de meest gebruikelijke weg van meer dan 15 kilometer
voor zowel de heen- als de terugreis.
2. De schriftelijk vastgelegde regeling, bedoeld in artikel
11, eerste lid, onderdeel s, van de wet moet ten minste voorzien in
een gedagtekende opgave van:
a. de naam en het adres van de in dat onderdeel bedoelde
werknemers en de inhoudingsplichtige van die werknemers, en
b. de dagen waarop, de plaatsen waartussen en de afstanden
waarover het in dat onderdeel bedoelde vervoer pleegt plaats te
vinden.
Artikel 11 (Gereserveerd)
Artikel 12 (Gereserveerd)
Artikel 13 (Gereserveerd)
Artikel 14 (Gereserveerd)
Artikel 15 (Gereserveerd)
Artikel 16 (Gereserveerd)
Artikel 17 Fooien en dergelijke prestaties van derden
Fooien en dergelijke prestaties van derden worden geacht te zijn genoten tot het bedrag waarvoor zij voor de toepassing van de Coördinatiewet Sociale Verzekering tot het loon behoren. Voorzover zij dit bedrag te boven gaan behoren zij niet tot het loon.
Artikel 18 Waarde aanspraak
De waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder
een voorwaarde een of meer uitkeringen en verstrekkingen te ontvangen,
wordt gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort - of,
voorzover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden
gestort - teneinde de aanspraak te dekken.
Artikel 19 Waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling
in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
1. In afwijking in zoverre van artikel 18 wordt per
kalenderjaar de waarde van een aanspraak ingevolge een
ziektekostenregeling ten behoeve van ten minste 25 werknemers of
gewezen werknemers die gedurende het gehele voorafgaande kalenderjaar
heeft bestaan, voorzover geen stortingen bij derden worden verricht,
gesteld op het bedrag van de gemiddelde uitkering. De gemiddelde
uitkering is het rekenkundige gemiddelde van de jaargemiddelden van de
afgelopen vijf kalenderjaren. Het jaargemiddelde is het gezamenlijke
bedrag van de ter zake door of namens de inhoudingsplichtige gedane
uitkeringen en verstrekkingen naar de waarde in het economische
verkeer, gedeeld door het aantal personen dat in het desbetreffende
jaar gedurende ten minste zes maanden gerechtigd is geweest. Indien
zulks tot een lagere gemiddelde uitkering leidt, worden het hoogste en
het laagste jaargemiddelde buiten beschouwing gelaten en is de
gemiddelde uitkering het rekenkundige gemiddelde van de
jaargemiddelden van de andere drie kalenderjaren.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde regeling minder dan
vijf gehele kalenderjaren heeft bestaan, is dat lid van
overeenkomstige toepassing op het mindere aantal gehele kalenderjaren,
met dien verstande dat bij een bestaansduur van de regeling van een of
twee gehele kalenderjaren de laatste volzin niet van toepassing is.
Artikel 20 Waarde aandelenoptierecht
1. De waarde van een niet ter beurze genoteerd
aandelenoptierecht wordt gesteld op de som van de intrinsieke waarde
en de verwachtingswaarde van het aandelenoptierecht. De waarde wordt
uitgedrukt in een percentage (P) van de waarde (W) in het economische
verkeer op het genietingstijdstip van de aandelen waarop dat recht
betrekking heeft.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt P berekend
volgens de formule P = I + V doch ten minste 4, waarin
I voorstelt: {(W - U) / W} x 100, U is daarin de in de
optie-overeenkomst vastgelegde uitoefenkoers;
V voorstelt: (4,5 - 0,1t) x t - (0,09 - 0,002t) x I x t doch
ten minste nihil, t is daarin de na het genietingstijdstip resterende
looptijd van het aandelenoptierecht in jaren of gedeelten van jaren,
doch ten hoogste 20.
3. Voor de toepassing van dit artikel worden I en V naar
beneden afgerond op gehele getallen.
4. Indien P op het genietingstijdstip niet bepaalbaar is op de
voet van het tweede lid, wordt de waarde van het aandelenoptierecht,
bedoeld in het eerste lid, gesteld op de waarde in het economische
verkeer.
5. Indien de inhoudingsplichtige of de werknemer aannemelijk
maakt dat de op de voet van het eerste tot en met het derde lid
vastgestelde waarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer
van het aandelenoptierecht, wordt de laatstbedoelde waarde in de
plaats gesteld van de eerstbedoelde waarde.
Artikel 21 Waarde kleding meewerkende kinderen
De waarde van kleding voor een kind dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouder wordt gesteld op 29,72 (f 65,49) per maand ( 6,81 (f 15,01) per week, 1,36 (f 3,00) per dag).
HOOFDSTUK 4 VRIJE VERGOEDINGEN EN VERSTREKKINGEN (hoofdstuk IIA van de
wet)
Artikel 22 Normeringen en beperkingen
1. Ingeval in dit hoofdstuk of in hoofdstuk IIA van de wet is bepaald
dat een vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot de vrije
vergoedingen onderscheidenlijk verstrekkingen behoort, wordt het
niet vrije gedeelte van de vergoeding of verstrekking tot het loon
gerekend.
2. Ingeval een in dit hoofdstuk of in hoofdstuk IIA van de wet
opgenomen regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding
als op een vrije verstrekking, geldt het vrijgestelde bedrag voor
vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen tezamen.
Artikel 23 Kosten werknemer bij gedeeltelijk vrije
vergoedingen en verstrekkingen
1. Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet
volledig vrije vergoeding kosten voor rekening van de werknemer
blijven, wordt het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde
bedrag van het niet vrije gedeelte van de vergoeding verlaagd met deze
kosten van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil.
2. Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet
volledig vrije verstrekking aan de werknemer een eigen bijdrage in
rekening wordt gebracht, wordt het in de desbetreffende bepaling
opgenomen of bedoelde bedrag voor het niet vrije gedeelte van de
verstrekking verlaagd met de eigen bijdrage van de werknemer, doch
niet verder dan tot nihil.
Artikel 24 Werkkleding
Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel b,
van de wet wordt kleding slechts als werkkleding aangemerkt indien
zij:
a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens
de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen;
b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de
inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van
tezamen ten minste 70 cm².
Artikel 25 Verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
1. Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel
g, van de wet verhuist de werknemer in ieder geval in het kader van de
dienstbetrekking ingeval hij binnen twee jaar na de aanvaarding van
een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande
dienstbetrekking:
a. verhuist naar een woning binnen een afstand van 10
kilometer van de nieuwe plaats van zijn dienstbetrekking terwijl hij
op een afstand groter dan 10 kilometer van deze plaats woonde;
b. door verhuizing de afstand tussen zijn woning en de plaats
van zijn dienstbetrekking met ten minste 50% en ten minste 10
kilometer bekort.
2. Onder afstand als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan
de afstand gemeten langs de meest gebruikelijke weg.
Artikel 26 Openbaarvervoerkaart
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een
recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is
beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van
woon-werkverkeer, indien aannemelijk is dat het recht op vrij
reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer en voorzover de
vergoedingen meer bedragen dan de volgende bedragen: per persoon
die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en
pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, 54,00
(f 119,00) per jaar dan wel, indien recht bestaat op reizen per 1e
klas, 82,00 (f 181,00) per jaar.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het recht
op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is beperkt
tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer,
indien aannemelijk is dat het recht op vrij reizen mede dient ter
behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor
woon-werkverkeer en voorzover de waarde in het economische verkeer
van de verstrekkingen hoger is dan de volgende bedragen: per
persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen
en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, 54,00
(f 119,00) per jaar, dan wel, indien recht bestaat op reizen per
1e klas, 82,00 (f 181,00) per jaar.
Artikel 27 Aangewezen regios uitgezonden werknemers
1. Als regios bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel c,
onder 4º, van het besluit worden aangewezen:
a. de landen in Azië (waaronder Hongkong en het gedeelte van Turkije
dat ten oosten van de Bosporus is gelegen);
b. de landen in Afrika;
c. de landen in Latijns Amerika (waaronder de Nederlandse Antillen en
Aruba);
d. de volgende landen in Europa: Albanië, Armenië, Azerbeidzjan,
Belarus, Bosnië-Hercegovina, Bulgarije, Estland, Georgië,
Hongarije, de Federale Republiek Joegoslavië (Servië en
Montenegro, daaronder begrepen Kosovo), Kroatië, Letland,
Litouwen, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië,
Moldova, Oekraïne, Polen, Roemenië, de Russische Federatie,
Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
2. Onder de in het eerste lid genoemde landen worden begrepen
gebieden gelegen buiten de territoriale wateren van die landen waar
deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine
rechten kunnen uitoefenen.
Artikel 28 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer
dan bijkomstig belang is. Normaantallen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van
maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig
belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer
dan 80 bedraagt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van
maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig
belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer
dan 80 bedraagt.
Artikel 29 Bedrijfsfitness
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter
zake van bedrijfsfitness, voorzover:
a. deze niet geheel of niet nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de
werktijd;
b. deelneming aan de fitness niet openstaat voor alle of nagenoeg
alle werknemers.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van
bedrijfsfitness, voorzover:
a. deze niet geheel of niet nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de
werktijd;
b. deelneming aan de fitness niet openstaat voor alle of nagenoeg
alle werknemers.
3. Onder bedrijfsfitness als bedoeld in het eerste en tweede
lid wordt verstaan: conditie- of krachttraining van werknemers welke
plaatsvindt onder deskundig toezicht en welke georganiseerd of
geïnitieerd wordt door de inhoudingsplichtige.
Artikel 30 Werkruimte
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter
zake van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning,
de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, indien:
1°. ingeval de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten
die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn
belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de
zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer
ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet
hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;
2°. ingeval de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte
buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag
van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige
werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst
uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting
2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning
verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning
verwerft.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van
werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de
aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, indien:
1°. ingeval de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten
die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn
belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de
zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer
ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet
hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;
2°. ingeval de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte
buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag
van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige
werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst
uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting
2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning
verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning
verwerft.
Artikel 31 Normering vrije vergoedingen en verstrekkingen
werkruimte
1.Tot de vrije vergoedingen behoren, onverlet de toepassing
van artikel 30, niet vergoedingen ter zake van werkruimte, de
inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden
daaronder begrepen, van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan
20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip
van de werkruimte. In geval van een werkruimte in een eigen woning als
bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt
vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede
lid, van die wet.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren, onverlet de toepassing
van artikel 30, niet verstrekkingen van werkruimte, de inrichting
daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen,
van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan 20% van de huur dan
wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip van de werkruimte.
In geval van een werkruimte in een eigen woning als bedoeld in artikel
3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vorenbedoelde
huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede lid, van die
wet.
Artikel 32 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer
dan bijkomstig belang is. Normbedragen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren, in zoverre in afwijking van het
bepaalde in artikel 28, vergoedingen ter zake van maaltijden
waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is,
voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80
bedraagt en voorzover deze vergoedingen meer bedragen dan
1,38 (f 3,04) voor een ontbijt, 1,38 (f 3,04) voor een
koffiemaaltijd en 2,77 (f 6,10) voor een warme maaltijd.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren, in zoverre in afwijking van
het bepaalde in artikel 28, verstrekkingen van maaltijden waarbij
het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is,
voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80
bedraagt en voorzover de waarde in het economische verkeer van
deze verstrekkingen hoger is dan de in het eerste lid genoemde
bedragen.
3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde
vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op maaltijden
van de gezinsleden van de werknemer, worden de in het eerste lid
genoemde bedragen verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12
jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
Artikel 33 Genot van een woning
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van het
genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het
door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking
vastgestelde bedrag van de besparing.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van
het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer
hoger is dan het door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking vastgestelde bedrag van de besparing.
3. Het eerste lid en tweede lid zijn slechts van toepassing, indien
de werknemer aannemelijk maakt dat het bedrag van de besparing
aanmerkelijk lager is dan de waarde in het economische verkeer van
het genot van de woning.
4. De beschikking van de inspecteur, die te allen tijde bij nadere,
voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden herroepen, vindt
toepassing met betrekking tot loontijdvakken die ten tijde van de
beschikking nog niet zijn verstreken.
Artikel 34 Genot van bewassing, energie en water
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het
volgende bedrag:
a. voor bewassing: 13,73 (f 30,26) per maand ( 3,18 (f 7,01)
per week, 0,64 (f 1,41) per dag);
b. voor energie ten behoeve van verwarmingsdoeleinden: 25,41
(f 56,00) per maand ( 5,90 (f 13,00) per week, 1,18 (f 2,60) per dag);
c. voor energie ten behoeve van kookdoeleinden: 14,07
(f 31,01) per maand ( 3,29 (f 7,25) per week, 0,66 (f 1,45) per dag);
d. voor energie ten behoeve van andere dan verwarmings- en
kookdoeleinden: 9,76 (f 21,51) per maand ( 2,27 (f 5,00) per week,
0,45 (f 0,99) per dag);
e. voor water: 5,79 (f 12,76) per maand ( 1,36 (f 3,00) per week,
0,27 (f 0,60) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de
vorm van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger
is dan het terzake in het eerste lid genoemde bedrag.
Artikel 35 Inwoning
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking,
voorzover de vergoeding meer bedraagt dan 126,00 (f 278,00) per
maand ( 28,82 (f 63,51) per week, 5,76 (f 12,69) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van
inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking,
voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het
terzake in het eerste lid genoemde bedrag.
3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde
vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op inwoning door
de gezinsleden van de werknemer, worden de in het eerste lid genoemde
bedragen verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12
jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
Artikel 36 Voordeelurenkaart
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van het
recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van
vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer
hoofdzakelijk buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) indien
aannemelijk is dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke
vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het recht
op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen
voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer hoofdzakelijk
buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) indien aannemelijk is
dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van
de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
Artikel 37 Fiets voor woon-werkverkeer
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de
aanschaf van een fiets, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan
68,00 (f 150,00), mits aan de in het vierde lid genoemde
voorwaarden is voldaan.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een fiets,
voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan 68,00
(f 150,00), mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is
voldaan.
3. Tot de vrije verstrekkingen behoort de terbeschikkingstelling van
een fiets, mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is
voldaan.
4. De voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid geldende
voorwaarden zijn:
a. de werknemer maakt op meer dan de helft van het aantal dagen dat
hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van
de fiets;
b. de catalogusprijs van de fiets is niet hoger dan 749,00
(f 1651,00) inclusief omzetbelasting;
c. in de drie voorafgaande jaren is ter zake van de aanschaf van een
fiets geen vrije vergoeding betaald, en
d. in de drie voorafgaande jaren is als vrije verstrekking geen fiets
verstrekt dan wel ter beschikking gesteld.
5. In afwijking in zoverre van het tweede lid behoort tot de vrije
verstrekkingen de verstrekking van een fiets met een
catalogusprijs welke niet hoger is dan 749,00 (f 1651,00)
inclusief omzetbelasting, die reeds vijf jaren voor
woon-werkverkeer aan de werknemer ter beschikking was gesteld,
mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat
hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van
de fiets blijft maken.
6. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van met
een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het
woon-werkverkeer, voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is
dan 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de
vergoeding ter zake van een fietsverzekering, mits de werknemer op
meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in
het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
7. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van met een
fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het
woon-werkverkeer, voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is
dan 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de
verstrekking van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer
dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het
kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
Artikel 38 Telefoonabonnement met meerdere aansluitingen of
nummers
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een
telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere
aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van
meer dan bijkomstig belang is, voorzover de vergoeding meer
bedraagt dan 18,15 (f 40,00) per maand ( 4,20 (f 9,26) per week,
0,84 (f 1,85) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een
telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere
aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van
meer dan bijkomstig belang is, voorzover de waarde in het
economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid
genoemde bedrag.
Artikel 39 Telefoon in de woning van de werknemer
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een
mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van
de werknemer, voorzover de kosten van de telefoon meer bedragen
dan 22,69 (f 50,00) per maand ( 5,22 (f 11,50) per week, 1,04 (f
2,29) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een
mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van de
werknemer, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan
de in het eerste lid genoemde bedragen.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing
indien de waarde in het economische verkeer van het gebruik van de
telefoon anders dan ten behoeve van de dienstbetrekking meer bedraagt
dat 454 (f 1000,00) op jaarbasis.
Artikel 40 Tweede of een volgende telefoon bij geheel of
nagenoeg geheel zakelijk gebruik
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een
tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of
nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking
wordt gebruikt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een tweede
of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg
geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt
gebruikt.
Artikel 41 Producten eigen bedrijf
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van een branche-eigen
product van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het
bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap,
voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de integrale kostprijs van
het product en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven
hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden
gebruikt of verbruikt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van een
branche-eigen product van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan
wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden
vennootschap, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is
dan de integrale kostprijs van het product en voorzover de hoeveelheid
ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer
pleegt te worden gebruikt of verbruikt.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing met betrekking
tot geldleningen.
Artikel 42 Personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en
dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen, in
redelijkheid, ter zake van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten
en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen waaraan de deelname
openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten
minste driekwart van de werknemers die behoren tot een
organisatorische of functionele eenheid, voorzover de vergoedingen
meer bedragen dan de laagste van de waarde in het economische verkeer
van de voorzieningen en de kosten die rechtstreeks verband houden met
die voorzieningen; deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige
toepassing van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid behoren vergoedingen
tot de vrije vergoedingen voorzover de kosten die rechtstreeks
verband houden met die voorzieningen een bedrag van 340,00
(f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen. Ingeval een
personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de
inhoudingsplichtige, wordt het bedrag van 340,00 (f 749,00)
verhoogd tot 454,00 (f 1000,00).
3. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen, in
redelijkheid, van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en
dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen, waaraan de
deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of
voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een
organisatorische of functionele eenheid, voorzover de waarde van
de verstrekkingen hoger is dan de laagste van de waarde in het
economische verkeer van de voorzieningen en de kosten die
rechtstreeks verband houden met die voorzieningen; deze kosten
worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het
overigens in dit hoofdstuk bepaalde.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid behoren verstrekkingen
tot de vrije verstrekkingen voorzover de kosten die rechtstreeks
verband houden met die voorzieningen een bedrag van 340,00
(f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen. Ingeval een
personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de
inhoudingsplichtige, wordt het bedrag van 340,00 (f 749,00)
verhoogd tot 454,00 (f 1000,00).
Artikel 43 ARBO
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen die direct
samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van
de Arbeidsomstandighedenwet 1998, tenzij de werknemer hierdoor een
aanmerkelijke privé-besparing geniet.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen die
direct samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op
grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, tenzij de werknemer
hierdoor een aanmerkelijke privé-besparing geniet.
Artikel 44 Ongevallenverzekering
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
premies voor een ongevallenverzekering indien de verzekerde
uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de
vervulling van de dienstbetrekking.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van
een aanspraak op een ongevallenverzekering indien de verzekerde
uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de
vervulling van de dienstbetrekking.
Artikel 45 Outplacement
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
outplacement van de werknemer.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van
outplacement van de werknemer.
Artikel 46 Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de
werktijd
1. Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen
deel uitmaken van een maaltijd behoren in ieder geval tot de vrije
vergoedingen, indien zij 2,72 (f 5,99) per gewerkte week ( 0,54
(f 1,19) per gewerkte dag als niet op vijf dagen per week wordt
gewerkt) niet te boven gaan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien tijdens de werktijd
consumpties, die geen deel uitmaken van een maaltijd, worden
verstrekt.
Artikel 47 Vaste vergoedingen
Vaste vergoedingen behoren niet tot het loon, voorzover deze
per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten
zijn gespecificeerd en daaraan voorts - op verzoek van de inspecteur -
een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten ten
grondslag ligt.
Artikel 48 Buitenlandse regelingen inzake kinderopvang
De in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedoelde
buitenlandse regelingen zijn de regelingen die voldoen aan
overeenkomstige eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit
kwaliteitsregels kinderopvang.
Artikel 49 Vrije vergoedingen kinderopvang
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van kosten
van kinderopvang voor de werknemer die op vijf of meer dagen per
week beroepsmatige kinderopvang voor een of meer kinderen pleegt
te genieten, voorzover zij meer bedragen dan het bedrag aangegeven
in de desbetreffende volgende tabel:
Tabel I
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de
gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde
plaats)
buitenschoolse of naschoolse opvang
VVoor het eerste kind
VVoor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
36,08
8,28
1,66
36,08
8,28
1,66
1243,00
286,90
57,38
70,45
16,22
3,24
41,93
9,64
1,93
1497,00
345,55
69,11
101,99
23,48
4,70
41,93
9,64
1,93
2006,00
462,86
92,57
165,13
38,12
7,62
49,01
11,34
2,27
2514,00
580,16
116,03
222,65
51,39
10,28
66,48
15,32
3,06
3022,00
697,46
139,49
277,33
63,98
12,80
83,11
19,17
3,83
3530,00
814,76
162,95
334,89
77,26
15,45
100,63
23,26
4,65
4039,00
931,95
186,39
391,95
90,42
18,08
117,98
27,23
5,45
4547,00
1049,25
209,85
395,81
91,32
18,26
119,12
27,45
5,49
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van kinderopvang gedurende
het naast lagere in de
vijf uur per dag of minder, niet zijnde naschoolse opvang,
plaats)
alsmede buitenschoolse opvang
VVoor het eerste kind
VVoor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
24,05
5,56
1,11
24,05
5,56
1,11
1243,00
286,90
57,38
46,97
10,89
2,18
27,95
6,47
1,29
1497,00
345,55
69,11
68,00
15,66
3,13
27,95
6,47
1,29
2006,00
462,86
92,57
110,09
25,41
5,08
32,67
7,49
1,50
2514,00
580,16
116,03
148,43
34,26
6,85
44,31
10,21
2,04
3022,00
697,46
139,49
184,89
42,66
8,53
55,41
12,82
2,56
3530,00
814,76
162,95
223,26
51,50
10,30
67,09
15,43
3,09
4039,00
931,95
186,39
261,31
60,35
12,07
78,66
18,15
3,63
4547,00
1049,25
209,85
263,87
60,92
12,18
79,41
18,38
3,68
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van naschoolse opvang
het naast lagere in de
plaats)
VVoor het eerste kind
VVoor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
18,04
4,20
0,84
18,04
4,20
0,84
1243,00
286,90
57,38
35,24
8,17
1,63
20,96
4,88
0,98
1497,00
345,55
69,11
51,00
11,80
2,36
20,96
4,88
0,98
2006,00
462,86
92,57
82,57
19,06
3,81
24,50
5,67
1,13
2514,00
580,16
116,03
111,33
25,64
5,13
33,24
7,71
1,54
3022,00
697,46
139,49
138,68
31,99
6,40
41,57
9,64
1,93
3530,00
814,76
162,95
167,44
38,68
7,74
50,32
11,57
2,31
4039,00
931,95
186,39
195,99
45,26
9,05
58,99
13,61
2,72
4547,00
1049,25
209,85
197,92
45,72
9,14
59,56
13,73
2,75
Tabel II
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in
aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de
gedurende meer dan vijf uur per dag, niet
zijnde
plaats)
buitenschoolse of naschoolse opvang
Voor het eerste kind
Voor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
f 79,51
f 18,25
f 3,66
f 79,51
f 18,25
f 3,66
f 2739,00
f 632,24
f 126,45
155,25
35,74
7,14
92,40
21,24
4,25
3299,00
761,49
152,30
224,76
51,74
10,36
92,40
21,24
4,25
4421,00
1020,01
204,00
363,90
84,01
16,79
108,00
24,99
5,00
5540,00
1278,50
255,70
490,66
113,25
22,65
146,50
33,76
6,74
6660,00
1537,00
307,40
611,15
140,99
28,21
183,15
42,25
8,44
7779,00
1795,49
359,09
738,00
170,26
34,05
221,76
51,26
10,25
8901,00
2053,75
410,75
863,74
199,26
39,84
259,99
60,01
12,01
10020,00
2312,24
462,45
872,25
201,24
40,24
262,51
60,49
12,10
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in
aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van kinderopvang
gedurende
het naast lagere in de
vijf uur per dag of minder, niet zijnde
naschoolse opvang,
plaats)
alsmede buitenschoolse opvang
Voor het eerste kind
Voor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
f 53,00
f 12,25
f 2,45
f 53,00
f 12,25
f 2,45
f 2739,00
f 632,24
f 126,45
103,51
24,00
4,80
61,59
14,26
2,84
3299,00
761,49
152,30
149,85
34,51
6,90
61,59
14,26
2,84
4421,00
1020,01
204,00
242,61
56,00
11,19
72,00
16,51
3,31
5540,00
1278,50
255,70
327,10
75,50
15,10
97,65
22,50
4,50
6660,00
1537,00
307,40
407,44
94,01
18,80
122,11
28,25
5,64
7779,00
1795,49
359,09
492,00
113,49
22,70
147,85
34,00
6,81
8901,00
2053,75
410,75
575,85
132,99
26,60
173,34
40,00
8,00
10020,00
2312,24
462,45
581,49
134,25
26,84
175,00
40,50
8,11
Loon in geld (voor niet
Niet voor belastingvrije vergoeding in
aanmerking
genoemde bedragen treedt
komend bedrag ter zake van naschoolse
opvang
het naast lagere in de
plaats)
Voor het eerste kind
Voor elk volgend kind
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
Per maand
Per week
Per dag
-
-
-
f 39,75
f 9,26
f 1,85
f 39,75
f 9,26
f 1,85
f 2739,00
632,24
126,45
77,66
18,00
3,59
46,19
10,75
2,16
3299,00
761,49
152,30
112,39
26,00
5,20
46,19
10,75
2,16
4421,00
1020,01
204,00
181,96
42,00
8,40
53,99
12,50
2,49
5540,00
1278,50
255,70
245,34
56,50
11,31
73,25
16,99
3,39
6660,00
1537,00
307,40
305,61
70,50
14,10
91,61
21,24
4,25
7779,00
1795,49
359,09
368,99
85,24
17,06
110,89
25,50
5,09
8901,00
2053,75
410,75
431,91
99,74
19,94
130,00
29,99
5,99
10020,00
2312,24
462,45
436,16
100,75
20,14
131,25
30,26
6,06
Onder buitenschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel voor
als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties plaatsvindt. Onder
naschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel na schooltijd
als tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.
2. Ingeval de werknemer voor meer dan een kind beroepsmatige
kinderopvang pleegt te genieten, wordt als het in het eerste lid
bedoelde eerste kind aangemerkt het kind voor wie het grootste aantal
uren kinderopvang pleegt te worden genoten.
3. Voor de werknemer die op vier dagen, op drie dagen, op twee
dagen of op een dag per week beroepsmatige kinderopvang pleegt te
genieten, worden de in het eerste lid opgenomen, niet als vrije
vergoeding in aanmerking komende bedragen gesteld op onderscheidenlijk
viervijfde, drievijfde, tweevijfde en eenvijfde van het in de tabel
aangegeven bedrag.
4. Voor het geval de kinderopvang bij de werknemer thuis
plaatsvindt, wordt het in artikel 16c, tweede lid, van de wet
opgenomen bedrag van 8800,00 (f 19 393,00) per kind per kalenderjaar
gesteld op 733,31 (f 1616,00) per maand, 169,26 (f 373,00) per week
en 33,85 (f 74,60) per dag.
5. Voor de toepassing van het eerste lid dient de werknemer
gedagtekende facturen aan de inhoudingsplichtige te overhandigen
waarbij een afschrift is gevoegd van de vergunning of de verklaring
die door de gemeente aan de instelling of de natuurlijke persoon die
de kinderopvang verricht, is afgegeven inhoudende dat de instelling of
de natuurlijke persoon voldoet aan door de gemeente gestelde regels
met betrekking tot de kwaliteit, en in welke facturen op duidelijke en
overzichtelijke wijze zijn vermeld:
a. de instelling jegens welke of de natuurlijke persoon jegens
wie de uitgaven worden gedaan;
b. de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang
verricht, indien deze een andere is dan bedoeld in onderdeel a;
c. naam en leeftijd van de kinderen voor wie kinderopvang
pleegt te worden genoten;
d. de perioden waarin en het aantal uren gedurende welke of
het aantal dagen waarop gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk
vijf uur of minder, dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang
onderscheidenlijk naschoolse opvang per kind kinderopvang pleegt te
worden genoten, en
e. het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.
Voorts dient de werknemer een afschrift van de overeenkomst
met de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang
verzorgt aan de inhoudingsplichtige te overhandigen, in welke
overeenkomst is opgenomen het adres waar de kinderopvang pleegt plaats
te vinden.
6. De inhoudingsplichtige bewaart de in het vijfde lid
bedoelde facturen en afschriften bij de loonadministratie.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt het loon in geld
vermeerderd met de bedragen bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel j, onder 2° en 4°, van de wet.
Artikel 50 Vrije verstrekkingen kinderopvang
1. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van
beroepsmatige kinderopvang, voorzover de waarde in het economische
verkeer hoger is dan het met overeenkomstige toepassing van artikel
49, eerste, tweede, derde en vierde lid, te berekenen bedrag.
2. Ingeval de inhoudingsplichtige niet zelf de kinderopvang
verricht, is het eerste lid slechts van toepassing indien hij beschikt
over de in artikel 49, vijfde lid, vermelde bescheiden.
3. Artikel 49, zesde lid en zevende lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 51 Huisvesting aan boord van schepen en
baggermaterieel en op boorplatforms en in pakwagens van
kermisexploitanten
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van
huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms
en in pakwagens van kermisexploitanten, voorzover de waarde in het
economische verkeer van die verstrekking hoger is dan het bedrag
aangegeven in de volgende tabel:
Huisvesting
per maand
per week
per dag
a.
aan boord van binnenschepen
- andere dan vissersschepen - en baggermaterieel:
1°.
Voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont
-
van een schip van meer dan 2000 ton:
115,00
(f 253,00)
26,77
(f 58,99)
5,35
(f 11,79)
-
van een schip van meer dan 500, doch niet meer dan 2000 ton:
86,45
(f 190,51)
20,08
(f 44,25)
4,02
(f 8,86)
-
van een ander schip of van baggermaterieel:
57,63
(f 127,00)
13,39
(f 29,51)
2,68
(f 5,91)
2°.
Voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:
47,00
(f 104,00)
10,78
(f 23,76)
2,16
(f 4,76)
b.
aan boord van zeeschepen - andere dan vissersschepen - en op
boorplatforms:
1°.
Voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont:
8,05
(f 17,74)
2°.
Voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:
-
voor een kapitein en voor een officier:
3,81
(f 8,40)
-
voor een andere werknemer:
1,91
(f 4,21)
c.
aan boord van vissersschepen:
voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:
2,59
(f 5,71)
d.
in pakwagens van kermisexploitanten:
voor de werknemer die in een pakwagen woont en geen gezin heeft:
47,00
(f 104,00)
10,78
(f 23,76)
2,16
(f 4,76)
e.
voor de werknemer die niet is aangeduid in de onderdelen a, b, c en d:
nihil
nihil
nihil
Artikel 52 Bedragen bewassing, energie en water begrepen in
bedrag inwoning en huisvesting
Voor de toepassing van artikel 35 en artikel 51 worden in het
bedrag van inwoning dan wel in het bedrag van huisvesting geacht te
zijn begrepen de bedragen van bewassing, energie en water, bedoeld in
artikel 34.
Artikel 53 Kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op
boorplatforms
1. Tot de vrije verstrekkingen behoren, in zoverre in afwijking van
het bepaalde in artikel 32, verstrekkingen van kost aan boord van
schepen en baggermaterieel en op boorplatforms, voorzover de
waarde in het economische verkeer van de kost hoger is dan 3,90
(f 8,59) per dag.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen tevens
betrekking hebben op gezinsleden van de werknemer, wordt het in
het eerste lid genoemde bedrag verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12
jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de
leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
Artikel 54 Therapeutisch meeëten
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het in
werktijd mee-eten van werknemers in de geestelijke en lichamelijke
gezondheids- of welzijnszorg met de hen toevertrouwde patiënten,
pupillen of bewoners, indien zij dit verplicht zijn op basis van de
arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling op grond van
opvoedkundige of therapeutische overwegingen of overwegingen van
resocialiserende aard.
Artikel 55 Maaltijden in bedrijfskantines
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm
van maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op
de plaats waar de arbeid wordt verricht, voorzover de waarde in het
economische verkeer van die maaltijden hoger is dan het bedrag dat ter
zake aan de werknemer in rekening wordt gebracht, mits het aan de
werknemer in rekening gebrachte bedrag gemiddeld niet lager is dan de
kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband
houden, doch ten minste het bedrag dat ter zake van de maaltijd is
genoemd in artikel 32, eerste lid.
Artikel 56 Kleding die blijft op de plaats waar de arbeid
wordt verricht
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van
tijdens de vervulling van de dienstbetrekking gedragen kleding die
blijft op de plaats buiten de woning van de werknemer waar de arbeid
wordt verricht.
Artikel 57 Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in de vorm
van een aanspraak ingevolge van een ziektekostenregeling met een
waarde van ten hoogste 27 (f 60) per jaar.
Artikel 58 Collectieve ziektekostenregeling waarvan de
waardering hoger zou zijn dan de kosten van een individuele
verzekering
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in de vorm
van een aanspraak ingevolge een collectieve ziektekostenregeling die
overeenkomstig de door de ziektekostenverzekeraar in rekening
gebrachte premie voor een deel wordt gedekt door een
werknemersbijdrage die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale
premie ingevolge de Ziekenfondswet, voorzover deze aanspraak wordt
gedekt door andere stortingen dan de hiervoor bedoelde bijdrage en
voorzover de op de voet van artikel 18 te bepalen waarde van deze
aanspraak hoger is dan 2331,00 (f 5137,00) per jaar.
Artikel 59 Rentevoordeel personeelsleningen
1. Tot de vrije verstrekkingen behoort het rentevoordeel ter zake van
een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer
verstrekte geldlening, voorzover de rente die ter zake van de
geldlening in het economische verkeer verschuldigd zou zijn hoger
is dan 5,25% per jaar.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort, in zoverre in afwijking van
het eerste lid, het rentevoordeel ter zake van een door de
inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige
verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening,
voorzover de werknemer het geleende bedrag op een dusdanige wijze
aanwendt dat een in de plaats van de lening voor de desbetreffende
aanwending gekomen vergoeding of verstrekking hetzij geheel of
nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen
zou hebben behoord, hetzij op grond van artikel 11, eerste lid,
aanhef en onderdeel q of onderdeel r, van de wet niet tot het loon
zou hebben behoord.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENREGELINGEN EN REGELINGEN VOOR VERVROEGDE
UITTREDING (hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 60 Splitsing pensioenregeling
1. Bij overschrijding van de in of krachtens hoofdstuk IIB van
de wet opgenomen begrenzingen als bedoeld in artikel 18, derde lid,
van de wet kan de inhoudingsplichtige de inspecteur uiterlijk op het
eerste moment van overschrijding van de begrenzingen verzoeken bij
voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen welk deel van de
aanspraak binnen de begrenzingen blijft en welk deel de begrenzingen
te boven gaat.
2. Met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde
beschikking administreert de inhoudingsplichtige bij de
loonadministratie afzonderlijk welk deel van de aanspraak - uitgedrukt
in een percentage en in een bedrag - tot het loon behoort en welk deel
niet. Tevens administreert de inhoudingsplichtige naar rato van deze
verdeling welk deel van de te zijner tijd te verstrekken
pensioenuitkeringen als loon uit vroegere dienstbetrekking in
aanmerking zal worden genomen en welk deel als voordeel uit sparen en
beleggen wordt behandeld.
3. Van de ingevolge het tweede lid geadministreerde verdeling
van de aanspraak verstrekt de inhoudingsplichtige jaarlijks een opgave
aan de inspecteur en, in geval van een pensioenregeling waarvan als
verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a van de wet
dat niet de inhoudingsplichtige is, tevens aan de verzekeraar van het
pensioen.
Artikel 61 Samenloop verschillende pensioenstelsels
1. Bij samenloop van verschillende pensioenstelsels in een
pensioenregeling worden alle elementen van de pensioenregeling tezamen
in acht genomen en in onderlinge samenhang bezien voor de vaststelling
of de pensioenregeling moet worden aangemerkt als een pensioenregeling
gebaseerd op een eindloonstelsel, een middelloonstelsel of een
beschikbare-premiestelsel.
2. In afwijking van het eerste lid dient voor elk onderdeel
van de pensioenregeling dat niet past binnen het op grond van het
eerste lid vastgestelde pensioenstelsel afzonderlijk te worden
beoordeeld op welk van de drie aldaar genoemde stelsels dat onderdeel
is gebaseerd.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid kan de
inhoudingsplichtige de inspecteur verzoeken bij voor bezwaar vatbare
beschikking vast te stellen op welk stelsel de pensioenregeling of een
onderdeel daarvan is gebaseerd.
4. Bij wijziging van een op een beschikbare-premiestelsel
gebaseerd pensioen in een pensioen dat is gebaseerd op een
eindloonstelsel of een middelloonstelsel blijven op de tot het moment
van die stelselwijziging opgebouwde pensioenaanspraken de voorwaarden
van toepassing die gelden voor een beschikbare-premiestelsel.
HOOFDSTUK 6 TARIEF (hoofdstuk III van de wet)
Artikel 62 Afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans
op minder dan vijf dagen werkzaam is
Ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf
dagen per week werkzaam is, wordt in afwijking in zoverre van artikel
25, eerste lid, van de wet als loontijdvak aangemerkt:
a. indien het loon per week wordt uitbetaald: de week;
b. indien het loon per vier weken wordt uitbetaald: het
tijdvak van vier weken;
c. indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.
Artikel 63 Afwijkend loontijdvak bij werknemer met
vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende
aanspraken
1. Ten aanzien van de werknemer wiens loon mede omvat de
waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte
vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende
aanspraken, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid,
van de wet als loontijdvak aangemerkt:
a. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of
meer vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/229
verlengd loontijdvak;
b. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 19 of
minder vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/245
verlengd loontijdvak.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal
vakantiedagen in aanmerking genomen tot het krachtens de
publiekrechtelijke regeling of de collectieve arbeidsovereenkomst voor
een volwassen werknemer geldende aantal zonder rekening te houden met
feestdagen en met extra vakantiedagen die aan de werknemer worden
toegekend in verband met zijn leeftijd of de duur van zijn
dienstverband.
Artikel 64 Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en
scholieren
1. Ten aanzien van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
genietende werknemer voor wie bij het begin van het kalenderkwartaal
recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet,
dan wel die bij het begin van een kalenderkwartaal recht heeft op een
gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs ingevolge de Wet
studiefinanciering 2000 of de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, dan wel die bij het begin van het
kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten
ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, kan in
afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet voor
loonbetalingen waarvan het inhoudingstijdstip in dat kwartaal is
gelegen, dat kwartaal als loontijdvak worden aangemerkt. De vorige
volzin wordt niet toegepast ten aanzien van de werknemer die niet te
kennen heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als
loontijdvak kan worden aangemerkt.
2. Indien in het kwartaal meer dan eens loon wordt verstrekt,
wordt de op een inhoudingstijdstip verschuldigde belasting bepaald op
de belasting die is verschuldigd over het in dat kwartaal in totaal
verstrekte loon, verminderd met de reeds ingehouden belasting.
3. Bij toepassing van dit artikel is in geval van twee
opeenvolgende dienstbetrekkingen artikel 23 van de wet niet van
toepassing.
HOOFDSTUK 7 WIJZE VAN HEFFING (hoofdstuk IV van de wet)
Artikel 65 Loonbelastingverklaring
1. De inhoudingsplichtige reikt aan de werknemer een
loonbelastingverklaring met de daarbij behorende toelichting uit:
a. zodra hij ten aanzien van de werknemer inhoudingsplichtige
wordt;
b. op verzoek van de werknemer;
c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in
de gegevens die de werknemer in de laatstelijk ingeleverde
loonbelastingverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg
heeft dat de werknemer een hoger bedrag aan belasting wordt
verschuldigd.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing ingeval
de inhoudingsplichtige een nieuwe arbeidsverhouding met de werknemer
aangaat binnen een jaar nadat de vorige arbeidsverhouding is
beëindigd.
3. De werknemer verzoekt de inhoudingsplichtige om uitreiking
van een loonbelastingverklaring indien zich een wijziging voordoet in
de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg
heeft dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
4. De werknemer aan wie een loonbelastingverklaring is
uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken
door de loonbelastingverklaring duidelijk, stellig en zonder
voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de
inhoudingsplichtige. De werknemer levert de ingevulde en ondertekende
loonbelastingverklaring in voor de eerste loonverstrekking.
5. De inhoudingsplichtige tekent na terugontvangst van de
loonbelastingverklaring daarop aan of de heffingskorting bij de
werknemer wordt toegepast.
6. De inhoudingsplichtige doet de loonbelastingverklaring
binnen een week na de terugontvangst toekomen aan de inspecteur,
tenzij deze hem opdraagt de loonbelastingverklaringen te bewaren.
7. De inhoudingsplichtige aan wie de in het zesde lid bedoelde
opdracht is verstrekt, bewaart de loonbelastingverklaring bij de
loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd, dan wel waarin
de loonbelastingverklaring door een andere is vervangen. Desgevorderd
doet de inhoudingsplichtige de loonbelastingverklaring aan de
inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.
Artikel 66 Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra de werknemer zijn
werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast aan de hand van een
document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij
de loonadministratie.
2. Indien uit het afschrift van het in het eerste lid bedoelde
document niet de aard en het nummer van dat document blijkt,
administreert de inhoudingsplichtige de aard en het nummer van dat
document bij de loonadministratie.
3. De inspecteur kan, al dan niet onder door hem te stellen
voorwaarden en in overeenstemming met de desbetreffende
uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, bepalen dat de in dit
artikel bedoelde gegevens en afschriften op een andere plaats worden
bewaard.
4. De inhoudingsplichtige bewaart de in dit artikel bedoelde
gegevens en afschriften tot ten minste vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.
Artikel 67 Loonstaat
1. De inhoudingsplichtige legt voor iedere werknemer voor de
eerste loonverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aan en houdt
deze vervolgens bij. De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het
door de inspecteur verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een
van het model afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de
mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde gegevens te
administreren als het model.
2. De inhoudingsplichtige wordt geacht aan het eerste lid te
voldoen ingeval hij met behulp van elektronische apparatuur alle van
belang zijnde gegevens vastlegt en hij die gegevens op elk gewenst
tijdstip op schrift in de vorm van een van de in het eerste lid
bedoelde loonstaten ter inzage kan verstrekken.
3. In overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen
van de sociale verzekering kan de inspecteur onder door hem te stellen
voorwaarden ermee instemmen dat de inhoudingsplichtige de op de
loonstaat te vermelden gegevens op een andere dan de in het eerste of
het tweede lid bedoelde wijze administreert. De instemming kan te
allen tijde worden ingetrokken indien de administratie niet zodanig is
ingericht dat een deugdelijke controle gewaarborgd is.
4. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de
loonstaat te vermelden gegevens aan:
a. de laatstelijk van de werknemer terugontvangen
loonbelastingverklaring;
b. de door de werknemer of de Belastingdienst verstrekte
opgave van het sociaal-fiscaalnummer.
5. In afwijking in zoverre van het vierde lid, aanhef en
onderdeel a, vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd van de
loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:
a. indien hij weet dat de laatstelijk van de werknemer
terugontvangen loonbelastingverklaring onjuiste gegevens bevat;
b. zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte
loonbelastingverklaring ingevuld van de werknemer heeft
terugontvangen;
c. indien de werknemer is vrijgesteld van de verplichting tot
inlevering van de loonbelastingverklaring.
6. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als
bedoeld in artikel 26b van de wet, de belasting in aan de hand van de
gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
7. De inhoudingsplichtige houdt de loonadministratie ter
plaatse waar hij in Nederland kantoor houdt of, indien zodanig kantoor
niet wordt gehouden, ter plaatse waar hij in Nederland woont of
gevestigd is, dan wel ter plaatse waar hij in Nederland een vaste
inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in
Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft. Bij
gebreke daarvan houdt hij de loonadministratie onder zijn berusting.
De inspecteur kan, in overeenstemming met de desbetreffende
uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, een andere plaats
aanwijzen.
8. Ingeval de loonberekening door derden wordt uitgevoerd met
behulp van mechanische of elektronische apparatuur kan de minister van
Financiën, onder door hem te stellen voorwaarden en in overeenstemming
met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering,
bepalen dat de loonadministratie op een andere plaats wordt bewaard.
Artikel 68 Administratie uitkeringen, vergoedingen en
verstrekkingen
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de
loonadministratie de gegevens met betrekking tot de volgende
uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen die door hem niet tot het
loon van de werknemer zijn gerekend:
a. vrije vergoedingen met een vast of gelijkmatig karakter;
b. vrije vergoedingen van kosten en verstrekkingen die verband
houden met het vervoer per auto, anders dan per taxi;
c. uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 11, eerste
lid, onderdelen l, m, o, p, q, r en s, in artikel 15a, eerste lid,
onderdelen h en j, in artikel 16c en in artikel 17a, onderdeel b,
van de wet;
d. vrije vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een recht op
vrij reizen als bedoel in artikel 26;
e. vrije vergoedingen en verstrekkingen ter zake van regelmatig
woon-werkverkeer.
2. Met betrekking tot vergoedingen als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, administreert de inhoudingsplichtige bij de
loonadministratie voor iedere werknemer per uitbetalingstijdvak tevens
het aantal kilometers waarvoor de vergoeding is verstrekt.
3. De inhoudingsplichtige kan de in de vorige leden bedoelde
gegevens op een andere plaats administreren, mits:
a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf
meldt aan de inspecteur, en
b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle
beschikbaar komen op de plaats waar de loonadministratie wordt
gevoerd.
Artikel 69 Loonbelastingkaart en coderingslijst
De inhoudingsplichtige vult na het einde van het kalenderjaar
voor iedere werknemer een door de inspecteur verstrekte
loonbelastingkaart in mede volgens de aanwijzingen van de daarbij
behorende coderingslijst, tenzij de op de loonbelastingkaart te
verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door de inspecteur gegeven
aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd te
verwerken informatiedragers.
Artikel 70 Loonbelastingkaart huispersoneel
In afwijking in zoverre van de artikelen 67 en 69 legt de inhoudingsplichtige ten aanzien van huispersoneel voor iedere werknemer voor de eerste loonverstrekking in het kalenderjaar in plaats van een loonstaat een door de inspecteur verstrekte loonbelastingkaart huispersoneel aan en houdt deze vervolgens bij.
Artikel 71 Uitreiken formulieren
De inspecteur reikt aan de inhoudingsplichtige uit de
formulieren van de loonbelastingverklaring, loonbelastingkaart en
loonbelastingkaart huispersoneel. Deze kaarten mogen slechts worden
gebruikt ten behoeve van het daarin vermelde kalenderjaar.
Artikel 72 Inleveren formulieren
De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van
het kalenderjaar aan de inspecteur toekomen de voor dat jaar bestemde
loonbelastingkaarten en loonbelastingkaarten huispersoneel, dan wel de
informatiedragers met de op de loonbelastingkaart te verstrekken
gegevens van dat jaar.
Artikel 73 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, doet daarvan binnen een maand mededeling aan de inspecteur. Voor de toepassing van de artikelen 69, 70 en 72 wordt dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.
Artikel 74 Jaaropgaaf
1. De inhoudingsplichtige verstrekt aan de werknemer een
jaaropgaaf.
2. De jaaropgaaf bevat voor de gevallen bedoeld in artikel 27,
tweede lid, van de wet een cijfermatige rekenregel aan de hand waarvan
de werknemer uit het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie
voor de volksverzekeringen het belastingbedrag en het premiebedrag kan
afleiden. Deze rekenregel houdt in dat het gezamenlijke bedrag aan
ingehouden belasting en premie dan wel, ingeval de werknemer in het
kalenderjaar van meer dan een inhoudingsplichtige loon heeft genoten,
het totaal van de gezamenlijke bedragen aan ingehouden belasting en
premie voor een gedeelte groot P/(B1 + P) van het gedeelte van het
bedrag van de gezamenlijke inhouding tot het bedrag
(B1 + P)/100 x S1- K1, verhoogd met P/(B2 + P) van het gedeelte van de
inhouding dat dat bedrag te boven gaat, met een maximum van
P/100 x S2 - K2 bestaat uit premie voor de volksverzekeringen, waarbij
P voorstelt: het ten aanzien van de werknemer geldende percentage van de premie voor de volksverzekeringen;
B1 voorstelt: het eerstvermelde belastingpercentage in kolom
IV van de in artikel 20a, eerste lid, van de wet opgenomen
tarieftabel;
B2 voorstelt: het als tweede vermelde belastingpercentage in
kolom IV van die tarieftabel;
S1 voorstelt: het eerstvermelde bedrag aan belastbaar loon in
kolom II van die tarieftabel;
S2 voorstelt: het als tweede vermelde bedrag aan belastbaar
loon in kolom II van die tarieftabel;
K1 voorstelt: de som van de ten aanzien van de werknemer
geldende heffingskorting voor de loonbelasting, bedoeld in artikel 21a
van de wet en de heffingskorting voor de volksverzekeringen, bedoeld
in artikel 10, vierde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;
K2 voorstelt: het ten aanzien van de werknemer geldende bedrag
van de heffingskorting voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel
10, vierde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen.
3. Voor gevallen waarin zich ten aanzien van de werknemer in
de loop van het kalenderjaar een wijziging in de premieplicht heeft
voorgedaan en voor gevallen waarvoor met toepassing van artikel 27,
vijfde lid, van de wet en artikel 15, derde lid, van de Wet
financiering volksverzekeringen berekeningsvoorschriften zijn
vastgesteld, bevat de jaaropgaaf de mededeling dat de in het tweede
lid bedoelde rekenregel niet kan worden toegepast.
4. Ten aanzien van de werknemer van wie in verband met
gemoedsbezwaren geen premie voor de volksverzekeringen is geheven,
bevat de jaaropgaaf de mededeling dat in plaats van premie voor de
volksverzekeringen tot eenzelfde bedrag aan premievervangende
belasting is ingehouden.
Artikel 75 Uitzonderingen voor het opmaken van
loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij het enkel
genieten van bepaalde subsidies
De artikelen 65, 66, 67, 69 en 74 zijn niet van toepassing ten
aanzien van de werknemer die van de inhoudingsplichtige geen ander
loon geniet dan de subsidie, bedoeld in artikel 2 van de Regeling
compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers. De belasting met
betrekking tot dit loon wordt geheven zonder toepassing van de
heffingskorting.
Artikel 76 Uitzondering voor het opmaken van
loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij meewerkende
kinderen
Ten aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam
kind zijn de artikelen 65, 67 en 69 niet van toepassing zolang de
belasting mag worden ingehouden op de voet van artikel 10g van het
besluit. De belasting met betrekking tot het loon van het kind wordt
geheven met toepassing van de heffingskorting.
Artikel 77 Uitzondering voor het opmaken van
loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge
de Algemene bijstandswet zijn de artikelen 65 en 67 niet van
toepassing.
Artikel 78 Uitzondering voor het opmaken van
loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de
inkomensvoorziening kunstenaars.
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge
de Wet inkomensvoorziening kunstenaars zijn de artikelen 65 en 67 niet
van toepassing. De belasting met betrekking tot deze uitkeringen wordt
geheven zonder toepassing van de heffingskorting.
Artikel 79 Geen loonbelastingverklaring
1. Artikel 65 is niet van toepassing ten aanzien van:
a. de werknemer die uitkeringen geniet wegens tijdelijke
arbeidsongeschiktheid of uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet,
indien degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of
laatstelijk heeft gestaan, de voor de heffing van de belasting
vereiste gegevens, daaronder begrepen het sociaal-fiscaalnummer,
schriftelijk mededeelt aan de inhoudingsplichtige;
b. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar niet
heeft bereikt en loon uit vroegere dienstbetrekking geniet indien
de inhoudingsplichtige weet dat de werknemer tevens een uitkering
ingevolge de Algemene nabestaandenwet, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geniet;
c. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65
jaar heeft bereikt en loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet,
dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking geniet waarin niet zijn
begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
d. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar
heeft bereikt en loon geniet in de vorm van uitkeringen ingevolge
de Algemene Oudersdomswet dan wel loon uit vroegere
dienstbetrekking geniet waarin zijn begrepen de uitkeringen
ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
e. de werknemer die loon geniet in de vorm van uitkeringen als
bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden.
2. Tenzij de werknemer met een loonbelastingverklaring
andersluidende gegevens verstrekt, wordt de loonbelasting ingehouden:
a. zonder toepassing van de heffingskorting ten aanzien van de
werknemer bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c;
b. met toepassing van de heffingskorting ten aanzien de
werknemer bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
3. Ten aanzien van de werknemer bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e, wordt de loonbelasting ingehouden zonder toepassing van
de heffingskorting.
Artikel 80 Verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen
loonbelastingverklaring behoeft te worden ingeleverd
Indien artikel 65 niet van toepassing is en de inhoudingsplichtige niet bekend is met het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer, verzoekt de inhoudingsplichtige voor de eerste loonverstrekking de werknemer om opgave van zijn sociaal-fiscaalnummer. De werknemer doet deze opgave voor de eerste loonverstrekking toekomen aan de inhoudingsplichtige.
HOOFDSTUK 8 EINDHEFFING (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 81 Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Als uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten
aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere
belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen als
bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de wet worden
aangewezen:
a. toeslagen in de zin van artikel 24, derde en vierde lid,
van de Wet inschakeling werkzoekenden;
b. uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee
tot vijfjarige diensttijd veteranen;
c. uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet
KNIL-beroepsmilitairen;
d. subsidies als bedoeld in artikel 2 van de Regeling
compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers.
Artikel 82 Naar het tabeltarief te belasten bezwaarlijk te
individualiseren loon
1. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als
bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden
aangewezen:
a. voordelen bestaande uit het niet op de werknemer verhalen
van administratieve sancties die aan de inhoudingsplichtige zijn
opgelegd ingevolge de Wet administratieve handhaving
verkeersvoorschriften;
b. geschenken ter gelegenheid van een jubileum van de
inhoudingsplichtige;
c. geschenken ter gelegenheid van een persoonlijke feestdag
van de werknemer;
d. aanspraken ingevolge een ziektekostenregeling die niet geheel of
gedeeltelijk worden gedekt door een werknemersbijdrage voorzover
deze door de inhoudingsplichtige in eigen beheer worden gehouden;
e. niet tot de vrije vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van
maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig
belang is;
f. niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van
maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig
belang is;
g. niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van
maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op
de plaats waar de arbeid wordt verricht;
h. verstrekkingen met een waarde in het economische verkeer van ten
hoogste 272,00 (f 599,00) per jaar en ten hoogste 23,00
(f 51,00) per verstrekking, met overeenkomstige toepassing van het
bij en krachtens artikel 13 dan wel artikel 17 van de wet
bepaalde;
i. verstrekkingen van achtergestelde vliegvervoerbewijzen door
luchtvaartmaatschappijen en aanverwante bedrijven.
2. Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde loon
wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand
van het tabeltarief bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de wet.
Artikel 83 Naar het enkelvoudige tarief te belasten
bezwaarlijk te individualiseren loon
1. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als bedoeld
in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden tevens
aangewezen de op grond van artikel 42 niet tot de vrije
vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van personeelsreizen,
personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele
personeelsvoorzieningen, mits de deelname aan die voorzieningen
openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten
minste driekwart van de werknemers die behoren tot een
organisatorische of functionele eenheid.
2. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als
bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden
tevens aangewezen de op grond van artikel 42 niet tot de vrije
verstrekkingen behorende verstrekkingen van personeelsreizen,
personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele
personeelsvoorzieningen, mits de deelname aan die voorzieningen
openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten
minste driekwart van de werknemers die behoren tot een
organisatorische of functionele eenheid.
3. Met betrekking tot het in het eerste lid en tweede lid
bedoelde loon wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald
aan de hand van het enkelvoudige tarief bedoeld in artikel 31, vijfde
lid, van de wet.
Artikel 84 Naar het enkelvoudige tarief te belasten loon met
een bestemmingskarakter
Als loon met een bestemmingskarakter als bedoeld in artikel
31, tweede lid, onderdeel e, van de wet worden aangewezen:
a. vergoedingen van de aan- en verkoopkosten van de woning van
de werknemer bij bedrijfsverplaatsingen en andere zakelijke
verhuizingen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van
de wet;
b. vergoedingen van parkeer-, veer- en tolgelden, alsmede
overeenkomstige verstrekkingen;
c. reiskostenvergoedingen voorzover achteraf blijkt dat deze
ingevolge artikel 16, derde lid, van de wet tot het loon moeten worden
gerekend;
d. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de
werknemer geleden verlies wegens diefstal en dergelijke die hem in
verband met het vervullen van de dienstbetrekking zijn overkomen;
e. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de
werknemer geleden schade ten gevolge van overstromingen, aardbevingen
en dergelijke, die niet pleegt te worden verzekerd;
f. toeslagen als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wet
uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en in artikel 21b
van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 zoals dat
luidde tot 1 januari 1992, alsmede toeslagen als bedoeld in
artikel 19 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945;
g. niet tot de vrije vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van
een recht op openbaar vervoer als bedoeld in artikel 26;
niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van een
recht op openbaar vervoer als bedoeld in artikel 26.
Artikel 85 Aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing
Ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V van
de wet wordt, in afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet, het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
als inhoudingsplichtige aangewezen met betrekking tot subsidies,
bedoeld in artikel 81, onderdeel d.
HOOFDSTUK 9 AANVULLENDE REGELINGEN (hoofdstuk VI van de wet)
Artikel 86 Door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringen
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of,
indien krachtens artikel 8, tweede lid, van de wet een ander als
inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - wordt geacht de
uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten te verstrekken die
door zijn tussenkomst worden uitbetaald.
Artikel 87 Doorbetaald loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
1. De in Nederland wonende of gevestigde inhoudingsplichtige
wordt geacht als onderdeel van het door hem verschuldigde loon van een
in Nederland wonende werknemer ter beschikking te stellen het loon dat
de werknemer geniet als werknemer van een andere inhoudingsplichtige
indien:
a. de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking tevens
werkzaam is als werknemer van die andere inhoudingsplichtige onder de
verplichting het hem toekomende loon en de bijbehorende vrije
vergoedingen af te staan aan de inhoudingsplichtige, en
b. die andere inhoudingsplichtige het bedoelde loon en de
bijbehorende vrije vergoedingen rechtstreeks afdraagt aan de
inhoudingsplichtige en aan de werknemer geen vrije verstrekkingen
verstrekt die niet vooraf aan de inhoudingsplichtige zijn
medegedeeld.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van een niet in Nederland wonende werknemer ingeval het aan de
inhoudingsplichtige afgestane loon voor de toepassing van regelingen
ter voorkoming van dubbele belasting niet anders zou worden behandeld
dan het door deze inhoudingsplichtige aan de werknemer uit te betalen
loon.
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing als de
inspecteur die bevoegd is ten aanzien van degene die zonder toepassing
van deze leden belasting had moeten inhouden op gezamenlijk verzoek
van de bedoelde personen bij voor bezwaar vatbare beschikking, die te
allen tijde bij nadere, voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden
herroepen, heeft vastgesteld dat aan de gestelde voorwaarden is
voldaan.
Artikel 88 Meerdere gevallen van loon uit vroegere
dienstbetrekking
Een inhoudingsplichtige die aan een of meer werknemers loon
uit een vroegere dienstbetrekking - niet zijnde uitkeringen ingevolge
de Algemene bijstandswet - verstrekt, wordt ook geacht te verstrekken:
a. het loon uit een vroegere dienstbetrekking dat door zijn
tussenkomst wordt uitbetaald;
b. de uit de vroegere dienstbetrekking genoten aanspraak op
uitkeringen ingevolge een ziektekostenregeling.
Artikel 89 Berekening van de belasting bij aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of,
indien krachtens artikel 8, tweede lid, van de wet een ander als
inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - berekent de belasting
over de door hem verstrekte aanvullingen op uitkeringen ingevolge de
sociale verzekeringswetten over het gezamenlijke bedrag en brengt op
de aldus berekende belasting in mindering de op de uitkeringen
ingehouden belasting.
Artikel 90 Berekening van de belasting bij samenloop van
pensioenuitkeringen
In geval van samenloop van pensioenen die worden uitgekeerd
ingevolge het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP dat
geldt voor overheidswerknemers, bedoeld in artikel 2 van de Wet
privatisering ABP, met door de Stichting Administratie Indonesische
Pensioenen betaalde uitkeringen berekent de Stichting pensioenfonds
ABP de over het pensioen verschuldigde belasting over het gezamenlijke
bedrag en brengt op de aldus berekende belasting in mindering de op de
uitkeringen ingehouden belasting.
Artikel 91 Samenvoeging van loon
Een inhoudingsplichtige wordt, in de gevallen bedoeld in de
artikelen 86 en 88 alsmede indien hij loon uit meer dan een vroegere
dienstbetrekking verstrekt, geacht het totale bedrag aan loon te
verstrekken uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking.
Artikel 92 Loon over een ander tijdvak dan het regelmatig
wederkerende loon
1. Indien een inhoudingsplichtige aan de werknemer loon
verstrekt over een ander tijdvak dan dat waarover hij het regelmatig
wederkerende loon verstrekt, wordt naar het loon over dat andere
tijdvak verschuldigde belasting, ter keuze van de inhoudingsplichtige,
berekend hetzij door toepassing van de tabel voor bijzondere
beloningen, hetzij volgens het tweede en het derde lid.
2. De belasting naar het loon over het andere tijdvak is
gelijk aan het verschil van:
a. de belasting die op het tijdstip waarop het loon over het
andere tijdvak wordt verstrekt, verschuldigd zou zijn indien op dat
tijdstip tevens werd verstrekt het loon over de met dat andere tijdvak
geheel of gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatige
wederkerende loon, en
b. de belasting die op het tijdstip waarop het loon over het
andere tijdvak wordt verstrekt, verschuldigd zou zijn indien op dat
tijdstip uitsluitend werd verstrekt het loon over de met dat andere
tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het
regelmatige wederkerende loon.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en b,
wordt als loontijdvak aangemerkt een tijdvak dat even groot is als de
gezamenlijke met het andere tijdvak geheel of gedeeltelijk
samenvallende tijdvakken van het regelmatig wederkerende loon.
4. Ingeval regelmatig wederkerend loon wordt verstrekt over
tijdvakken van verschillende duur die gedeeltelijk samenvallen, wordt
slechts het loon over het kortste van die tijdvakken als regelmatig
wederkerend loon beschouwd.
5. Ingeval een inhoudingsplichtige loon uit meer dan een
vroegere dienstbetrekking verstrekt of geacht wordt te verstrekken,
wordt de belasting naar het loon over het andere tijdvak - indien dit,
afgezien van het vierde lid, regelmatig wederkerend loon is - steeds
berekend volgens het tweede en het derde lid.
Artikel 93 Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
1. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden de
inhoudingsplichtige toestaan met betrekking tot bepaalde categorieën
werknemers voorlopig te volstaan met uitbetaling van een geschat
nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening.
2. De inhoudingsplichtige rekent bij de laatste
loonverstrekking in een tijdvak van ten hoogste drie maanden met de
werknemer de belasting af die is verschuldigd ter zake van het in dat
tijdvak aan de werknemer toekomende loon waarop de vergunning
betrekking heeft, met dien verstande dat bij de laatste
loonverstrekking in een kalenderjaar steeds afrekening plaatsvindt.
Daarbij wordt de verschuldigde belasting bepaald als ware het loon
verstrekt op het tijdstip waarop de afrekening plaatsvindt en over het
tijdvak waarop de afrekening betrekking heeft.
Artikel 94 Informatieplicht bij loon van derde
Ingeval de in te houden belasting mede afhankelijk is van loon
dat is verstrekt of geacht wordt te zijn verstrekt door een derde, dan
wel van loon van een derde dat door de inhoudingsplichtige geacht
wordt te zijn verstrekt, deelt die derde de van belang zijnde gegevens
alsmede het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer schriftelijk mede
aan de inhoudingsplichtige.
HOOFDSTUK 10 BELASTINGHEFFING VAN ARTIESTEN EN BEROEPSSPORTERS
(hoofdstuk VII van de wet)
Artikel 95 Gageverklaring
1. De inhoudingsplichtige reikt aan de artiest dan wel
beroepssporter een gageverklaring met de daarbij behorende toelichting
uit:
a. zodra hij ten aanzien van de artiest dan wel beroepssporter
inhoudingsplichtige wordt;
b. op verzoek van de artiest dan wel beroepssporter;
c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in
de gegevens die de artiest dan wel beroepssporter in de laatstelijk
ingeleverde gageverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg
heeft dat de artiest dan wel beroepssporter een hoger bedrag aan
belasting wordt verschuldigd.
2. De artiest dan wel beroepssporter verzoekt de
inhoudingsplichtige om uitreiking van een gageverklaring indien zich
een wijziging voordoet in de eerder door hem verstrekte gegevens en
die wijziging tot gevolg heeft dat een hoger bedrag aan belasting
wordt verschuldigd.
3. De artiest dan wel beroepssporter aan wie een
gageverklaring is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde
gegevens te verstrekken door de gageverklaring duidelijk, stellig en
zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de
inhoudingsplichtige. De artiest dan wel beroepssporter levert de
ingevulde en ondertekende gageverklaring in voor de eerste
gageverstrekking.
4. De inhoudingsplichtige doet de gageverklaring binnen een
week na de terugontvangst toekomen aan de inspecteur, tenzij deze hem
opdraagt de gageverklaringen te bewaren.
5. De inhoudingsplichtige aan wie de in het vierde lid
bedoelde opdracht is verstrekt, bewaart de gageverklaring bij de
loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin het optreden of de sportbeoefening heeft
plaatsgevonden dan wel waarin de gageverklaring door een andere is
vervangen. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de gageverklaring
aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.
Artikel 96 Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra de artiest dan wel
beroepssporter zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast
aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet
op de identificatieplicht en houdt een afschrift van dat document
voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2. Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 97 Loonstaat
1. De inhoudingsplichtige legt voor iedere artiest dan wel
beroepssporter voor de eerste gageverstrekking in het kalenderjaar een
loonstaat aan en houdt deze vervolgens bij. De loonstaat wordt
opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur verstrekte model. De
inhoudingsplichtige mag een van het model afwijkende loonstaat
gebruiken, mits deze ten minste de mogelijkheid biedt op duidelijke
wijze dezelfde gegevens te administreren als het model.
2. Artikel 67, tweede, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid,
is van overeenkomstige toepassing.
3. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als bedoeld
in artikel 35a, tweede lid, van de wet, de belasting in aan de
hand van de gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
Artikel 98 Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in
natura en aanspraken
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de
loonadministratie de gegevens met betrekking tot de aan de artiest dan
wel beroepssporter verstrekte kostenvergoedingen en verstrekkingen in
natura, voorzover deze niet tot de gage behoren, alsmede aanspraken om
na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of
verstrekkingen te ontvangen.
2. De inhoudingsplichtige kan de in de vorige leden bedoelde
gegevens op een andere plaats administreren, mits:
a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf
meldt aan de inspecteur, en
b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle
beschikbaar komen op de plaats waar de administratie wordt gevoerd.
Artikel 99 Loonbelastingkaart en coderingslijst
De inhoudingsplichtige vult na het einde van het kalenderjaar
voor iedere artiest dan wel beroepssporter een door de inspecteur
verstrekte loonbelastingkaart in mede volgens de aanwijzingen van de
daarbij behorende coderingslijst, tenzij de op de loonbelastingkaart
te verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door de inspecteur
gegeven aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd
te verwerken informatiedragers.
Artikel 100 Uitreiken formulieren
De inspecteur reikt aan de inhoudingsplichtige uit de
formulieren van de gageverklaring en de loonbelastingkaart. De kaarten
mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van het daarin vermelde
kalenderjaar.
Artikel 101 Inleveren formulieren
De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van
het kalenderjaar aan de inspecteur toekomen de voor dat jaar bestemde
loonbelastingkaarten dan wel de informatiedragers met de op de
loonbelastingkaart te verstrekken gegevens van dat jaar.
Artikel 102 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, doet daarvan binnen een maand mededeling aan de inspecteur. Voor de toepassing van de artikelen 99 en 101 wordt dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.
Artikel 103 Afwijkende termijnen
Ten aanzien van de inhoudingsplichtige die alleen gedurende
een gedeelte van het kalenderjaar inhoudingsplichtige is ten aanzien
van artiesten of beroepssporters, kan de inspecteur voor de toepassing
van de artikelen 99 en 101 voor het einde van het kalenderjaar een
ander tijdstip in de plaats stellen.
Artikel 104 Jaaropgaaf
De inhoudingsplichtige verstrekt aan de artiest dan wel
beroepssporter een jaaropgaaf.
HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 105 Overgangsregeling loonbelastingverklaring
1. Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000
overeenkomstig de loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep
0 wordt de belasting ingehouden zonder toepassing van de
heffingskorting.
2. Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000
overeenkomstig de loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep
1, in tariefgroep 2, in tariefgroep 3, in tariefgroep 4, of in
tariefgroep 5 wordt de belasting ingehouden met toepassing van de
heffingskorting.
3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is van
toepassing totdat de inhoudingsplichtige op grond van het bepaalde in
artikel 65, eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, aan de werknemer
een loonbelastingverklaring moet uitreiken.
Artikel 106 Overgangsregeling hogere vrije vergoeding
regelmatig woon-werkverkeer als de werknemer andere werknemers
vervoert
Artikel II, tweede lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet
Wet inkomstenbelasting 2001 is van toepassing indien de
inhoudingsplichtige de volgende gegevens administreert en voor
controle beschikbaar houdt:
a. de in onderdeel c van genoemd artikel II, tweede lid,
bedoelde schriftelijk vastgelegde overeenkomst;
b. een lijst met de namen en adressen van de bestuurders en de
meerijders, en
een lijst met de dagen, plaatsen en afstanden waarop de
meerijregeling is toegepast.
Artikel 107 Overgangsregeling fiets voor woon-werkverkeer
1. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 37, tweede
en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen een op
de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000 op
68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een
verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.
2. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 37, tweede
en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen een op
de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1999 en 2000 op 68,00
(f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een
verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.
3. Voor het kalenderjaar 2003 worden onder de in artikel 37, tweede
en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen de op
de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990 in het kalenderjaar 2000 op 68,00 (f 150,00)
respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel
ter beschikking gestelde fiets.
4. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 37, zesde en
zevende lid, bedoelde vrije vergoedingen en verstrekkingen tevens
begrepen de op de voet van artikel 14, vierde lid, van de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1999 en
2000 op nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende
zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.
5. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 37, zesde en
zevende lid, bedoelde vrije vergoedingen en verstrekkingen tevens
begrepen de op de voet van artikel 14, vierde lid, van de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in het kalenderjaar 2000 op
nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende zaken die
dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.
Artikel 108 Overgangsregeling personeelsleningen
Voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, geldt met
betrekking tot de kalenderjaren 2001 en 2002 dat een werknemer wordt
geacht de bedoelde geldlening of geldleningen tot een gezamenlijk
bedrag van ten hoogste 3403,00 (f 7499,00) op een dusdanige wijze aan
te wenden dat een in de plaats van de lening of leningen voor de
desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking geheel of
nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou
hebben behoord.
Artikel 109 Overgangsregeling dagbladen
Voor de kalenderjaren 2001 en 2002 behoort tot de vrije
verstrekkingen de verstrekking aan de werknemer van een
dagbladuitgeversbedrijf van een abonnement op een dagblad dat door dat
bedrijf wordt uitgegeven.
Artikel 110 Overgangsregeling vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
Ingeval in een reeds op 31 december 1996 bestaande of aansluitend naar strekking terzake ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken wordt, in afwijking van artikel 18 de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken gesteld op een percentage van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken. Het in de eerste volzin bedoelde percentage bedraagt voor:
2001: 82,5;
2002: 85;
2003: 87,5;
2004: 90;
2005: 92,5.
Artikel 111 Guldensbedragen
1. De in deze regeling vermelde guldensbedragen vervallen met ingang
van 1 januari 2002, met inbegrip van de guldenstekens en de
haakjes.
2. De in artikel 49, eerste lid, opgenomen tabel met
aanduiding Tabel II vervalt met ingang van 1 januari 2002. Tevens
vervalt met ingang van 1 januari 2002 in artikel 49, eerste lid, de
aanduiding Tabel I boven de met aanduiding Tabel I opgenomen tabel.
Artikel 112 Intrekking van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990
De Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 wordt ingetrokken.
Artikel 113 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari
2001.
Artikel 114 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos
TOELICHTING UITVOERINGSREGELING LOONBELASTING 2001
ALGEMEEN
De Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de wet) wordt met
ingang van 1 januari 2001 door de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 ingrijpend gewijzigd. In verband daarmee zouden veel wijzigingen
in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: de
Uitvoeringsregeling LB 1990) moeten worden aangebracht. In plaats van
al deze wijzigingen in de Uitvoeringsregeling LB 1990 aan te brengen,
waarbij ook diverse artikelen en onderdelen van artikelen zouden
moeten verplaatst, heb ik ervoor gekozen met ingang van 1 januari 2001
een nieuwe uitvoeringsregeling in te voeren: de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling LB 2001).
In de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan op de per 1
januari 2001 inhoudelijk nieuwe bepalingen. Bij de andere bepalingen
wordt aangegeven waaraan zij zijn ontleend. In zoverre blijft de
oorspronkelijke toelichting van belang.
Als bijlage bij deze toelichting is een transponeringstabel
opgenomen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Reikwijdte
Deze bepaling noemt de artikelen in de wet, de Invoeringswet
Wet inkomstenbelasting 2001, het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
(hierna: het besluit) en de Wet financiering volksverzekeringen waarop
de in de Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen bepalingen zijn
gebaseerd. Er is geen uitvoering gegeven aan de delegatiebepalingen in
artikel 2 en artikel 16a van de wet omdat daaraan thans geen behoefte
bestaat.
Artikel 2 Definities
Deze bepaling, waarin voor de Uitvoeringsregeling LB 2001 van
belang zijnde begrippen worden gedefinieerd, is gedeeltelijk ontleend
aan artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Begrippen als beroepsmatige kinderopvang, woon-werkverkeer,
reisafstand en artiest zijn niet meer gedefinieerd omdat in de
desbetreffende bepalingen in de wet al definities zijn opgenomen die
met zoveel woorden ook gelden voor de daarop berustende bepalingen.
Het begrip overhevelingstoeslag wordt ook niet meer gedefinieerd,
omdat de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies per 1 januari 2001
vervalt. Tevens zijn niet meer gedefinieerd formulieren als de
loonbelastingverklaring, de loonstaat, de loonbelastingkaart, de
coderingslijst en de loonbelastingkaart huispersoneel. De reden
daarvoor is dat deze formulieren met ingang van 1 januari 2001 niet
meer officieel bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Overigens
moeten de door de inspecteur uitgereikte formulieren worden gebruikt
(met uitzondering van de loonstaat, waarbij de inspecteur alleen het
model aan de inhoudingsplichtige uitreikt).
Nieuw is de definitie van het begrip verbonden vennootschap.
Dit begrip is van belang voor de regelingen met betrekking tot
producten uit eigen bedrijf en personeelsleningen. Ook nieuw is de
definitie van het begrip heffingskorting. Het gaat om de
heffingskorting voor de loonbelasting die bestaat uit de algemene
heffingskorting, de arbeidskorting, de ouderenkorting, de aanvullende
ouderenkorting en de jonggehandicaptenkorting. Uitgangspunt is dat de
werknemer de heffingskorting slechts bij een inhoudingsplichtige kan
toepassen. Afhankelijk van de omstandigheden van de werknemer kan de
inhoudingsplichtige in het algemeen een tabel toepassen waarin de
heffingskorting voorzover van belang is verwerkt. Ook nieuw is de
definitie van het begrip openbaar vervoer, teneinde voor dit begrip
zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen in de praktijk. Deze
definitie verwijst naar artikel 1, onderdeel e, van de Wet
Personenvervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein,
metro, tram, bus of auto volgens een dienstregeling.
HOOFDSTUK 2 BELASTINGPLICHT (hoofdstuk I van de wet)
Artikel 3 Niet-inhoudingsplichtigen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 6, vierde lid, van de
wet. De geactualiseerde tekst is ontleend aan artikel 3 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 4 Aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een
thuiswerker
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, onderdeel
b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 4, eerste lid,
onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 5 Aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest dan
wel een beroepssporter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8a, tweede lid, van de
wet. De tekst van het eerste en tweede lid en de onderdelen a tot en
met c van het derde lid zijn ontleend aan artikel 4 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990 en aan het Besluit van 29 april 1993, nr.
DB93/1319M, V-N 1993, blz. 1432, punt 26.
Nieuw in de aanhef van het derde lid is dat de
inhoudingsplichtigenverklaring op verzoek door de inspecteur wordt
afgegeven bij voor bezwaar vatbare beschikking. Verder is in het derde
lid een nieuw onderdeel d toegevoegd. Dit onderdeel strekt ertoe dat
ook een administratie- of verloningsorganisatie de inhoudingsplicht
kan overnemen, mits voldaan wordt aan de voorwaarde van het vierde
lid. Door deze uitbreiding kan een administratie- of
verloningsorganisatie de inhouding en afdracht van de belasting
overnemen van bijvoorbeeld het poppodium dat op grond van artikel 8a,
eerste lid, van de wet inhoudingsplichtige zou zijn. Ook kan
bijvoorbeeld een organisator van een bepaald evenement die met
artiesten/beroepssporters overeenkomsten van korte duur sluit, de
heffing en afdracht van de belasting over laten nemen door een
administratie- of verloningsorganisatie.
De inhouding en afdracht van loonbelasting van
artiesten/beroepssporters door een enkele administratie- of
verloningsorganisatie komt de overzichtelijkheid ten goede voor zowel
de artiest/beroepssporter, de Belastingdienst als de
uitvoeringsorganisaties voor de sociale verzekeringen. Bovendien wordt
het risico beperkt dat de poppodia/sportorganisaties die vaak met
vrijwilligers werken, geconfronteerd worden met naheffingen wegens
onjuiste uitvoering van de inhoudingsplicht. Overigens is het niet de
bedoeling dat de administratie- of verloningsorganisatie zich bemoeit
met de afspraken tussen de opdrachtgever en de artiest/beroepssporter
met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening.
Het vierde tot en met achtste lid zijn ontleend aan het
bovengenoemde Besluit van 29 april 1993. Het vierde lid geeft aan
wanneer in elk geval geen inhoudingsplichtigenverklaring wordt
verstrekt. Overigens kan op grond van de aanhef van het derde lid de
inspecteur de afgifte van de inhoudingsplichtigenverklaring ook
weigeren indien hij het vermoeden heeft dat degene die om afgifte
verzoekt niet de juiste gegevens weergeeft. Het vijfde tot en met
zevende lid betreffen administratieve verplichtingen. Het achtste lid
bevat de bepaling dat de inspecteur de inhoudingsplichtigenverklaring
intrekt indien bij degene aan wie een inhoudingsplichtigenverklaring
is afgegeven, een van de situaties bedoeld in de onderdelen a tot en
met e zich voordoet.
Artikel 6 Bij overeenkomst aangewezen inhoudingsplichtige bij
een beroepssporter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, onderdeel
c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 4, eerste lid,
onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De bepaling heeft
hoofdzakelijk tot doel de inhouding van loonbelasting over gage
verstrekt aan beroepssporters bij grote grensoverschrijdende
evenementen te regelen. Bij dergelijke evenementen is de inhouding
zeer complex. Een overeenkomst met de minister van Financiën over de
inhouding van loonbelasting kan dan een oplossing zijn. Omdat naar
verwachting de nieuwe bepaling van artikel 5, derde lid, onderdeel d,
in de meeste situaties uitkomst biedt, zal slechts een enkele situatie
om toepassing van artikel 6 vragen.
HOOFDSTUK 3 VOORWERP VAN DE BELASTING (hoofdstuk II van de wet)
Artikel 7 Niet tot het loon behorende aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 5 van de Uitvoeringsregeling LB
1990.
Artikel 8 Loon voor de toepassing van enkele regelingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid,
onderdelen m en o, en artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 7 van de Uitvoeringsregeling LB
1990, met dien verstande dat de verwijzingen naar artikel 11 van de
wet zijn aangepast en dat de overhevelingstoeslag niet meer wordt
genoemd.
Artikel 9 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid,
onderdeel r, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 7a van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de verwijzing naar
artikel 11 van de wet is aangepast.
Artikel 10 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij
woon-werkverkeer waarbij tevens een of meer andere werknemers worden
vervoerd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid,
onderdeel s, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 7b van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Nieuw is de expliciete vermelding dat het voor de meerijbonus
vereiste meerijden door een of meer andere werknemers dient plaats te
vinden over een reisafstand langs de meest gebruikelijke weg van meer
dan 15 kilometer voor zowel de heen- als de terugreis. Omrijkilometers
om andere werknemers op te halen, tellen hierbij niet mee. Indien aan
de voorwaarden voor de meerijbonus wordt voldaan, tellen de
omrijkilometers overigens wel mee voor de hoogte van de meerijbonus.
Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat de met ingang
van 1 januari 2001 in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de wet
opgenomen omschrijving van het begrip reisafstand uitsluitend
betrekking heeft op de bepalingen in of krachtens hoofdstuk IIA van de
wet (vrije vergoedingen en verstrekkingen). Deze omschrijving is dus
niet van belang voor de meerijbonus die is geregeld in bepalingen in
of krachtens hoofdstuk II van de wet. De afstand waarover vervoer
vanwege de inhoudingsplichtige plaatsvindt, wordt voor de bepaling van
de meerijbonus niet in mindering gebracht op de feitelijke
reisafstand.
Artikel 11 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 12 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 13 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 14 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 15 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 16 (Gereserveerd)
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot
het verlofsparen.
Artikel 17 Fooien en dergelijke prestaties van derden
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 12 van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 9 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 18 Waarde aanspraak
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, eerste lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 19 Waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling
in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, tweede en derde lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990. Artikel 10, vierde lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990 heeft overigens uitwerking gekregen in de
artikelen 57 en 58 van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 20 Waarde aandelenoptierecht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 15 van de Uitvoeringsregeling LB
1990.
Artikel 21 Waarde kleding meewerkende kinderen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, negende lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
HOOFDSTUK 4 VRIJE VERGOEDINGEN EN VERSTREKKINGEN (hoofdstuk IIA van de
wet)
In dit hoofdstuk wordt het nieuwe hoofdstuk IIA van de wet
uitgewerkt.
Als algemene inleiding wordt opgemerkt dat vergoedingen en
verstrekkingen zoveel mogelijk op dezelfde voet worden behandeld. Bij
diverse onderwerpen waarvoor in de Uitvoeringsregeling LB 1990 de
waardering van verstrekkingen was geregeld, is voortaan sprake van een
regeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Met betrekking tot
deze posten is artikel 13 van de wet niet meer van betekenis. De
regelingen zijn in de meeste gevallen voor de toegankelijkheid zowel
voor de vrije vergoedingen als de vrije verstrekkingen uitgeschreven.
Bij de opbouw van dit hoofdstuk is de volgorde van de
bepalingen in hoofdstuk IIA van de wet gevolgd, met dien verstande dat
eerst twee algemene, op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de
wet gebaseerde, bepalingen zijn opgenomen, te weten artikel 22
(normeringen en beperkingen) en artikel 23 (eigen bijdragen
werknemer).
Artikel 22 Normeringen en beperkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De in artikel 22 getroffen regelingen gelden
voor het gehele hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 en
hoofdstuk IIA van de wet.
In artikel 22, eerste lid, wordt bepaald dat ingeval een
vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot de vrije vergoedingen
onderscheidenlijk verstrekkingen behoort, het niet vrije gedeelte van
de vergoeding of verstrekking tot het loon wordt gerekend. De
desbetreffende bedragen, die tot het loon worden gerekend, gelden als
normbedragen. Ter toelichting wordt opgemerkt dat met betrekking tot
loon in natura tot en met 31 december 2000 diverse
waarderingsvoorschriften gelden die in het algemeen niet voor
tegenbewijs vatbaar zijn (uitzondering: het geval van genot van een
woning), hetgeen nodig is voor de doelmatige uitvoering van de
loonbelasting/premie volksverzekeringen. In verband daarmee zijn de
desbetreffende waarderingen op een voorzichtig niveau vastgesteld. Een
doelmatige uitvoering vereist dat deze systematiek in stand blijft.
Artikel 22, eerste lid, strekt hier voorzover nodig toe. Hierbij is
(op grond van artikel 15c en artikel 17, tweede lid) voor de
volledigheid ook hoofdstuk IIA van de wet genoemd, hetgeen van
praktisch belang wordt ingeval een desbetreffende in hoofdstuk 4 van
de Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen bepaling naar hoofdstuk IIA
van de wet wordt overgebracht.
In artikel 22, tweede lid, wordt bepaald dat ingeval een
regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding als op een
vrije verstrekking, het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en
verstrekkingen tezamen geldt. Deze bepaling is gedeeltelijk ten
overvloede opgenomen. Het is namelijk al vaste rechtspraak (HR 28 juni
1995, nr. 30 255, BNB 1995/335, en HR 15 december 1999, nr. 34 916,
BNB 2000/56) dat op het punt van beperkte of genormeerde vergoedingen
- tot het bedrag van de norm - aan een werknemer geen onderscheid
wordt gemaakt tussen vergoedingen in geld en in andere vorm gegeven
verstrekkingen ter bestrijding van kosten van de werknemer. Omdat de
bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 2001 in de meeste gevallen
zowel voor de vrije vergoedingen als de vrije verstrekkingen zijn
uitgeschreven, zou echter het misverstand kunnen ontstaan dat een
bepaalde norm afzonderlijk bij de vergoedingen en bij de
verstrekkingen kan worden toegepast. Ter vermijding van dergelijke
misverstanden is vastgelegd dat ingeval een in hoofdstuk 4 van de
Uitvoeringsregeling LB 2001 of in hoofdstuk IIA van de wet opgenomen
regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding als op een
vrije verstrekking, het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en
verstrekkingen tezamen geldt. Hierbij is (op grond van artikel 15c en
artikel 17, tweede lid, van de wet) gedeeltelijk ten overvloede ook
hoofdstuk IIA van de wet genoemd. De samentelling van vergoedingen en
verstrekkingen volgt namelijk doorgaans al uit de genoemde
rechtspraak. Voorkomen moet echter worden dat aan een bepaling voor
alleen hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 een argument a
contrario wordt ontleend voor de uitleg van de wet.
Een bepaalde norm (zoals bij maaltijden waarbij het zakelijke
karakter van meer dan bijkomstig belang is) geldt dus voor het totaal
van de vergoede en de verstrekte maaltijden.
Artikel 23 Kosten werknemer bij gedeeltelijk vrije
vergoedingen en verstrekkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. Bij diverse in hoofdstuk 4 van de
Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen regelingen is sprake van een
gedeeltelijk vrije vergoeding of vrije verstrekking. De desbetreffende
normeringen zijn gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid,
van de wet.
Voor de belastingheffing maakt het verschil of de werknemer
een gedeelte van de kosten voor eigen rekening neemt. Daartoe zijn in
artikel 23 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 regels opgenomen die
voor het gehele hoofdstuk 4 van belang zijn.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij loon in natura
(waarvoor de bepalingen met betrekking tot vrije verstrekkingen niet
gelden) op de voet van artikel 13, derde lid, van de wet met de eigen
bijdrage van de werknemer rekening wordt gehouden.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 wordt ingeval ter zake van een niet volledig vrije vergoeding kosten voor rekening van de werknemer blijven, het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van de vergoeding verlaagd met deze kosten van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil. Deze bepaling kan aan de hand van de drie volgende voorbeelden worden toegelicht.
Voorbeeld 1. Met betrekking tot een vergoeding is geregeld dat boven f 100 sprake is van een vrije vergoeding. De werkgever vergoedt de werkelijke kosten ad f 250. Belast is f 100 en f 150 is vrij.
Voorbeeld 2. Als voorbeeld 1, met dien verstande dat de
werkgever f 225 vergoedt en f 25 voor rekening van de werknemer is.
Zonder een nadere regeling en afgezien van een redelijke
wetstoepassing zou de vergoeding van f 225 slechts voor f 125 tot de
vrije vergoedingen behoren en voor f 100 zijn belast. In vergelijking
tot voorbeeld 1 zou deze uitkomst onredelijk zijn. Om hierin te
voorzien, is bepaald dat het niet voor vrije vergoeding in aanmerking
komende bedrag van f 100 met de eigen bijdrage van de werknemer ad f
25 wordt verminderd tot f 75. Belast is f 75 en f 150 is vrij.
Voorbeeld 3. Als voorbeeld 1, met dien verstande dat de
werkgever f 125 vergoedt en f 125 voor rekening van de werknemer is.
Het niet voor vrije vergoeding in aanmerking komende bedrag van f 100
wordt verminderd met f 125 doch niet verder dan tot nihil. De
vergoeding van f 125 is dus vrij. Bij de werknemer is het verschil
tussen f 125 en f 100 niet aftrekbaar; dit bedrag kan ook niet in
mindering worden gebracht op het niet voor vrije vergoeding in
aanmerking komende gedeelte van andere niet volledig vrije
vergoedingen.
Het is niet nodig het bepaalde artikel 23, eerste lid, ook
voor hoofdstuk IIA van de wet te doen gelden. Bij de in de wet
geregelde gevallen wordt de feitelijk ontvangen vergoeding aan het
wettelijke normbedrag getoetst.
Op grond van artikel 23, tweede lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 2001 wordt ingeval ter zake van een niet
volledig vrije verstrekking aan de werknemer een eigen bijdrage in
rekening wordt gebracht het in de desbetreffende bepaling opgenomen of
bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van de verstrekking
verlaagd met de eigen bijdrage van de werknemer, doch niet verder dan
tot nihil. Ook deze bepaling wordt met drie voorbeelden toegelicht.
Voorbeeld a. Met betrekking tot een verstrekking is geregeld
dat boven f 100 sprake is van een vrije verstrekking. De waarde in het
economische verkeer van de verstrekking is f 250. Er is geen sprake
van een eigen bijdrage van de werknemer. Van de verstrekking is f 100
(dit bedrag geldt, zoals gezegd, ook als normering) belast en f 150
vrij.
Voorbeeld b. Als voorbeeld a, met dien verstande dat de eigen
bijdrage van de werknemer f 25 is. Het niet als vrije verstrekking aan
te merken bedrag van f 100 wordt met de eigen bijdrage van de
werknemer ad f 25 verminderd tot f 75. Belast is f 75 en f 175 is
vrij.
Voorbeeld c. Als voorbeeld a, met dien verstande dat f 125
voor rekening van de werknemer is. Het niet voor vrije verstrekking in
aanmerking komende bedrag van f 100 wordt verminderd met f 125 doch
niet verder dan tot nihil (dit volgt overigens al uit artikel 17,
derde lid, van de wet). De verstrekking is vrij.
Het is niet nodig het bepaalde artikel 23, tweede lid, ook
voor hoofdstuk IIA van de wet te doen gelden. Bij de gevallen die in
de wet zijn geregeld, wordt de feitelijk genoten verstrekking aan het
wettelijke normbedrag getoetst.
Artikel 24 Werkkleding
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid,
onderdeel b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 15, zevende
lid, van de wet (tekst tot en met 31 december 2000) en artikel 18 van
de Uitvoeringsregeling LB 1990. In overeenstemming met de tekst (met
ingang van 1 januari 2001) van artikel 15 van de wet wordt in artikel
24 niet, zoals in de Uitvoeringsregeling LB 1990, gesproken over
geschikt is om bij het verwerven van het loon te dragen maar over
geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden
gedragen.
Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat onder het nieuwe regime
van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, vergoedingen ter zake van
werkkleding uitdrukkelijk tot de vrije vergoedingen worden gerekend
(ingevolge artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de wet). In
samenhang met artikel 17, tweede lid, van de wet worden verstrekkingen
van werkkleding tot de vrije verstrekkingen gerekend. Een eigen
bijdrage van de werknemer voor door de inhoudingsplichtige verstrekte
werkkleding komt niet in mindering op het loon. Artikel 17, derde lid,
van de wet bepaalt dit uitdrukkelijk, hetgeen wordt bevestigd in
artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 25 Verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 18a van de Uitvoeringsregeling
LB 1990.
Artikel 26 Openbaarvervoerkaart
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid,
onderdeel i, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 14, eerste
lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De regeling met betrekking
tot een vergoeding of een verstrekking van een openbaar-vervoerkaart
(hierna: OV-kaart) is op twee punten verruimd. In de eerste plaats
geldt de regeling ook voor de desbetreffende vergoedingen, teneinde
een zoveel mogelijk gelijke fiscale behandeling van vergoedingen en
verstrekkingen te bewerkstelligen. In de tweede plaats wordt de
gedeeltelijke vrijstelling in de nieuwe opzet niet beperkt tot de
zogenaamde collectieve OV-kaart. Wel is vereist dat het recht op vrij
reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking
of voor woon-werkverkeer. Het begrip openbaar vervoer is gedefinieerd
in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling LB
2001.
Wat betreft de hoogte van de vrijgestelde bedragen is
aangesloten bij de bedragen die zijn opgenomen in artikel 14, eerste
lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Aldus wordt bewerkstelligd
dat de desbetreffende vrijstelling feitelijk overeenkomt met de tot en
met 31 december 2000 geldende waardering van de OV-kaart.
De niet vrijgestelde bedragen worden ingevolge artikel 84, aanhef en onderdelen g en h, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 aangemerkt als loonbestanddelen met een bestemmingskarakter, waarover de inhoudingsplichtige door middel van eindheffing tegen enkelvoudig tarief loonbelasting/premie volksverzekeringen dient te betalen.
De administratieve verplichtingen met betrekking tot de vrije
vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een OV-kaart zijn
opgenomen in artikel 68, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de
Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 27 Aangewezen regios uitgezonden werknemers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, derde lid, aanhef en
onderdeel c, onder 4º, van het besluit. In laatstgenoemde bepaling,
die is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de wet,
wordt onder uitgezonden werknemer verstaan de werknemer in de zin van
artikel 2 van de wet die door een inhoudingsplichtige naar het
buitenland is gezonden met het oog op tewerkstelling in een bij
ministeriële regeling aangewezen regio. Overeenkomstig de toelichting
op genoemd artikel 8 worden in eerste instantie aangewezen de landen,
met hun continentale plateaus, die voor de zogenoemde Nedeco-regeling
relevant waren. De tekst van artikel 27 is ontleend aan punt 5,
onderdeel b, van het Besluit van 7 december 1999, nr. IFZ1999/1060M,
BNB 2000/72.
In artikel 27 is niet vermeld dat de werknemer in een
aangewezen regio verblijf dient te houden. Deze voorwaarde, die
inherent is aan het begrip uitzending naar een regio, blijft echter
van belang.
Artikel 28 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer
dan bijkomstig belang is. Normaantallen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid,
onderdeel d, onder 2º, van de wet. De regeling is nieuw. Op grond van
de zojuist genoemde wettelijke bepaling behoren tot de vrije
vergoedingen niet vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het
zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is voorzover zij wat
betreft aantal en regelmaat uitgaan boven bij ministeriële regeling te
stellen normen.
Artikel 28 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 legt de grens
hiervoor per kalenderjaar bij 80 maaltijden, voor vergoedingen en
verstrekkingen tezamen (artikel 22, tweede lid). Tot ongeveer twee van
dergelijke maaltijden per gewerkte week kan worden aangenomen dat de
maaltijdverstrekking in verband met de bedrijfsvoering niet zo
frequent is dat heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen
dient plaats te vinden. Voorzover het aantal van 80 maaltijden waarbij
het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is wordt
overschreden, gelden de normeringen die zijn opgenomen in artikel 32
van de Uitvoeringsregeling LB 2001. Voor de toepassing van artikel 28
worden de maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan
bijkomstig belang is in chronologische volgorde bijgehouden, zonder
onderscheid naar de soort maaltijd (een ontbijt, een koffiemaaltijd of
een warme maaltijd), totdat het aantal van 80 is bereikt. Voor de
volgende maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan
bijkomstig belang is, geldt het in artikel 32 voor de desbetreffende
maaltijd opgenomen normbedrag. Als aan de werknemer mede maaltijden
ten behoeve van zijn gezinsleden worden verstrekt (in zodanig verband
dat ook van deze maaltijden het zakelijke karakter van meer dan
bijkomstig belang is), dienen voor de toets aan het normaantal alle
maaltijden tezamen in aanmerking te worden genomen.
Het was ook mogelijk geweest een regeling per loontijdvak te
treffen (bijvoorbeeld twee maaltijden per week of acht maaltijden per
maand), maar daarvan is afgezien om rekening te kunnen houden met de
mogelijkheid dat bijvoorbeeld overwerk zich in bepaalde tijden van het
jaar concentreert. Een beoordeling per kalenderjaar is aanvaardbaar in
het licht van de omstandigheid dat het ter zake van de maaltijden
eventueel te belasten loon in de eindheffing kan worden betrokken
(artikel 82, eerste lid, aanhef en onderdelen e en f, van de
Uitvoeringsregeling LB 2001). De aan de regeling verbonden
uitvoeringslast is ook aanvaardbaar in het licht van de omstandigheid
dat deze gegevens tot en met 31 december 2000 moeten worden
bijgehouden, terwijl het aantal gevallen waar heffing dient plaats te
vinden lager wordt. De inschatting of de grens van 80 maaltijden zal
worden gehaald, kan in het algemeen op eenvoudige wijze worden
gemaakt, bijvoorbeeld op basis van historische gegevens, de aard van
de functie en dergelijke. Daarbij kan voor bepaalde groepen werknemers
met een enigszins globale benadering volstaan worden. Voor bepaalde
groepen werknemers is immers bij voorbaat duidelijk dat zij niet in de
buurt van de grens van 80 maaltijden komen, maar daar ver onder
blijven. Een werkgever kan aldus zijn werknemers onderverdelen in drie
groepen: de groep waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat de
grens van 80 zakelijke maaltijden niet wordt overschreden, de groep
waarvoor dit in redelijkheid wel geldt en de groep waarvan vooraf
onzeker is of de grens wordt overschreden. Voor de laatste tweede
groepen heeft de werkgever de keuze tussen een individuele benadering
overeenkomstig de huidige regeling, of een meer globale benadering
waarin hij de loonbelasting/premie volksverzekeringen via eindheffing
voor zijn rekening neemt.
Mede in verband met de mogelijkheid dat het overwerk zich in
een bepaalde tijd van het jaar concentreert, is ervan afgezien een
bepaling op te nemen op grond waarvan het aantal van 80 naar
tijdsgelang moet worden verminderd ingeval de werknemer niet het
gehele jaar in dienstbetrekking is geweest. Uiteraard moet ook in die
gevallen steeds sprake zijn geweest van een maaltijdverstrekking of
maaltijdvergoeding primair in het zakelijke belang van de werkgever.
In dit kader wordt opgemerkt dat van een maaltijdverstrekking of
maaltijdvergoeding primair in het zakelijke belang bijvoorbeeld sprake
kan zijn bij al dan niet verwacht overwerk of koopavonden, tijdens
dienstreizen of reizen in het werk van mobiele of ambulante werknemers
(zoals vertegenwoordigers of accountants), tijdens een zakelijke
bespreking met klanten buiten de vaste werkplek of tijdens
werkzaamheden op niet permanente locaties (bijvoorbeeld wegenbouwers,
bouwvakkers, filmcrew) of aan boord van vliegtuigen, schepen,
boorplatforms of kermiswagens.
Bij maaltijden waarbij een dergelijk zakelijk karakter
ontbreekt, geldt de vrijstelling niet. In dat geval moet van de waarde
in het economische verkeer worden uitgegaan, tenzij de regeling voor
maaltijden in bedrijfskantines (artikel 55) toepassing kan vinden.
Artikel 29 Bedrijfsfitness
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid,
onderdeel e, van de wet. Artikel 29 van de Uitvoeringsregeling LB 2001
beoogt de regeling in artikel 16e van de Uitvoeringsregeling LB 1990
te continueren, met dien verstande dat de regeling voortaan ook
betrekking heeft op vergoedingen. Aan de regeling bij vergoedingen is
inherent dat niet alleen de fitness maar ook de mogelijkheid tot het
verkrijgen van een vergoeding ter zake daarvan open moet staan voor
alle of nagenoeg alle werknemers.
Artikel 30 Werkruimte
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid,
onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan de tot en met 31
december 2000 geldende tekst van artikel 15, eerste lid, onderdeel b,
van de wet en de tekst van artikel 3.16, eerste lid, onderdeel a, van
de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 31 Normering vrije vergoedingen en verstrekkingen
werkruimte
Ook deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid,
onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan de tot en met 31
december 2000 geldende tekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel f,
van de wet, met dien verstande dat met betrekking tot de werkruimte in
de eigen woning van de werknemer wordt verwezen naar de bepalingen in
de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer
dan bijkomstig belang is. Normbedragen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. Indien en voorzover sprake is van maaltijden
waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is maar
die dusdanig vaak voorkomen dat geen sprake is van een volledig vrije
vergoeding of verstrekking (artikel 28 van de Uitvoeringsregeling LB
2001), kan voor de bepaling van het loon van de werknemer van de
waarde van de besparing worden uitgegaan. De desbetreffende bedragen
zijn ontleend aan artikel 11, eerste lid (en wat de gezinsleden van de
werknemer betreft artikel 12), van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Bij
verstrekkingen behoren de genoemde bedragen tot het loon, zonder - net
als tot en met 31 december 2000 (verwezen zij naar de toelichting bij
artikel 22) - de mogelijkheid van tegenbewijs.
Voor de toets aan het normaantal van artikel 28 dienen de
maaltijden van de werknemer en zijn gezinsleden gezamenlijk in
aanmerking te worden genomen.
Artikel 33 Genot van een woning
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, vijfde
lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Een verschil is dat de
regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Voorts is als
voorwaarde opgenomen dat het genot van de woning ter behoorlijke
vervulling van de dienstbetrekking is. Als voorbeeld van een geval
waarbij het genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking is, kan worden genoemd de in Groningen wonende
werknemer die wordt gedetacheerd in Den Haag en die in verband daarmee
tijdelijk een woning moet huren waarvan de huurprijs veel hoger is dan
bij zijn inkomens-, vermogens- en gezinsomstandigheden passend is.
Gelet op de in artikel 15b, eerste lid, onderdeel j, van de wet,
genoemde termijn mag worden aangenomen dat sprake is van genot van de
woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking gedurende
een termijn van ten hoogste 24 maanden. De verhouding tussen de
regeling in artikel 33 en de bewijsregel met betrekking tot
extraterritoriale kosten wordt toegelicht bij de wijzigingen in het
besluit met ingang van 1 januari 2001.
Voorbeelden van permanente situaties waarbij het genot van de
woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is, zijn de
portierswoning en de pastorie. Ook dan kan het vanwege de vervulling
van de dienstbetrekking gaan om veel duurdere woningen dan bij het
inkomen c.a. van de werknemer passend zou zijn. In deze gevallen komt
in plaats van de waarde in het economische verkeer de besparingswaarde
in aanmerking. Voor de bepaling van de besparingswaarde kunnen in
beginsel alleen de kosten van de desbetreffende woning in aanmerking
worden genomen. Alleen als de werknemer tevens op een andere plaats
woont (bijvoorbeeld omdat zijn gezin achterblijft), kan bij de
bepaling van de besparingswaarde ook rekening worden gehouden met de
extra kosten die aan het wonen op die andere plaats verbonden zijn.
Er kan overigens, evenals tot en met 31 december 2000, alleen
van de besparingswaarde worden uitgegaan ingeval de inspecteur zulks
bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld. Verder dient,
eveneens net als tot en met 31 december 2000, het bedrag van de
besparing aanmerkelijk lager te zijn dan de waarde in het economische
verkeer. Met deze doelmatigheidsmarge wordt beoogd het aantal
eventuele geschillen te beperken. Tegen de achtergrond dat de
werknemer het woongenot daadwerkelijk heeft, is deze marge
aanvaardbaar. De bewijslast rust op de werknemer. In de tekst van
artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 is wat dat betreft,
overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 1999, nr.
34 230, BNB 1999/272, tot uitdrukking gebracht dat voldoende is dat de
werknemer zulks aannemelijk maakt.
Artikel 34 Genot van bewassing, energie en water
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Nieuw is dat de regeling ook op vergoedingen betrekking heeft. Tevens is als voorwaarde opgenomen dat het genot van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is. Bij een normale woonsituatie is dat niet het geval, ook al is in de woning een werkruimte ingericht en worden in de woning soms zakelijke relaties ontvangen. Met deze voorwaarde wordt een einde gemaakt aan de situatie dat werknemers de kosten van met name energie van hun privé-woning door de werkgever laten betalen in een poging dat een veel lagere waarde tot hun loon wordt gerekend dan het bedrag van de werkelijke kosten.
Een voorbeeld van een geval waarin artikel 34 toepassing kan vinden, is de portierswoning op een bedrijfsterrein.
Voor de duidelijkheid wordt nogmaals opgemerkt dat de in het
eerste lid genoemde bedragen ook gelden als de te belasten bedragen
bij vrije verstrekkingen (behoudens een eigen bijdrage van de
werknemer; artikel 23). De enige uitzondering op deze systematiek kan
zich, zoals gezegd, voordoen bij het genot van een woning, waarbij een
tegenbewijsregeling is opgenomen (artikel 33 van de
Uitvoeringsregeling LB 2001).
Artikel 35 Inwoning
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, eerste
lid, en (wat de gezinsleden van de werknemer betreft) artikel 12 van
de Uitvoeringsregeling LB 1990. De regeling geldt zowel voor
vergoedingen als voor verstrekkingen. Tevens is als voorwaarde
opgenomen dat het genot van de inwoning ter behoorlijke vervulling van
de dienstbetrekking is. Bij de term inwoning, die is ontleend aan
vermeld artikel 11, eerste lid, moet met name worden gedacht aan
niet-zelfstandige huisvesting. Bij inwoning kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan het geval dat een werknemer in een hotel wordt
ondergebracht. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 15b,
eerste lid, onderdeel j, van de wet (huisvesting buiten de woonplaats)
doorgaans een vrije vergoeding of verstrekking worden aangenomen.
Ingeval sprake is van huisvesting buiten de woonplaats, kan de
normbijtelling voor inwoning gedurende twee jaar achterwege blijven.
De Uitvoeringsregeling LB 2001 bevat overigens geen bijzondere
regeling met betrekking tot de huisvesting van militairen.
Voor het geval dat de werknemer en zijn gezinsleden ook
maaltijden genieten, gelden tevens de regelingen bij maaltijden (de
artikelen 28 en 32 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Ingeval
bijvoorbeeld een werknemer de volle kost geniet, behoort per dag 5,53
(f 12,18) tot het loon, voorzover het aantal maaltijden waarbij het
zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is per kalenderjaar
meer dan 80 bedraagt.
Artikel 36 Voordeelurenkaart
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 14, tweede
lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de
regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft en dat in
plaats van de term in hoofdzaak de term hoofdzakelijk wordt gebruikt.
Artikel 37 Fiets voor woon-werkverkeer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst van het eerste, tweede, derde en
vierde lid is ontleend aan artikel 14, derde lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling
voortaan ook betrekking heeft op vergoedingen voor de aanschaf van een
fiets. In deze gevallen kan 68 (f 150) niet onbelast worden vergoed,
overeenkomstig de regeling voor de verstrekking van een fiets, waarbij
68 (f 150) tot het loon wordt gerekend.
Met betrekking tot de termijn waarna opnieuw van de regeling
gebruik kan worden gemaakt, kan voor het geval dat een fiets ter
beschikking wordt gesteld worden opgemerkt dat een redelijke uitleg
van de regeling meebrengt dat de termijn begint te lopen op het moment
waarop de fiets voor het eerst ter beschikking wordt gesteld.
Datzelfde geldt als de werkgever de aanschafkosten van een fiets
gaandeweg vergoedt.
De regeling in het vijfde lid is nieuw. Indien reeds langere
tijd voor woon-werkverkeer aan de werknemer een fiets ter beschikking
is gesteld, is er bij verstrekking van die fiets minder aanleiding een
bedrag van 68 (f 150) tot het loon te rekenen dan bij verstrekking van
een nieuwe fiets. Op grond van het vijfde lid is sprake van een
volledig vrije verstrekking indien de verstrekte fiets reeds vijf jaar
voor woon-werkverkeer aan de werknemer ter beschikking was gesteld,
mits de werknemer de fiets voor woon-werkverkeer blijft gebruiken
(anders is er geen reden een vrije verstrekking aan te nemen). Het
moment waarop de fiets wordt verstrekt, is van belang voor de in
artikel 37, vierde lid, onderdeel d, genoemde termijn.
De tekst van het zesde en zevende lid is ontleend aan artikel
14, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De voorwaarde dat
het gaat om met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan
het woon-werkverkeer, is aangescherpt in die zin dat deze zaken direct
dienstbaar moeten zijn aan het woon-werkverkeer. Hiermee is tot
uitdrukking gebracht dat het moet gaan om zaken die bij uitstek bij
woon-werkverkeer op de fiets van pas komen, zoals de benodigde
reparaties, een extra slot, een steun voor de aktentas en het regenpak
dat praktisch alleen op de fiets wordt gebruikt. Zaken die normaliter
ook buiten verband van de fiets kunnen worden gebruikt (zoals warme
kleding in het algemeen, bijvoorbeeld bijzondere thermische kleding
maar ook sjaals en petten), komen niet voor de faciliteit in
aanmerking.
Artikel 38 Telefoonabonnement met meerdere aansluitingen of
nummers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. Zij strekt ertoe dat bij een
telefoonabonnement dat voorziet in verschillende aansluitingen dan wel
nummers (zoals een ISDN-abonnement), alleen een vast basisbedrag niet
voor vrije vergoeding of verstrekking in aanmerking komt. Met
betrekking tot deze telefoonabonnementen is geen onderscheid te maken
tussen een eerste en een volgend telefoonabonnement, zodat de regeling
van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g, van de wet (voor tweede en
volgende telefoonabonnementen met een zakelijk karakter van meer dan
bijkomstig belang) geen toepassing kan vinden. Duidelijkheidshalve zij
opgemerkt dat het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang
aanwezig is, overeenkomstig de toepassing van artikel 13a, tweede lid,
van de wet, ingeval de zakelijke gesprekkosten meer dan 10% van de
totale gesprekkosten belopen. Wat betreft de hoogte van het normbedrag
is aangesloten bij de kosten die de KPN in rekening brengt voor een
Belplusabonnement voor een gewone telefoonaansluiting.
Artikel 39 Telefoon in de woning van de werknemer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende
lid, eerste volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien
verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking
heeft. Het voor het jaar 2000 geldende grensbedrag van het integrale
privé-gebruik is in verband met de regeling voor ISDN-abonnementen in
artikel 38 (ook dan is immers sprake van een eerste telefoon) verhoogd
van f 660 tot f 1000 ( 454). Ingeval het verhoogde grensbedrag wordt
overschreden, kan de onderhavige regeling niet worden toegepast en
dient het privé-gebruik van de eerste telefoon in de woning van de
werknemer in aanmerking te worden genomen naar de waarde in het
economische verkeer. Het voor het jaar 2000 geldende normbedrag van
f 41 per maand is, mede gelet op het verhoogde grensbedrag van de
regeling, gesteld op f 50 per maand.
Artikel 40 Tweede of een volgende telefoon bij geheel of
nagenoeg geheel zakelijk gebruik
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende
lid, tweede volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien
verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking
heeft. Vergoedingen voor het abonnement van een dergelijke tweede
telefoon vallen overigens onder de regeling van artikel 15b, eerste
lid, onderdeel g, van de wet. De verstrekking van het abonnement van
een dergelijke tweede telefoon valt onder de regeling van artikel 17,
tweede lid, van de wet in samenhang met vorenbedoelde bepaling.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat vergoedingen voor de huur van een telefoontoestel niet zijn aan te merken als vergoedingen voor kosten die verband houden met telefoonabonnementen.
Artikel 41 Producten eigen bedrijf
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst, die is ontleend aan artikel 16 van
de Uitvoeringsregeling LB 1990, handhaaft de situatie waarbij geen
loon wordt belast ingeval aan de werknemer de integrale kostprijs in
rekening wordt gebracht voor producten van de werkgever en voorzover
de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat
van de werknemer pleegt te worden gebruikt. De regeling geldt voortaan
ook voor vergoedingen. Het is niet de bedoeling dat zij ook gaat
gelden voor aanschaffingen bij derden van branche-eigen producten van
het bedrijf van de inhoudingsplichtige. Om dit te voorkomen, wijkt de
tekst met betrekking tot vrije vergoedingen iets af van die met
betrekking tot vrije verstrekkingen. Deze beperking behoeft overigens
niet te gelden voor verkoop van producten van de werkgever via een
verkoopapparaat (bijvoorbeeld een winkel) van een derde, zolang dat in
opdracht van en voor rekening en risico van de werkgever gebeurt.
Nieuw is de expliciete bepaling in het derde lid dat de
regeling inzake producten van het eigen bedrijf niet geldt voor
geldleningen. Geld en het ter beschikking stellen van geld kunnen niet
worden gezien als producten van het eigen bedrijf. Een vergoeding voor
een rentelast kan moeilijk anders worden gezien dan als een betaling
van geld. Voor een verstrekking in de vorm van een renteloze of een
laagrentende personeelslening geldt dan hetzelfde. Een doelmatige
uitvoering vereist bovendien dat voor alle gevallen met betrekking tot
het rentevoordeel bij personeelsleningen een genormeerde regeling van
toepassing is. Inhoudingsplichtigen plegen immers op verschillende
wijze geld in te lenen, zodat berekeningen van de integrale kostprijs
van personeelsleningen tot willekeurige uitkomsten zouden kunnen
leiden. De genormeerde regeling met betrekking tot personeelsleningen
is opgenomen in artikel 59.
Artikel 42 Personeelsfeesten, personeelsactiviteiten en
dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst, die is ontleend aan artikel 16c van
de Uitvoeringsregeling LB 1990, heeft voortaan ook op vergoedingen
betrekking. In het algemeen zal in deze gevallen overigens sprake zijn
van verstrekkingen. Het is echter denkbaar dat aan de werknemers
vergoedingen worden gegeven voor toegangskaarten; een dergelijke
situatie behoort niet anders te worden behandeld dan het geval dat de
werkgever die toegangskaarten aan de werknemers verstrekt.
Een inhoudelijke wijziging van de regeling is niet beoogd, met dien verstande dat - in lijn met de in artikel 55 opgenomen regeling voor maaltijden in bedrijfskantines - bij personeelsfeesten in de bedrijfskantine geen rekening behoeft te worden gehouden met kosten van de inrichting van de kantine en de kosten van de keukenapparatuur.
In de tekst van het eerste lid en het derde lid is expliciet tot uitdrukking gebracht dat voor de vrije vergoedingen en verstrekkingen is vereist dat zij in redelijkheid zijn gegeven. Dat vereiste geldt overigens in het algemeen bij vrije vergoedingen en verstrekkingen, maar is voor de duidelijkheid ook hier opgenomen.
Er wordt niet meer verwezen naar artikel 13 van de wet, omdat
de onderhavige regeling een plaats heeft gevonden in hoofdstuk 4 van
de Uitvoeringsregeling LB 2001 over vrije vergoedingen en
verstrekkingen. In plaats daarvan is bepaald dat de kosten die
rechtstreeks verband houden met de personeelsvoorzieningen worden
vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het in dit hoofdstuk
bepaalde. Dit is met name van belang voor de regelingen inzake vrije
vergoedingen en verstrekkingen met betrekking tot inwoning en
maaltijden.
Artikel 43 ARBO
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. Deze bepaling codificeert hetgeen in de
memorie van toelichting betreffende de Invoeringswet Wet
inkomstenbelasting 2001 (kamerstukken II 1998/1999, 26 728, nr. 3,
blz. 35) is opgemerkt over vergoedingen en verstrekkingen die
samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van
de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Als voorbeelden zijn genoemd de
veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een
zonnebril voor een chauffeur of piloot, een verplichte medische
keuring en speciale isolerende of beschermende kleding. Hiermee is
voorbeeldsgewijs duidelijk gemaakt dat de werknemer niet een
aanmerkelijke privé-besparing mag genieten. Deze voorwaarde is
overgenomen in het eerste en het tweede lid van artikel 43. Als
richtsnoer kan hierbij worden aangenomen, overeenkomstig hetgeen is
aangegeven in vorenbedoelde memorie van toelichting, dat van een
aanmerkelijk privé-voordeel in absolute zin in ieder geval sprake is,
indien aannemelijk is dat, als gevolg van de bekostiging door de
werkgever van de ARBO-verstrekking, de privé-uitgaven van de
werknemer, op jaarbasis bezien, 454 (f 1000) minder zullen bedragen
dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers.
Artikel 44 Ongevallenverzekering
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De nieuwe regeling is toegezegd tijdens de
parlementaire behandeling van de Belastingherziening 2001
(Kamerstukken I, vergaderjaar 1999-2000, 26 727 en 26 728, nr. 202a,
blz. 88). De achterliggende gedachte is dat een vergoeding van de
premie voor een ongevallenverzekering die alleen voorziet in een
uitkering ter zake van ongevallen tijdens het werk als een vrije
vergoeding kan worden aangemerkt, omdat de verzekering in het kader
van de bedrijfsvoering van de werkgever is gesloten en de
privé-besparing van de werknemer laag is. De uitkering uit een
dergelijke verzekering behoort overigens tot het loon. De regeling in
artikel 44, tweede lid, inzake de verstrekking in de vorm van een
aanspraak op een ongevallenverzekering zal overigens in de meeste
gevallen geen betekenis hebben omdat veelal reeds sprake is van een
aanspraak in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de
wet. De reikwijdte van genoemd artikel 11, eerste lid, onderdeel h, is
echter beperkt tot aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of
invaliditeit ten gevolge van een ongeval. Artikel 44, tweede lid, is
van belang voor het geval dat andere uitkeringen zijn verzekerd. Ook
in dit geval is de systematiek dat de verstrekking van de verzekering
vrij is en dat de eventuele uitkering op grond van de verzekering tot
het loon behoort.
Artikel 45 Outplacement
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 16d van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling ook op
vergoedingen betrekking heeft.
Een bijzondere bepaling met betrekking tot sollicitatiekosten
is niet opgenomen. Voor het geval dat de sollicitatie niet slaagt, is
een vergoeding van de sollicitatiekosten niet belast omdat er in het
geheel geen loon is (alleen een compensatie van kosten). Voor het
geval dat de sollicitatie wel slaagt, kunnen de kosten onbelast worden
vergoed. Indien de sollicitatiekosten door de oude werkgever worden
vergoed, is sprake van vrij te vergoeden kosten van outplacement.
Artikel 46 Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de
werktijd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c van de wet.
Tot de vrije vergoedingen behoren op grond van artikel 15a,
eerste lid, onderdeel a, van de wet vergoedingen, in redelijkheid, ter
zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van
een maaltijd. Om te voorkomen dat de kosten van deze consumpties in
alle gevallen ten behoeve van een vergoeding zouden moeten worden
onderbouwd, is in artikel 46, eerste lid, een bepaling opgenomen op
grond waarvan de inhoudingsplichtige zonder nader bewijs een bepaalde
vrije vergoeding kan betalen. Per vijfdaagse werkweek is dat 2,72 (f
5,99). Indien doorgaans niet op vijf dagen per week wordt gewerkt, is
dat 0,54 (f 1,19) per gewerkte dag.
De aanvullende regeling is niet van toepassing ingeval de
werkgever een hogere vergoeding belastingvrij wil uitbetalen. In dat
geval moeten de te vergoeden kosten worden gedeclareerd.
De aanvullende regeling is evenmin van toepassing indien
consumpties worden verstrekt. In dat geval is er geen plaats voor een
zonder bewijs vrije vergoeding van consumpties. Het tweede lid
bewerkstelligt dit. Het maakt hierbij niet uit welke consumpties
worden verstrekt.
Artikel 47 Vaste vergoedingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15d van de wet. De tekst
is ontleend aan artikel 5a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met
dien verstande dat ter voorkoming van een in de praktijk wel gerezen
misverstand is bepaald dat de specificatie van de kosten per
kostencategorie dient plaats te vinden.
Artikel 48 Buitenlandse regelingen inzake kinderopvang
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 16, eerste lid,
onderdeel d, van de wet. Op grond daarvan wordt als kinderopvang mede
aangemerkt de opvang van kinderen en pleegkinderen die jonger zijn dan
13 jaar die voldoet aan bij ministeriële regeling aan te wijzen
buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de
krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke
verordening gestelde regels. De veelzijdigheid van de buitenlandse
regelingen staat evenwel een integrale inhoudelijke toetsing niet toe.
Vooralsnog wordt uit praktische overwegingen afgewacht in hoeverre op
de bepaling een beroep wordt gedaan, waarbij wordt aangesloten bij de
eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels
kinderopvang. Met die ervaring en de overigens verkregen informatie
kan artikel 48 later verder worden ingevuld.
Artikel 49 Vrije vergoedingen kinderopvang
De bepaling is gebaseerd op de artikelen 15c en 16c van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 6 van de Uitvoeringsregeling LB
1990, met dien verstande dat de bepaling met betrekking tot de eigen
bijdrage van de werknemer hier niet meer is opgenomen (zie artikel 23,
eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001, welke bepaling ook
voor artikel 49 geldt).
Voor het jaar 2001 zijn afzonderlijke tabellen opgenomen voor
het geval dat de werknemer zijn loon in geld in euros dan wel in
guldens geniet.
Bij de vaststelling van de tabellen zijn de ingangsbedragen
van de tabellen voor het jaar 2000 (artikel 6 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990) als uitgangspunt genomen. Deze bedragen
zijn allereerst gecorrigeerd met 1,7% voor de stijging als gevolg van
de brutering van de lonen in verband met het vervallen van de
overhevelingstoeslag en vervolgens geïndexeerd met de door het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de vaststelling
van de adviestabel kinderopvang gehanteerde loonindex van 3,15%.
De tabelbedragen zijn geïndexeerd met de door het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehanteerde
consumentenprijsindexcijfer van 2,68%. De minimum- en maximumbedragen
zijn afgestemd op de minimum- en maximumbedragen van de door het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde
adviestabel.
Artikel 50 Vrije verstrekkingen kinderopvang
De bepaling is gebaseerd op de artikelen 15c en 16c, in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 13 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Voor het geval de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt is een voorziening getroffen die aansluit bij de regeling van de vrije vergoedingen ter zake van kinderopvang.
Artikel 50 werkt in hoofdlijn als volgt uit. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 49, eerste, tweede en derde lid, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de situatie dat de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt en de situatie dat de kinderopvang elders verzorgd wordt. In beide gevallen behoort de waarde van de verstrekte kinderopvang tot het berekende tabelbedrag tot het loon. De overeenkomstige toepassing van artikel 49, vierde lid, heeft tot gevolg dat de waarde van de verstrekte kinderopvang thuis, voorzover die meer bedraagt dan de in het vierde lid genoemde bedragen, eveneens tot het loon wordt gerekend.
Artikel 51 Huisvesting aan boord van schepen en
baggermaterieel en op boorplatforms en in pakwagens van
kermisexploitanten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, zesde
lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Het is niet nodig geoordeeld
de regeling ook voor vergoedingen te doen gelden. In deze sfeer is
logischerwijs alleen sprake van verstrekkingen.
Artikel 52 Bedragen bewassing, energie en water begrepen in
bedrag inwoning en huisvesting
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet en is ontleend aan artikel 11, achtste lid, van
de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 53 Kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op
boorplatforms
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tweede
lid, en (wat de gezinsleden van de werknemer betreft) artikel 12 van
de Uitvoeringsregeling LB 1990, en bevat normen voor kost aan boord
van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms, die in zoverre
kunnen afwijken van de in artikel 32 van deze regeling opgenomen
normen voor maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan
bijkomstig belang is. Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat artikel 28
(volledig vrije vergoeding of verstrekking van de eerste 80 zakelijke
maaltijden) onverkort van toepassing is voor werknemers aan boord van
schepen, baggermaterieel of boorplatforms.
Ook hier - om dezelfde reden als bij artikel 51 van deze
regeling - is geen regeling voor de vergoedingen getroffen.
De Uitvoeringsregeling LB 2001 bevat overigens geen bijzondere regeling met betrekking tot voeding van militairen.
Artikel 54 Therapeutisch meeëten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan 11, vierde lid, van
de Uitvoeringsregeling LB 1990. Ook hier - om dezelfde reden als bij
artikel 51 - is geen regeling voor de vergoedingen getroffen.
Artikel 55 Maaltijden in bedrijfskantines
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De regeling is nieuw. De tijdens de
parlementaire behandeling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 besproken achtergrond ervan is dat de kosten van de dagelijkse
lunch tot de normale kosten van levensonderhoud behoren, zodat er bij
een verstrekking van de lunch door de werkgever geen reden is te
volstaan met het tot het loon rekenen van een, mede in verband met het
ontbreken van de mogelijkheid tot tegenbewijs, voor alle gevallen op
een bescheiden niveau genormeerde besparingswaarde. Voor het geval dat
de werknemer de maaltijd in een bedrijfskantine gebruikt, is tijdens
de parlementaire behandeling het standpunt ingenomen dat uit het
oogpunt van doelmatigheid een vrije verstrekking kan worden aangenomen
als de kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijd
verband houden aan de werknemer in rekening worden gebracht. Als dat
niet gebeurt, is geen sprake van een vrije verstrekking en zal op de
voet van artikel 13, eerste lid, van de wet heffing moeten
plaatsvinden over de waarde in het economische verkeer van de
maaltijd.
Het begrip kosten die rechtstreeks verband houden met komt ook
voor in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling LB 1990 in de regeling
met betrekking tot personeelsfeesten en dergelijke. Deze regeling is
overgenomen in artikel 42 van de Uitvoeringsregeling LB 2001. Het
ontmoet echter geen bezwaar dat het begrip kosten die rechtstreeks
verband houden met bij artikel 55 in beperkte zin wordt opgevat in die
zin dat geen rekening behoeft te worden gehouden met de kosten van de
inrichting van de kantine en de kosten van de keukenapparatuur. Om
praktische redenen kan een vrije verstrekking worden aangenomen als de
kosten van de inkoop van de voedingsmiddelen en de kosten van het
kantinepersoneel aan de werknemers in rekening worden gebracht. De
regeling is overigens niet beperkt tot de lunch in de bedrijfskantine;
de regeling kan ook toepassing vinden ingeval de werknemer het ontbijt
of de warme maaltijd in de bedrijfskantine nuttigt.
Bij de beoordeling of de kosten van de inkoop van de
voedingsmiddelen en de kosten van het kantinepersoneel aan de
werknemer in rekening worden gebracht, kan volstaan worden met een
globale benadering in die zin dat een beoordeling per maaltijd niet
nodig is als het totaal van alle kosten die rechtstreeks met de
verstrekking van de maaltijden verband houden voor rekening van de
werknemers komen. In verband hiermee is in de tekst van artikel 55 het
woord gemiddeld opgenomen. Hiermee is ook tot uitdrukking gebracht dat
de prijzen voor elementaire voedingsmiddelen iets onder de kostprijs
mogen liggen als voor luxere voedingsmiddelen een hoger bedrag in
rekening wordt gebracht, op zodanige wijze dat aan de werknemers per
saldo de hiervoor nader bepaalde rechtstreekse kosten van de
maaltijden in rekening worden gebracht. De aan de werknemer in
rekening gebrachte bedragen mogen, wil de regeling met betrekking tot
maaltijden in bedrijfskantines toepassing kunnen vinden, op jaarbasis
bezien gemiddeld niet lager zijn dan de hiervoor nader bepaalde kosten
die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband houden.
Met de woorden op jaarbasis bezien is tot uitdrukking gebracht dat het
geen bezwaar ontmoet dat vaste prijzen in rekening worden gebracht,
ook al is de kostprijs van sommige ingrediënten van seizoensinvloeden
afhankelijk.
De ondergrens - te weten de ter zake van maaltijden in artikel
32 genoemde normbedragen - die in de regeling voor maaltijden in
bedrijfskantines is aangebracht, is opgenomen om te voorkomen dat een
zakelijke maaltijd fiscaal ongunstiger behandeld wordt dan een
privé-maaltijd in een bedrijfskantine. Hierbij is overwogen dat in de
regeling met betrekking tot maaltijden in bedrijfskantines vanwege de
doelmatigheid met een in economische zin niet volledig kostenbegrip
rekening is gehouden.
Voor het geval de kosten van het kantinepersoneel niet alleen
betrekking hebben op de hier bedoelde maaltijden (maar bijvoorbeeld
ook op recepties) moeten deze kosten op een praktische wijze worden
gesplitst.
De regeling geldt niet voor vergoedingen. Bij maaltijden in
bedrijfskantines ligt het niet voor de hand dat een vergoeding wordt
gegeven. Bovendien is er geen reden een vergoeding voor een maaltijd
in een bedrijfskantine anders te behandelen dan een vergoeding in een
gewoon restaurant.
De regeling geldt ook als de inhoudingsplichtige niet de
beschikking heeft over een bedrijfskantine, maar de lunch wordt
gebruikt in een andere bij de inhoudingsplichtige met een
bedrijfskantine op een lijn te stellen (soortgelijke) ruimte op de
plaats waar de arbeid wordt verricht, zoals de vergaderkamer.
Artikel 56 Kleding die blijft op de plaats waar de arbeid
wordt verricht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De regeling codificeert de praktijk waarbij
geen loon in natura wordt aangenomen als de kleding aantoonbaar op de
werkplek buiten de woning van de werknemer blijft en welke kleding dus
niet buiten de vervulling van de dienstbetrekking kan worden gedragen.
De regeling geldt uit het oogpunt van controle voor verstrekte kleding
(waaronder begrepen: ter beschikking gestelde kleding) en niet voor
vergoedingen ter zake van bedoelde kleding. Met betrekking tot een
eigen bijdrage van de werknemer geldt hetzelfde als hiervoor is
opgemerkt bij de toelichting op artikel 24 van de Uitvoeringsregeling
LB 2001.
De in artikel 56 opgenomen regeling met betrekking tot kleding
die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht, staat overigens
los van de regeling met betrekking tot werkkleding (artikel 15a,
eerste lid, onderdeel b, van de wet en artikel 24 van de
Uitvoeringsregeling LB 2001). Ingeval kleding als werkkleding kan
worden aangemerkt, is voor een vrije vergoeding of een vrije
verstrekking dus niet vereist dat de kleding op de werkplek blijft.
Artikel 57 Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, vierde lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 58 Collectieve ziektekostenregeling waarvan de
waardering hoger zou zijn dan de kosten van een individuele
verzekering
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, vierde
lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Tot uitdrukking is gebracht dat de premie door de ziektekostenverzekeraar voor de collectiviteit is vastgesteld. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Op basis van de huidige tekst van artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 komt het in de praktijk echter wel voor dat voor enkele werknemers een regeling wordt getroffen die aan de tekst voor de maximumwaardering zou voldoen, hoewel de individuele aanspraak hoger is dan de bedragen die de werknemer bij een derde had moeten storten teneinde de aanspraak te dekken. Dat is niet gewenst en geschillen hieromtrent moeten voor de toekomst worden uitgesloten. De maximumwaardering is ingevoerd om te voorkomen dat de waarde van een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling in bepaalde gevallen op een aanzienlijk hoger bedrag zou moeten worden gesteld dan het bedrag van de premie welke op individuele basis voor het dekken van het ziektekostenrisico verschuldigd zou zijn. Voorwaarden voor de toepassing van de regeling zijn (verwezen zij naar het inhoudelijk van belang blijvende Besluit van 8 maart 1989, nr. DB89/464, V-N 1989, blz. 972, punt 10, zoals gewijzigd bij het Besluit van 29 januari 1990, nr. DB90/304, V-N 1990, blz. 480, punt 13) dat de werknemer op grond van de overeenkomst met de ziektekostenverzekeraar een nominale (vaste) premie betaalt die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie voor de Ziekenfondswet, hetgeen het geval is als de nominale premie voor de ziektekostenregeling niet meer dan 10% afwijkt van de nominale premie Ziekenfondswet én op dezelfde wijze als bij de Ziekenfondswet afhankelijk is van het aantal (mede)verzekerden, en dat een premie is verschuldigd die afhankelijk is van het loon van de werknemers of onafhankelijk is van het aantal medeverzekerden.
Op grond van artikel 17 van de Ziekenfondswet stelt ieder ziekenfonds een nominale premie vast. Deze premies verschillen in hoogte. In het kader van de onderhavige regeling is het toegestaan uit te gaan van de laagste nominale premie van de ziekenfondsen.
Artikel 59 Rentevoordeel personeelsleningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Onder de Wet inkomstenbelasting 2001 is loon belast als inkomen uit werk en woning (box 1). Te betalen rente komt daarop in het algemeen niet in mindering. Hiermee ontvalt de grond aan het om doelmatigheidsredenen bij renteloze of laagrentende personeelsleningen onder voorwaarden tegen elkaar laten wegvallen van het tot het loon behorende rentevoordeel en de rentelast.
Voor het geval dat een personeelslening voor de aanschaf van
de eigen woning is aangegaan, wordt de goedkeuring in het Besluit van
20 december 1996, nr. DB96/5160M, BNB 1997/93, met een aangepaste
tekst gecontinueerd. In dat geval vallen het loon (het te belasten
rentevoordeel) en de aftrekbare kosten (de anders te betalen rente) in
box 1 nog wel praktisch tegen elkaar weg.
In de andere gevallen zal het eventuele rentevoordeel moeten
worden belast. Vanwege de doelmatigheid wordt het rentevoordeel
bepaald op basis van een normrente van 5,25% per jaar. Dit percentage
is ontleend aan de Macro Economische Verkenningen 2001 (het gemiddelde
van de korte en de lange rente) en geldt, behoudens grote
veranderingen in de rentestand, voor het jaar 2001. Het
rentepercentage zal elk jaar worden geactualiseerd, waarbij al te
grote schommelingen zullen worden voorkomen.
Als de lening renteloos is, wordt het te belasten
rentevoordeel in het jaar 2001 dus gesteld op 5,25% op jaarbasis van
het geleende bedrag, ongeacht wanneer de lening is aangegaan, ongeacht
of de lening een vaste of een variabele rente heeft en ongeacht of de
werknemer al dan niet een bijzondere vorm van zekerheid heeft gesteld.
Een doelmatige uitvoering laat niet toe de mogelijk verschillende
omstandigheden verschillend te behandelen. Hier komt bij dat de rente
bij dezelfde soort lening in zakelijke situaties verschillend kan
worden vastgesteld, afhankelijk van de onderhandelingspositie van
partijen. Ook daarom is het niet mogelijk afhankelijk van de soort van
de lening van een verschillende normrente uit te gaan.
Het hangt van de overeenkomst af of het rentevoordeel ineens dan wel gaandeweg tot het loon wordt gerekend. Dat de contante waarde van het rentevoordeel ineens wordt genoten, komt eigenlijk alleen aan de orde als een renteloze of een laagrentende lening met een vaste looptijd voor een bijzondere prestatie ter beloning wordt verstrekt (zie als voorbeeld van een dergelijk bijzonder geval HR 9 mei 1984, nr. 22 337, BNB 1984/236). In andere gevallen zal het rentevoordeel gaandeweg worden genoten. Bij een volledig renteloze lening zal het rentevoordeel doorlopend (wat de wijze van heffing betreft: per loontijdvak te bepalen) in aanmerking moeten worden genomen. Indien de werknemer een lagere rente dan 5,25% betaalt, zal het rentevoordeel in beginsel op het betalingstijdstip in aanmerking moeten worden genomen. Om praktische redenen (met name aflossingen van de werknemer en wijzigingen in de variabele rente bij een personeelslening) ontmoet het geen bezwaar dat het te belasten rentevoordeel niet per loontijdvak in de heffing wordt betrokken maar bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt. Ook dan moet het eventuele rentevoordeel per fiscaal genietingstijdstip worden berekend.
Voorzover sprake is van een laagrentende personeelslening
vindt de eventuele heffing plaats met inachtneming van artikel 23,
tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 (eigen bijdrage
werknemer).
De onderhavige regeling heeft betrekking op leningen van de
werkgever of een daarmee verbonden vennootschap aan de werknemer. De
regeling kan ook worden toegepast bij een gepensioneerde werknemer of
een werknemer die vervroegd is uitgetreden (VUT).
Tot de vrije verstrekkingen behoort het rentevoordeel ter zake van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte lening voorzover de werknemer het geleende bedrag op een dusdanige wijze aanwendt dat een in de plaats van de lening voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking hetzij geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen zou hebben behoord, hetzij op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel q (computervrijstelling) of onderdeel r (vrijstelling inrichting telewerkplek), van de wet niet tot het loon zou hebben behoord. Met deze in artikel 59, tweede lid, opgenomen regeling wordt met name voorkomen dat heffing wegens het rentevoordeel zou moeten plaatsvinden bij een personeelslening ter zake van een besteding waarvoor anders een vrije vergoeding, een vrije verstrekking of een van de twee met name genoemde vrijstellingen zou kunnen worden aangenomen. Deze regeling is tevens in het belang van de doelmatigheid en biedt steun aan de toepassing van fiscaal gestimuleerde regelingen. Een voorbeeld waarin artikel 59, tweede lid, toepassing vindt, is het geval dat de werknemer met van zijn werkgever geleend geld voor zakelijk gebruik binnen de grenzen van artikel 11, eerste lid, onderdeel q, van de wet een computer koopt, waarbij de lening met behulp van vrije vergoedingen voor de aanschafkosten van de computer gaandeweg wordt afgelost. Voor het geval dat de werkgever de kosten van de computer vergoedt, zonder dat dienovereenkomstig op de lening wordt afgelost, is de regeling in artikel 59, tweede lid, in zoverre niet van toepassing. In zoverre kan immers niet meer worden gezegd dat de werknemer het geleende geld op de genoemde wijze aanwendt.
Een ander voorbeeld waarin artikel 59, tweede lid, toepassing
kan vinden, is de aanschaf van een OV-kaart. De werkgever had de kaart
op grond van artikel 26 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 praktisch
geheel vrij aan de werknemer kunnen vergoeden. Als de werkgever
daarvan afziet en de werknemer alleen maar een renteloze lening voor
de aanschaf van een OV-kaart geeft, behoeft het rentevoordeel niet te
worden belast. Met de term geheel of nagenoeg geheel is tot
uitdrukking gebracht dat het geringe bedrag dat niet volledig voor
vrije vergoeding in aanmerking komt (in het voorbeeld van de OV-kaart
54 (f 119) of 82 (f 181) per jaar) niet tot gevolg heeft dat het
rentevoordeel in zoverre moet worden belast.
Met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 is in artikel 108 van
de Uitvoeringsregeling LB 2001 de fictie opgenomen dat
personeelsleningen tot een gezamenlijk bedrag van 3403 (f 7499) worden
geacht op de genoemde wijze te zijn aangewend. Voor dergelijke
leningen behoeft in deze jaren dus geen aanvullend bewijs te worden
geleverd.
De regeling in artikel 59 geldt niet voor vergoedingen omdat
er dan uit het oogpunt van doelmatigheid geen reden is het voordeel
niet als loon aan te merken.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENREGELINGEN EN REGELINGEN VOOR VERVROEGDE
UITTREDING (hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 60 Splitsing pensioenregeling
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 18, derde lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 18c van de Uitvoeringsregeling
LB 1990, met dien verstande dat in het eerste lid de verwijzing naar
hoofdstuk IIA van de wet is vervangen door een verwijzing naar
hoofdstuk IIB en dat in het tweede lid als inkomsten uit vermogen zal
worden behandeld is vervangen door als voordeel uit sparen en beleggen
wordt behandeld.
Artikel 61 Samenloop verschillende pensioenstelsels
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 19f van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 18d van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
HOOFDSTUK 6 TARIEF (hoofdstuk III van de wet)
Artikel 62 Afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans
op minder dan vijf dagen werkzaam is
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 21 van de Uitvoeringsregeling LB
1990.
Artikel 63 Afwijkend loontijdvak bij werknemer met
vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende
aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 22 van de Uitvoeringsregeling LB
1990.
De redactie van de bepaling is aangepast om mogelijke
verwarring bij de tabellen voor werknemers met vakantiebonnen te
voorkomen (door een duidelijker onderscheid te maken tussen werknemers
met 20 of meer vakantiedagen en werknemers met 19 of minder
vakantiedagen).
Met betrekking tot werknemers met 20 of meer vakantiedagen
geldt in het jaar 2001 voor de verlenging van het loontijdvak de
factor 260/229 (een werkdag minder dan in het jaar 2000).
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de dagtabel dient te worden toegepast indien de werknemer in een loontijdvak een dag onbetaald verlof opneemt. Omdat het aantal dagen waarover loon wordt genoten het uitgangspunt is voor de vaststelling van de tijdsevenredige factor, geldt op dit punt met ingang van 1 januari 1999 bij werknemers met vakantiebonnen geen bijzondere regeling meer (de desbetreffende in artikel 22, derde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 opgenomen regeling is toen vervallen). De toepassing van de tabellen verloopt echter anders indien de werknemer doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is. Dan heeft het opnemen van een dag onbetaald verlof op grond van artikel 62 namelijk niet tot gevolg dat de dagtabel behoeft te worden toegepast.
Artikel 64 Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en
scholieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 22a van de Uitvoeringsregeling
LB 1990.
HOOFDSTUK 7 WIJZE VAN HEFFING (hoofdstuk IV van de wet)
Artikel 65 Loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 29, eerste lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 23 van de Uitvoeringsregeling LB
1990, met dien verstande dat de inhoudingsplichtige op de verklaring
moet aantekenen of de heffingskorting bij de werknemer van toepassing
is. Hiertoe dient een code te worden aangekruist.
Artikel 66 Identificatieplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 23a van
de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 67 Loonstaat
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 25 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 68 Administratie uitkeringen, vergoedingen en
verstrekkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 26 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat diverse
verwijzingen naar de wet zijn aangepast. Nieuw is dat ook
verstrekkingen die verband houden met het vervoer per auto, anders dan
per taxi, bij de loonadministratie moeten worden geadministreerd.
Vergoedingen en verstrekkingen moeten immers in samenhang worden
beoordeeld. Hetzelfde geldt bij regelmatig woon-werkverkeer. Tevens is
een administratievoorschrift opgenomen met betrekking tot vergoedingen
en verstrekkingen voor OV-kaarten alsmede met betrekking tot de vrije
vergoedingen voor vervoer naar de opstapplaats voor openbaar vervoer.
Artikel 69 Loonbelastingkaart en coderingslijst
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdelen d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 27
van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Op de loonbelastingkaart (en de jaaropgaaf) moet overigens het
totaal van de verrekende arbeidskorting worden vermeld. Dit houdt
verband met de bepaling in artikel 8.11, tweede lid, Wet IB 2001 dat
de arbeidskorting ten minste bedraagt de volgens artikel 22a van de
wet toegekende arbeidskorting, maar maximaal 920 (f 2027). Deze
bepaling is onder meer opgenomen om te voorkomen dat degenen die
slechts een gedeelte van het jaar werken een deel van de bij de
loonbelasting verrekende arbeidskorting bij de aanslag
inkomstenbelasting moeten terugbetalen. Dat effect zou kunnen ontstaan
doordat de arbeidskorting twee percentages heeft - eerst een laag en
dan een hoog - die per loontijdvak in de loonbelasting en per jaar in
de inkomstenbelasting worden toegepast. Om artikel 8.11, tweede lid,
Wet IB 2001 goed toe te kunnen passen, moet het bedrag van de in de
loonbelasting verrekende arbeidskorting voor de inkomstenbelasting
bekend zijn.
Artikel 70 Loonbelastingkaart huispersoneel
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 28, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 71 Uitreiken formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdelen c, d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel
29, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 72 Inleveren formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 29,
tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 73 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 74 Jaaropgaaf
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 31 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de rekenregel is
aangepast aan de nieuwe heffingssystematiek met heffingskortingen. In
het derde lid is het voorschrift gehandhaafd dat voor gevallen waarin
zich ten aanzien van de werknemer in de loop van het jaar een
wijziging heeft voorgedaan in de premieplicht, de jaaropgaaf de
mededeling bevat dat de in het tweede lid bedoelde rekenregel, niet
van toepassing is. Mede gelet op de beperkte ruimte op de jaaropgaaf
geldt deze regel met ingang van 1 januari 2001 ook ten aanzien van
werknemers van wie de inhouding plaatsvindt aan de hand van een van de
zogenoemde herleidingsregels, bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van
de wet. Dit zijn werknemers die belastingplichtig zijn en beperkt
premieplichtig zijn, in die zin dat zij van de premie voor de
volksverzekeringen niet de premie voor de algemene verzekering
bijzondere ziektekosten of juist alleen die premie verschuldigd zijn.
Artikel 75 Uitzonderingen voor het opmaken van
loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij het enkel
genieten van bepaalde subsidies
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel
31a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat niet
wordt vermeld de werknemer die geen ander loon geniet dan de premie
bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en
doorstroombanen. Deze premies worden per 1 januari 2001 immers
gedefiscaliseerd.
Artikel 76 Uitzondering voor het opmaken van
loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij meewerkende
kinderen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel
32 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de
verwijzing naar het besluit is aangepast.
Artikel 77 Uitzonderingen voor het opmaken van
loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de toepassing van de heffingskorting bij gerechtigden tot de bijstand geldt een afzonderlijke regeling die is opgenomen in de regeling loonbelasting- en premietabellen.
Artikel 78 Uitzonderingen voor het opmaken van
loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de
inkomensvoorziening kunstenaars
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdelen a en c, van de wet. Deze bepaling is ontleend aan
artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 79 Geen loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 34 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
De uitzondering voor een artiest wordt niet meer genoemd. Dit
vloeit voort uit het nieuwe heffingsregime voor artiesten (zie bij
artikel 95).
Nieuw is dat geen loonbelastingverklaring behoeft te worden
ingediend door de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van
65 jaar heeft bereikt en loon geniet in de vorm van AOW-uitkeringen
dan wel pensioen waarin de AOW-uitkeringen zijn begrepen. De op dit
punt al bestaande regeling is uitgebreid omdat in deze gevallen de
heffingskorting praktisch steeds van toepassing is.
Voor die gevallen dat de werknemer geen
loonbelastingverklaring behoeft in te leveren, is voorzover nodig (dat
is natuurlijk niet het geval als de inhoudingsplichtige de van belang
zijnde gegevens van de vorige inhoudingsplichtige kan en mag
gebruiken) bepaald of de heffingskorting van toepassing is. De
desbetreffende bepalingen gelden tenzij de werknemer met een
loonbelastingverklaring andersluidende gegevens verstrekt. De laatste
mogelijkheid ontbreekt overigens voor de werknemer die loon geniet in
de vorm van uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet
inschakeling werkzoekenden.
Artikel 80 Verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen
loonbelastingverklaring behoeft te worden ingeleverd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 29, eerste en derde lid,
van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 35 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
HOOFDSTUK 8 EINDHEFFING (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 81 Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid,
onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 35a van de
Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat ook hier niet
worden genoemd de met ingang van 1 januari 2001 gedefiscaliseerde
premies als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en
doorstroombanen.
Artikel 82 Naar het tabeltarief te belasten bezwaarlijk te
individualiseren loon
Deze bepaling gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel
d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de overzichtelijkheid is een
splitsing aangebracht tussen gevallen waarin het tabeltarief en
gevallen waarin het enkelvoudige tarief van toepassing is. In dit
artikel worden de gevallen genoemd waarin het tabeltarief van
toepassing is.
Daaraan zijn toegevoegd bepalingen met betrekking tot
maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig
belang is en maaltijden in bedrijfskantines. Bij de regeling inzake
verstrekkingen met een waarde in het economische verkeer van ten
hoogste 272 (f 599) per jaar en ten hoogste 23 (f 51) per
verstrekking is behalve artikel 13 ook artikel 17 van de wet genoemd.
Die regeling heeft namelijk zowel betrekking op loon in natura als op
gedeeltelijk vrije verstrekkingen. In beide gevallen dient rekening te
worden gehouden met de daarvoor gestelde normbedragen.
Artikel 83 Naar het enkelvoudige tarief te belasten
bezwaarlijk te individualiseren loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid,
onderdeel d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de overzichtelijkheid is een
splitsing aangebracht tussen gevallen waarin het tabeltarief en
gevallen waarin het enkelvoudige tarief van toepassing is. In dit
artikel wordt het geval genoemd waarin het enkelvoudige tarief van
toepassing is, te weten personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en
dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen.
Artikel 84 Naar het enkelvoudige tarief te belasten loon met
een bestemmingskarakter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid,
onderdeel e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36a van de
Uitvoeringsregeling LB 1990. Evenals bij de artikelen 82 en 83 is voor
de duidelijkheid aangegeven welk tarief van toepassing is. In verband
met artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, van de wet (vrije
vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen
deel uitmaken van een maaltijd) is de bepaling met betrekking tot
koffiegeld in artikel 36a, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling LB
1990 niet overgenomen. Nieuw is de eindheffing voor de niet vrije
vergoeding respectievelijk verstrekking van een OV-kaart als bedoeld
in artikel 26.
Artikel 85 Aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 32b van de wet. De tekst
is ontleend aan artikel 36b van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met
dien verstande dat niet meer wordt vermeld de gemeente ten aanzien van
de premies als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in-
en doorstroombanen niet meer worden genoemd (die met ingang van
1 januari 2001 immers zijn gedefiscaliseerd).
HOOFDSTUK 9 AANVULLENDE REGELINGEN (hoofdstuk VI van de wet)
Artikel 86 Door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 38 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 87 Doorbetaald loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet.
De regeling wordt als volgt toegelicht. Het komt regelmatig
voor dat een werknemer uit hoofde van zijn functie wordt benoemd tot
commissaris van een andere vennootschap of een ander lichaam, waarbij
op hem de verplichting rust het hem toekomende commissarisloon af te
staan aan de werkgever die hem als commissaris heeft aangewezen. In
dergelijke gevallen genieten deze werknemers feitelijk alleen loon
vanuit hun hoofdbetrekking. Desondanks dient volgens de wettelijke
bepalingen op het commissarisloon loonbelasting/premie
volksverzekeringen te worden ingehouden.
Onder de tot en met het jaar 2000 geldende wetgeving vormde de
verplichting tot het afstaan van commissarisloon voor de werknemer een
op de inkomsten uit de hoofdbetrekking rustende last. In verband
daarmee is in het Besluit van 20 januari 1982, nr. 282-588, V-N 1982,
blz. 416, punt 13, om praktische redenen een tegemoetkomende regeling
opgenomen die erop neerkomt dat de inspecteur onder voorwaarden aan
het lichaam dat het commissarisloon schuldig is toestemming verleent
inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen achterwege te
laten.
Met ingang van 1 januari 2001 ontvalt de grond aan deze om
praktische redenen getroffen regeling. De in artikel 3.85 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 geregelde werknemersaftrek biedt immers niet
de mogelijkheid rekening te houden met de verplichting tot het afstaan
van het commissarisloon. Zonder een nadere regeling zou het
commissarisloon met ingang van 1 januari 2001 steeds als zodanig in de
heffing van loon- en inkomstenbelasting worden betrokken, hetgeen tot
gevolg zou hebben dat de arbeidsovereenkomsten van deze door hun
werkgever aangewezen commissarissen moeten worden gewijzigd. Dat zou
praktische bezwaren opleveren, ook in de sfeer van de pensioenopbouw.
In verband hiermee wordt de huidige behandeling van
commissarisloon gecontinueerd, met dien verstande dat de regeling tot
vergelijkbare gevallen wordt uitgebreid.
Artikel 87, eerste lid, strekt ertoe dat het loon in de
heffing wordt betrokken als onderdeel van het loon dat vanwege de
hoofdbetrekking door de inhoudingsplichtige is verschuldigd, waaronder
het loon van de uit hoofde daarvan uitgeoefende andere
dienstbetrekking, bijvoorbeeld een commissariaat. Uit de bepaling
vloeit voort dat het lichaam dat het loon is verschuldigd dan geen
loonbelasting/premie volksverzekeringen inhoudt.
Als voorwaarden worden in de aanhef van het eerste lid genoemd
dat de inhoudingsplichtige in Nederland woont of is gevestigd en dat
de werknemer in Nederland woont. Deze voorwaarden zijn opgenomen om
veilig te stellen dat de om louter praktische redenen opgenomen
regeling niet tot gevolg kan hebben dat in internationale situaties
het heffingsrecht verloren gaat.
In het eerste lid, onderdeel a, is als voorwaarde opgenomen
dat de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking elders werkzaam
is waardoor hij in feite geen belang heeft bij het verworven loon. De
regeling bevat geen beperking voor de situatie dat de werknemer het
loon laat uitbetalen aan een "eigen" vennootschap. Aan een dergelijke
beperking bestaat geen behoefte. Ook in dergelijke situaties is het
niet (langer) nodig om het loon dat van het "uitzendende" lichaam
wordt ontvangen te korten met het (commissaris-)loon teneinde dubbele
belastingheffing te voorkomen. Wel moet er een verband zijn met het
werk van de belastingplichtige bij de eigen vennootschap en de andere
dienstbetrekking. Met deze regeling wordt derhalve tevens tegemoet
gekomen aan de bestaande problematiek van situaties waarin een
zogenoemde aanmerkelijkbelanghouder uit hoofde van zijn
dienstbetrekking tot een vennootschap tevens arbeid verricht voor
andere onderdelen van het concern waarin hij eveneens een aanmerkelijk
belang bezit. Deze problematiek kwam eerder aan de orde in de brief
van de toenmalige staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer,
van 21 januari 1998, nummer DB97/2769 (V-N 1998/7.17).
Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat de regeling alleen kan worden
toegepast als het loon integraal wordt doorgestort naar de
hoofdwerkgever. De hoofdwerkgever zal vervolgens over dit doorgestorte
loon als onderdeel van het totale door hem verschuldigde loon
loonbelasting/premie volksverzekeringen moeten inhouden. In de tekst
van de bepaling is dit vastgelegd met behulp van de woorden wordt
geacht als onderdeel van het door hem verschuldigde loon () ter
beschikking te stellen het loon dat de werknemer geniet als werknemer
van een andere inhoudingsplichtige.
In het eerste lid, onderdeel b, is als voorwaarde opgenomen
dat behalve het loon ook de vrije vergoedingen rechtstreeks moeten
worden overgemaakt aan de inhoudingsplichtige. Hiermee wordt voorkomen
dat de werknemer op twee plaatsen gebruik maakt van de regelingen
inzake vrije vergoedingen. In dat verband is tevens als voorwaarde
opgenomen dat vrije verstrekkingen bij die andere dienstbetrekking
vooraf aan de inhoudingsplichtige moeten worden meegedeeld.
In het tweede lid is een uitzondering opgenomen op de
voorwaarde dat de werknemer in Nederland moet wonen. Als het
heffingsrecht niet verloren zou kunnen gaan, komt een in het
buitenland wonende werknemer eveneens voor de regeling in aanmerking.
Als voorbeeld van deze situatie kan worden genoemd het geval van een
in het buitenland wonende werknemer die bestuurder is van een
Nederlandse vennootschap en uit hoofde van die dienstbetrekking
commissaris is bij een andere vennootschap, terwijl Nederland met het
woonland van deze werknemer een verdrag heeft gesloten waarbij
Nederland, los van het algemene arbeidsartikel, het heffingsrecht
heeft over zowel bestuurders- als commissarissenbeloningen. Dan
bestaat niet het gevaar dat het heffingsrecht door de onderhavige
regeling verloren gaat.
Het derde lid bepaalt dat het eerste en tweede lid slechts van
toepassing zijn ingeval de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden is voldaan. Deze
voorwaarde is opgenomen omdat het lichaam dat het commissarisloon
betaalt niet altijd kan beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan.
Bovendien is de regeling niet verplicht.
Artikel 88 Meerdere gevallen van loon uit vroegere
dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 39 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 89 Berekening van de belasting bij aanvullingen op
uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 40, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 90 Berekening van de belasting bij samenloop van
pensioenuitkeringen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 40,
tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 91 Samenvoeging van loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 42 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 92 Loon over een ander tijdvak dan het regelmatig
wederkerende loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 43 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 93 Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 44 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 94 Informatieplicht bij loon van derde
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 41 van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
HOOFDSTUK 10 BELASTINGHEFFING VAN ARTIESTEN EN BEROEPSSPORTERS
(hoofdstuk VII van de wet)
Artikel 95 Gageverklaring
Dit artikel is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet, in verbinding met artikel 29, eerste, derde en vierde lid, van de
wet. Artiesten en beroepssporters die onder de artiestenregeling
vallen, moeten een gageverklaring invullen. De gageverklaring heeft
een tweeledige functie, namelijk het verstrekken aan de
inhoudingsplichtige van persoonlijke gegevens van de artiest dan wel
beroepssporter (artikel 95) en het verdelen van gage onder de
artiesten dan wel de beroepssporters die deel uitmaken van een
gezelschap (artikel 12b van het besluit).
De tekst van artikel 95 is voor een groot gedeelte
vergelijkbaar met de tekst van artikel 65, maar houdt rekening met het
bijzondere karakter van de artiestenregeling.
Opgemerkt wordt nog dat in artikel 95, tweede lid, is bepaald
dat de artiest dan wel beroepssporter om uitreiking van een nieuwe
gageverklaring moet verzoeken indien zich een wijziging voordoet in de
eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft
dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd. Deze bepaling
kan onder meer van toepassing zijn indien sprake is van een wijziging
in de verdeling van de gage.
Artikel 96 Identificatieplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f,
van de wet.
Artikel 97 Loonstaat
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c,
van de wet. De tekst van artikel 97, eerste lid, is vergelijkbaar met
de tekst van artikel 67. Om praktische redenen is ervoor gekozen dat
ook bij artiesten dan wel beroepssporters van de loonstaat (en niet
van een afzonderlijke gagestaat) gebruik moet worden gemaakt. Voor
artiesten of beroepssporters zijn overigens niet alle rubrieken van de
loonstaat van toepassing en gelden voor een aantal kolommen van de
loonstaat afwijkende regels.
Artikel 98 Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in
natura en aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c,
van de wet.
Ten aanzien van artiesten of beroepssporters kan de
administratie van de inhoudingsplichtige eenvoudiger zijn dan ten
aanzien van werknemers. In de meeste gevallen behoren vergoedingen en
verstrekking al tot de gage. Voorzover dit niet het geval is, moet de
inhoudingsplichtige bij de loonadministratie per uitbetalingstijdvak
de gegevens administreren met betrekking tot de aan de artiest dan wel
beroepssporter verstrekte kostenvergoedingen en verstrekkingen in
natura. Daarbij moeten ook de wel tot de gage behorende aanspraken om
na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of
verstrekkingen te ontvangen, worden geadministreerd.
Artikel 99 Loonbelastingkaart en coderingslijst
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d
en e, van de wet. De tekst van artikel 99 is vergelijkbaar met de
tekst van artikel 69.
Artikel 100 Uitreiken formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen c,
d en e, van de wet. De tekst van artikel 100 is vergelijkbaar met de
tekst van artikel 71.
Artikel 101 Inleveren formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de
wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen c,
d en e, van de wet. De tekst van artikel 101 is vergelijkbaar met de
tekst van artikel 72.
Artikel 102 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in
verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e,
van de wet. De tekst van artikel 102 is vergelijkbaar met de tekst van
artikel 73.
Artikel 103 Afwijkende termijnen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in
verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e,
van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 30, tweede lid, van de
Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 104 Jaaropgaaf
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in
verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de
wet. De tekst van artikel 104 is vergelijkbaar met de tekst van
artikel 74.
HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 105 Overgangsregeling loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef
en onderdeel a, van de wet. Het gaat om overgangsrecht met betrekking
tot de invoering van de Belastingherziening 2001. In verband daarmee
is geen generale vernieuwing van de loonbelastingverklaringen nodig.
De inhoudingsplichtige kan ten aanzien van de op 31 december 2000
reeds bij hem in dienst zijnde werknemer aan de hand van de gegevens
in de reeds ingeleverde loonbelastingverklaring beoordelen of de
heffingskorting van toepassing is.
Deze overgangsbepaling verliest haar belang zodra er een geval
aan de orde komt waarbij de inhoudingsplichtige op de voet van artikel
65, eerste lid, onderdeel b (bij een verzoek van de werknemer) of
onderdeel c (als de inhoudingsplichtige weet dat sprake is van een
wijziging waardoor de werknemer een hoger bedrag aan belasting wordt
verschuldigd) een loonbelastingverklaring aan de werknemer moet
uitreiken.
Met de woorden overeenkomstig de loonbelastingverklaring is
tot uitdrukking gebracht dat de overgangsregeling niet geldt voor
gerechtigden tot een uitkering ingevolge de bijstand. Voor de
toepassing van de heffingskorting in deze gevallen geldt een
afzonderlijke regeling die is opgenomen in de regeling loonbelasting-
en premietabellen.
Artikel 106 Overgangsregeling hogere vrije vergoeding
regelmatig woon-werkverkeer als de werknemer andere werknemers
vervoert
Deze bepaling is gebaseerd op artikel II, vierde lid, van
hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Onder
omstandigheden kan in het jaar 2001 nog gebruik worden gemaakt van de
oude meerijregeling, op grond waarvan 0,60 per afgelegde kilometer
aan de chauffeur van de carpoolauto kan worden vergoed. Wat dat
betreft is een administratieplicht opgenomen.
Artikel 107 Overgangsregeling fiets voor woon-werkverkeer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. Met betrekking tot de vrije vergoedingen en
verstrekkingen bij een fiets voor woon-werkverkeer is bepaald dat de
regeling niet van toepassing is als in de drie voorafgaande
kalenderjaren een fiets is vergoed, verstrekt dan wel ter beschikking
gesteld. Met betrekking tot zaken die dienstbaar zijn aan het
woon-werkverkeer geldt als voorwaarde dat het bedrag van 250 (f 551)
geldt per drie kalenderjaren. Er is geen reden deze termijnen door de
wijzigingen met ingang van 1 januari 2001 te laten inkorten. Deze
overgangsbepaling voorkomt dit.
Artikel 108 Overgangsregeling personeelsleningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 wordt voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 gefingeerd dat de werknemer personeelsleningen tot een gezamenlijk bedrag van 3403 (f 7499) op een dusdanige wijze heeft aangewend dat een in de plaats van de lening of leningen voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou hebben behoord. In zoverre behoort het rentevoordeel tot de vrije verstrekkingen. Met deze overgangsregeling wordt voorkomen dat voor de grote groep al bestaande personeelsleningen (vooral voor computers, fietsen en OV-kaarten) alsnog bewijs van de aanwending van de leningen moet worden geleverd. Werknemers die een hogere personeelslening hebben dan 3403 (f 7499) kunnen eventueel aannemelijk maken dat is voldaan aan de voorwaarde in artikel 59, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
De overgangsregeling kan nog in een voorbeeld worden
toegelicht. Een werknemer heeft in het jaar 2001 renteloze
personeelsleningen tot een totaal van f 15 000, te weten f 3000 voor
een computer, f 5000 voor een OV-kaart en f 7000 voor een auto. Op
grond van de overgangsregeling is het rentevoordeel ter zake van de
hoofdsom van de lening tot 3403 (f 7499) in het jaar 2001 zonder
nader bewijs vrij. De werknemer kan echter aannemelijk maken dat de
personeelslening tot een hoofdsom van f 8000 op grond van artikel 59,
tweede lid, geen aanleiding geeft tot heffing over een rentevoordeel.
In dit voorbeeld is in de jaren 2001 en 2002 dus als loon belast 5,25%
van f 7000, te weten f 367,50.
Artikel 109 Overgangsregeling dagbladen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17,
tweede lid, van de wet. In artikel 16a van de Uitvoeringsregeling LB
1990 is bepaald dat de waarde van een aan de werknemer van een
dagbladuitgeversbedrijf verstrekt gratis abonnement op een dagblad dat
door dat bedrijf wordt uitgegeven op nihil wordt gesteld. De
achtergrond daarvan was dat gezien de gegevens in de procedure die
heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1984,
nr. 22 131, BNB 1986/57, werd aangenomen dat een groot gedeelte van de
werknemers van het dagbladbedrijf de krant nodig heeft voor de
vervulling van de dienstbetrekking, zodat bij die werknemers van de
besparingswaarde kan worden uitgegaan. Een dergelijke omstandigheid
pleegt zich bij andere producten uit eigen bedrijf niet voor te doen.
Desondanks kan de bijzondere regeling voor dagbladen niet worden
gehandhaafd.
Er is voorzien in een overgangsregeling van twee jaren om de
betrokken CAO-partners in de gelegenheid te stellen rekening te houden
met de omstandigheid dat de algemene regeling voor producten uit het
eigen bedrijf ook bij dagbladen gaat gelden. Bij journalisten kan een
dagblad in de regel overigens als vakliteratuur worden aangemerkt.
Vakliteratuur kan immers, net als onder de tot en met 31 december 2000
geldende wetgeving, worden omschreven als de literatuur die in een
bepaalde beroepsgroep algemeen wordt erkend als voor die beroepsgroep
specifiek van belang zijnde literatuur. Indien het dagblad voor de
journalist als vakliteratuur kan worden aangemerkt, is de verstrekking
van het gratis abonnement op het dagblad vrij krachtens artikel 15a,
eerste lid, onderdeel c, in verbinding met artikel 17, tweede lid, van
de wet.
Artikel 110 Overgangsregeling vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de
wet. De tekst is ontleend aan artikel 45 van de Uitvoeringsregeling LB
1990, met dien verstande dat de reeds verstreken jaren 1999 en 2000
niet worden genoemd.
Artikel 111 Guldensbedragen
Met het oog op de heffing in het jaar 2001 zijn in de
Uitvoeringsregeling LB 2001 naast eurobedragen de daarmee
corresponderende guldensbedragen tussen haakjes vermeld. De
guldensbedragen zijn na de definitieve invoering van de euro in 2002
niet langer van belang en kunnen derhalve met ingang van 1 januari
2002 vervallen. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 111.
In het tweede lid wordt geregeld dat de in artikel 49
opgenomen tabel met in guldens luidende bedragen die van belang zijn
voor vrije vergoedingen ter zake van kinderopvang om dezelfde reden
integraal komt te vervallen.
Artikel 112 Intrekking van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990
De Uitvoeringsregeling LB 1990 wordt met ingang van 1 januari
2001 ingetrokken. Het spreekt vanzelf dat deze uitvoeringsregeling
voor het verleden van belang blijft. De vraag bijvoorbeeld of een
naheffingsaanslag met betrekking tot een tijdvak in het jaar 2000
terecht is opgelegd, moet dus worden beantwoord aan de hand van de met
betrekking tot dat tijdvak in het jaar 2000 geldende bepalingen.
Artikel 113 Inwerkingtreding
De Uitvoeringsregeling LB 2001 treedt met ingang van 1 januari
2001 in werking.
Artikel 114 Citeertitel
In dit artikel is de citeertitel opgenomen.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos
Bijlage bij de toelichting op de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Transponeringstabel
Veel bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 1990 zijn al dan niet
gewijzigd opgenomen in de Uitvoeringsregeling LB 2001. De onderstaande
transponeringstabel is bedoeld als een hulpmiddel om deze bepalingen
terug te kunnen vinden.
Bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 1990
Onderwerp
Bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 2001
artikel 1, eerste lid
reikwijdte
artikel 1
artikel 1, tweede en derde lid
definities
artikel 2, eerste en tweede lid
artikel 2
vervallen
-
artikel 3
niet-inhoudingsplichtigen
artikel 3
artikel 4, eerste lid, onderdeel a
aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een thuiswerker
artikel 4
artikel 4, eerste lid, onderdeel b
aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest
artikel 5
artikel 4, eerste lid, onderdeel c
aangewezen inhoudingsplichtige bij een beroepssporter
artikel 6
artikel 4, tweede en derde lid
inhoudingsplichtigenverklaring
artikel 5, tweede tot en met achtste lid
artikel 5
niet tot het loon behorende aanspraken
artikel 7
artikel 5a
vaste vergoedingen
artikel 47
artikel 6
vergoedingen kinderopvang
artikel 49
artikel 7
loon voor de toepassing van enkele regelingen
artikel 8
artikel 7a
aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken
artikel 9
artikel 7b
aanvullende voorwaarden vrijstelling bij woon-werkverkeer waarbij
tevens een of meer andere werknemers worden vervoerd
artikel 10
artikel 8
vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer
-1
artikel 9
fooien en dergelijke prestaties van derden
artikel 17
artikel 10, eerste lid
waarde aanspraak
artikel 18
artikel 10, tweede en derde lid
waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling in eigen beheer
voor ten minste 25 werknemers
artikel 19
artikel 10, vierde lid, onderdeel a
ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
artikel 57
artikel 10, vierde lid, onderdeel b
collectieve ziektekostenregeling waarvan de waardering hoger zou zijn
dan de kosten van een individuele verzekering
artikel 58
artikel 11, eerste lid
maaltijden en inwoning
artikel 32 en 35
artikel 11, tweede lid
kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms
artikel 53
artikel 11, derde lid
huisvesting en voeding militairen
-
artikel 11, vierde lid
therapeutisch meeëten
artikel 54
artikel 11, vijfde lid
genot van een woning
artikel 33
artikel 11, zesde lid
huisvesting aan boord van schepen en op baggermaterieel, op
boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten
artikel 51
artikel 11, zevende lid
genot van bewassing, energie en water
artikel 34
artikel 11, achtste lid
bedragen bewassing, energie en water begrepen in bedrag inwoning en
huisvesting
artikel 52
artikel 11, negende lid
waarde kleding meewerkende kinderen
artikel 21
artikel 11, tiende lid
telefoon
artikel 39 en artikel 40
artikel 12
vergoedingen en verstrekkingen die tevens door gezinsleden worden
genoten
artikel 32, derde lid, en artikel 35, derde lid
artikel 13
verstrekte kinderopvang
artikel 50
artikel 14, eerste lid
openbaarvervoerkaart
artikel 26
artikel 14, tweede lid
voordeelurenkaart
artikel 36
artikel 14, derde en vierde lid
fiets voor woon-werkverkeer
artikel 37 en artikel 107
artikel 15
waarde aandelenoptierecht
artikel 20
artikel 16
producten eigen bedrijf
artikel 41
artikel 16a
dagbladabonnement
artikel 109
artikel 16b
waarde werkkleding
-2
artikel 16c
personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele
personeelsvoorzieningen
artikel 42
artikel 16d
outplacement
artikel 45
artikel 16e
bedrijfsfitness
artikel 29
artikel 17
reiskostenforfait
-
artikel 18
werkkleding
artikel 24
artikel 18a
verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
artikel 25
artikel 18b
zeedagenaftrek
-
artikel 18c
splitsing pensioenregeling
artikel 60
artikel 18d
samenloop verschillende pensioenstelsels
artikel 61
artikel 19
onderhoudsnorm kinderen
-
artikel 20
overdracht basisaftrek
-
artikel 21
afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans op minder dan vijf
dagen werkzaam is
artikel 62
artikel 22
afwijkend loontijdvak bij werknemer met vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken
artikel 63
artikel 22a
afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en scholieren
artikel 64
artikel 23
loonbelastingverklaring
artikel 65
artikel 23a
identificatieplicht
artikel 66
artikel 24
afschrift beschikking inspecteur
-
artikel 25
loonstaat
artikel 67
artikel 26
administratie uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen
artikel 68
artikel 27
loonbelastingkaart en coderingslijst
artikel 69
artikel 28
loonbelastingkaart huispersoneel
artikel 70
artikel 29, eerste lid
uitreiken formulieren
artikel 71
artikel 29, tweede lid
inleveren formulieren
artikel 72
artikel 30, eerste lid
verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
artikel 73
artikel 30, tweede lid
afwijkende termijnen voor het opmaken en inleveren van formulieren bij
artiesten en beroepssporters
artikel 103
artikel 31
jaaropgaaf
artikel 74
artikel 31a
uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat
en jaaropgaaf bij het enkel genieten van bepaalde subsidies
artikel 75
artikel 32
uitzondering voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat
en jaaropgaaf bij meewerkende kinderen
artikel 76
artikel 33
uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring en
loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand en bij gerechtigden tot de
inkomensvoorziening kunstenaars
artikel 77 en artikel 78
artikel 34
geen loonbelastingverklaring
artikel 79
artikel 35
verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen loonbelastingverklaring
behoeft te worden ingeleverd
artikel 80
artikel 35a
uitkeringen van publiekrechtelijke aard
artikel 81
artikel 36
bezwaarlijk te individualiseren loon
artikel 82 en artikel 83
artikel 36a
loon met een bestemmingskarakter
artikel 84
artikel 36b
aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing
artikel 85
artikel 37
vervallen
-
artikel 38
door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen
ingevolge de sociale verzekeringen
artikel 86
artikel 39
meerdere gevallen van loon uit vroegere dienstbetrekking
artikel 88
artikel 40, eerste lid
berekening van de belasting bij aanvullingen op uitkeringen ingevolge
de sociale verzekeringswetten
artikel 89
artikel 40, tweede lid
berekening van de belasting bij samenloop van pensioenuitkeringen
artikel 90
artikel 41
informatieplicht bij loon van derde
artikel 94
artikel 42
samenvoeging van loon
artikel 91
artikel 43
loon over een ander tijdvak dan het regelmatig wederkerende loon
artikel 92
artikel 44
nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
artikel 93
artikel 45
overgangsregeling vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen en daarmee
overeenkomende aanspraken
artikel 110
artikel 46
overgangsregeling uitreiken loonbelastingverklaring voor de eerste
loonverstrekking in 1990
-
artikel 47
overgangsregeling ten aanzien van de werknemer die op 31 december 1997
was ingedeeld in tariefgroep 1
-
artikel 47a
overgangsbepaling ten aanzien van de werknemer die bij het einde van
het kalenderjaar 1991 was ingedeeld in tariefgroep VI
-
artikel 48
bijlagen
-
artikel 49
vervallen
-
artikel 50
inwerkingtreding en citeertitel
-