Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
VVM/01.104/SW
datum
09-01-2001

onderwerp
Stand van zaken BSE
doorkiesnummer

bijlagen
1

In vervolg op de brief van 22 december jl., doen wij u hierbij nadere informatie toekomen omtrent de stand van zaken in Nederland met betrekking tot de uitvoering van de ver-schillende maatregelen tegen BSE.

Wij zullen achtereenvolgens ingaan op de ontwikkelingen m.b.t. de opkoopregeling voor runderen, het uitgebreide testprogramma en de verwerking van destructiemateriaal. Daar-naast zullen wij ingaan op de financiële afhandeling van de diverse maatregelen. Vervol-gens zullen wij kort ingaan op de situatie in en het beleid t.a.v. andere lidstaten en, in ver-volg op de brief van 12 december jl. op de omvang van het te onderzoeken geboortecohort in voorkomende gevallen van BSE. Tenslotte zullen wij u informeren over de (voorlopige) resultaten van het onderzoek naar de BSE besmettingen in Eibergen en Punthorst en het vermeende geval van BSE in Nieuw Buinen.

up

datum
09-01-2001

kenmerk
VVM/01.104/SW

bijlage

Opkoopregeling voor runderen
In de brief van 22 december jl. hebben wij reeds aangegeven ons ervoor in te zetten dat de communautaire opkoopregeling voor runderen in Nederland niet toegepast behoefde te worden.
Wij zijn dan ook verheugd dat de Europese Commissie Nederland, evenals Denemarken, toestemming heeft gegeven de Europese opkoopregeling, niet toe te passen. De commis-sie heeft, bij beschikking 2001/3/EG (PbEG L1) van 3 januari 2001, aangegeven dat Neder-land afdoende bewijzen heeft aangevoerd dat het over voldoende testcapaciteit beschikt om àlle runderen ouder dan 30 maanden die aangeboden worden voor de slacht, te testen.

Testprogramma
De resultaten van de eerste week van het uitgebreide testprogramma op BSE, waarbij alle runderen, ouder dan 30 maanden op BSE onderzocht worden, stemmen tot tevredenheid. De testen worden 6 dagen per week uitgevoerd, waarbij de capaciteit per dag op dit mo-ment 2500 monsters is; deze capaciteit zal met ingang van week 3 opgevoerd worden naar ruim 3000 per dag. Zoals bij elke grote operatie geldt ook hier dat opstart problemen on-vermijdelijk zijn. Na de start zijn, in goed overleg tussen alle betrokkenen, de kritische pun-ten doorgewerkt en verbeteringen aangebracht. Op dit moment blijft het aantal daadwer-kelijk aangeboden runderen nog enigszins achter bij het geplande aanbod, zodat de be-schikbare capaciteit nog niet geheel wordt benut. Dit houdt verband met de huidige marktsituatie. De doorlooptijd van de monsters is reeds nu op het gewenste niveau. Aan-dachtspunt daarbij is wel dat het grootste aanbod 's middags komt; hierover vindt nog nadere afstemming met het bedrijfsleven. In totaal zijn er in de eerste week (van dinsdag 2 januari tot en met zondag 7 januari) 7072 op de slachthuizen monsters genomen, alle ble-ken negatief.

Financiële consequenties
In de brief van 22 december 2000 is u geschetst dat het bedrijfsleven primair zelf verant-woordelijk is voor de structurele inbedding van de BSE-maatregelen in het reguliere pro-ductie-proces, inclusief de bijbehorende kosten. De overheid zou tijdelijk en aflopend een financiële bijdrage verstrekken, gelet op de zeer forse omvang van het maatregelenpakket, het zeer korte implementatietraject en de situatie in de overige lid-staten. Op hoofdlijnen is u binnen dat kader geschetst welke maatregelen in financiële zin de overheid voor het eerste kwartaal 2001 zou treffen in verband met de extra BSE-maatregelen. Het betrof hier een bijdrage in de kosten van het testen van runderen, de kosten van uitbreiding van als SRM te behandelen materiaal, de kosten, verband houdende met het grotendeels waarde-loos geworden zijn van LRM en de kosten van op 1 januari 2001 bestaande voorraden diermeel.

Met betrekking tot de geschetste hoofdonderdelen kunnen wij u thans het volgende mee-delen.

Testkosten
Met betrekking tot het gehele testproces - dat enerzijds bestaat uit de monstername door de RVV op het slachthuis en door de Keuringsdienst van Waren bij Rendac, en anderzijds bestaat uit het eigenlijke testen door ID-Lelystad - zullen de totale kosten in het eerste kwartaal van 2001 voor rekening van de overheid komen. De totale kosten van het mon-stername- en testproces bedragen per dier circa f. 230,--. In dit totaalbedrag is begrepen een bedrag van fl. 125,-- per door ID-Lelystad uitgevoerde test. De offerte van ID-Lelystad is beoordeeld door de accountantsdienst van het ministerie van LNV. De Minister van Land-bouw, Natuurbeheer en Visserij is bereid ter vertrouwelijke kennisname het terzake opge-stelde rapport aan uw kamer ter beschikking te stellen.

SRM/LRM-problematiek
Ter uitvoering van de SRM- en LRM-problematiek streven wij ernaar op zeer korte termijn een contract met RENDAC B.V. af te ronden met een looptijd tot 1 april 2001. Hoewel de contractsonderhandelingen thans nog in volle gang zijn, is hoofdlijn van onze inzet op SRM-gebied dat RENDAC - zoals ook volgt uit de Destructiewet-methodiek - de afname van het aangeboden SRM ten volle continueert. Tevens is onze inzet dat ook de verwerking van LRM wordt gegarandeerd.
Overeenkomstig de brief van 22 december 2000 is daarbij uitgangspunt dat de vleessector - op macro-niveau - voor het eerste kwartaal van 2001 niet wordt geconfronteerd met sub-stantiële kostenstijgingen als gevolg van de EU-BSE-besluitvorming. Meer concreet komt dat dan op het volgende neer:

1. slachtafvallen
Hiervoor is het voornemen dat RENDAC B.V. bij de slachterijen fl. 50,-- per ton in reke-ning brengt voor alle SRM slachtafval. De Staat zal dan aan RENDAC vergoeden de wer-kelijke kosten, uiteraard onder aftrek van bedoelde f. 50,-- en de eventuele andere op-brengsten die RENDAC terzake weet te verwerven. Volgens de huidige inzichten zal het verschil tussen de werkelijke kosten en de bijdrage van de slachterijen rond de f. 225,-- per ton liggen;
2. SRM-bloed
RENDAC zal, aldus onze inzet, per aangevoerde ton bloed dat niet voor menselijke con-sumptie of de farmacie geschikt is (SRM bloed) fl. 25,-- aan de slachterijen in rekening brengen. De Staat zal dan aan RENDAC vergoeden de werkelijke kosten, uiteraard onder aftrek van bedoelde f. 50,-- en de eventuele andere opbrengsten die RENDAC terzake weet te verwerven. Indicatief zal het verschil tussen werkelijke kosten en de bijdrage van de slachterijen circa f. 125,-- per ton bedragen.
3. kadavers
Voor de kadavers is onze inzet erop gericht dat de veehouders in het eerste kwartaal van 2001 vooralsnog worden geconfronteerd met dezelfde tarieven en dezelfde syste-matiek als in 2000 gold. Per ton aangevoerde kadavers zal ook hier op basis van werke-lijke kosten, onder aftrek van eventuele opbrengsten, aan RENDAC worden vergoed. Naar schatting zal het bedrag tussen werkelijke kosten en bijdrage van de veehouders ongeveer f. 295,-- per ton bedragen.

Voor het LRM-deel streven wij naar een methodiek die zoveel mogelijk het proces van ver-markting van LRM-materiaal doorgang laat vinden: alles wat nog commercieel kan worden afgezet - b.v. in pet-food - moet dat spoor ook blijven volgen. RENDAC zal voor het eerste kwartaal van 2001 worden vergoed voor de kosten van het produceren, opslaan en vernie-tigen van zijn niet te vermarkten LRM-diermeel (voor zover van Nederlandse herkomst). Daarnaast zal RENDAC fungeren als verzamelpunt voor LRM-diermeel van andere aanbie-ders; zij zullen dat kosteloos aan RENDAC kunnen aanbieden.

Met betrekking tot het LRM is het overigens thans zeer lastig gedegen voorspellingen te doen. De markt zal zich nog moeten zetten. Te rekenen naar het ruwe LRM-materiaal reke-nen wij thans met een kostprijs van circa f. 200,-- per ton.
Wij hebben overigens, in ieder geval waar het de korte termijn betreft, niet de indruk dat het LRM - gelet op commerciële overwegingen bij het bedrijfsleven - weer op enige schaal zijn weg zal kunnen vinden richting diervoeder voor landbouwhuisdieren, ook niet in de situatie waarin voor Nederland derogatie zou worden verkregen van het desbetreffende verbod. Het is in dat licht eens te meer noodzakelijk dat het bedrijfsleven zich op zo kort mogelijke termijn instelt op die situatie en anticipeert op een volledig kostendekkend tra-ject, zonder overheidsfinanciering.

Diermeelvoorraden
Volgens opgave van het bedrijfsleven is op primaire bedrijven nog slechts sprake van en-kele tientallen partijen diervoeder die, als gevolg van de extra BSE-maatregelen, niet langer mogen worden vervoederd. Het gaat hier in totaal om een beperkte hoeveelheid. Door handelaren en mengvoerderproducenten zijn partijen aangemeld die in totaal 36.000 ton diervoeder en grondstoffen omvatten. Deze hoeveelheden zullen overigens nog nader geverifieerd worden. Daarnaast is er bij Rendac nog een voorraad diermeel aanwezig.

Op korte termijn zullen wij een regeling openstellen op grond waarvan, overeenkomstig de brief van 22 december 2001, de transport- en vernietigingskosten van voorraden die overeenkomstig de 'Tijdelijke regeling verbod dierlijke eiwitten in alle diervoeders land-bouwhuisdieren' bij de RVV zijn aangemeld voor rekening van de Staat komen.

Situatie in overige lidstaten
Er is nog veel onduidelijk over de stand van zaken t.a.v. het testprogramma en de opkoop-regeling in andere lidstaten loopt. Uit de bij ons bekende gegevens blijkt wel dat de op-koopregeling, behalve in Frankrijk, in de eerste week van januari, in geen enkele lidstaat op enige schaal operationeel was. Daarnaast blijken er in verschillende andere lidstaten grote problemen te zijn met het op korte termijn inzetten van voldoende testcapaciteit. Voor een meer uitgewerkt overzicht terzake verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief.

Specifieke maatregelen m.b.t. producten afkomstig uit lidstaten Zoals u eerder is gemeld hebben wij een sterke voorkeur voor een Europese aanpak, zon-der extra nationale maatregelen. Indien andere lidstaten echter naar aanleiding van hun interne omstandigheden besluiten nationale maatregelen te treffen is het niet aanvaard-baar dat dieren en producten die aldaar als risicovol worden beschouwd, op de Nederland-se markt worden gebracht. Om die reden hebben wij besloten om maatregelen, die in an-dere lidstaten zijn uitgevaardigd ter bescherming van de consument aldaar, onverkort in Nederland over te nemen.
Voor de maatregelen die zijn genomen t.a.v. uit Duitsland afkomstige rundvleesprodukten verwijzen wij u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Vos en Atsma.

Geboortecohort
In de brief van 12 december jl. hebben wij aangegeven dat bij constatering van een geval van BSE het onderzoek van het geboortecohort onderdeel uitmaakt van de normale trace-ring. Tot en met het zevende geval van BSE, het geval Eibergen, werden dieren geboren op hetzelfde bedrijf in de periode van 6 maanden voor tot 6 maanden na de geboorte van het besmette rund tot het geboortecohort gerekend. In het geval Punthorst zijn de dieren ge-boren op hetzelfde bedrijf in de periode van 12 maanden voor tot 12 maanden na de ge-boorte van het besmette rund tot het geboortecohort gerekend. Wij zijn daartoe overge-gaan omdat eind december 2000 door de Landbouwraad een voorstel voor de nieuwe re-gels t.a.v. de bestrijding van BSE is goedgekeurd. In dit voorstel worden runderen die in de periode van 12 maanden vóór tot 12 maanden ná het besmette rund op hetzelfde bedrijf geboren zijn als het geboortecohort van een BSE-rund beschouwd. Ondanks het feit dat genoemde regels pas over enige tijd van kracht zal worden hebben wij, vooruitlopend daarop, besloten deze beleidslijn reeds nu van toepassing te verklaren op nieuwe gevallen van BSE in Nederland.

Punthorst
De besmetting in Punthorst betreft het tweede geval van BSE in Nederland in 2000. Eerder zijn in '97, '98 en '99 in totaal zes gevallen van BSE in Nederland vastgesteld.
Het rund was op 27 oktober 1994 geboren en verbleef nog op hetzelfde bedrijf in Punthorst, provincie Overijssel. Het rund is, na melding van de verdenking door de dieren-arts op 19 december 2000, de volgende dag op het ID-Lelystad aangeboden voor onder-zoek. Het bedrijf is op 19 december geblokkeerd.

Inmiddels zijn de onderzoeken gestart naar de mogelijke oorzaak van de besmetting. Overeenkomstig het draaiboek zijn alle nog op het bedrijf aanwezige runderen (48) op 30 december geruimd en worden zij op BSE onderzocht. Ook de directe verwanten die nog in leven waren (de nakomelingen van het besmette rund en de moeder van het besmette rund, inclusief haar nakomelingen) zijn getraceerd en worden onderzocht op BSE. Het moederdier van het besmette rund is reeds in 1996 geslacht. Van dit moederdier is slechts één nakomeling bekend (het besmette rund). Van het besmette rund zijn vijf nakomelingen bekend, hiervan zijn er twee reeds geslacht, de andere drie bevonden zich op het bedrijf te Punthorst.
Inmiddels zijn ook de runderen die vanaf oktober 1993 tot en met oktober 1995 op het bedrijf in Punthorst zijn geboren (het zgn. geboortecohort) getraceerd. Het gaat daarbij om 55 runderen, hiervan waren er 40 inmiddels geslacht, zeven dieren waren nog op het be-drijf aanwezig. De overige acht dieren van het geboortecohort zijn wel afgemeld bij afvoer maar niet door de aanvoerder aangemeld. Vermoedelijk zijn deze dieren geslacht of ge-destrueerd. Nader onderzoek door de AID naar de definitieve bestemming van deze dieren vindt nog plaats.

Voorts wordt door de AID een traceringsonderzoek uitgevoerd naar het op het bedrijf ge-bruikte veevoeder. De resultaten van deze onderzoeken zullen wij de Kamer zo spoedig mogelijk doen toekomen.

Tracering Eibergen
Op 16 november bent u geïnformeerd over de constatering van BSE bij een rund in Eiber-gen, provincie Gelderland. Bij deze ontvangt u de resultaten van het onderzoek door het ID-Lelystad en het onderzoek naar het veevoerspoor.
Van de directe verwanten was het moederdier niet afgemeld in het I&R systeem. De vier nakomelingen van dit moederdier waren reeds geslacht. Het geboortecohort bestond uit 35 runderen, 25 daarvan waren reeds geslacht, één rund was nog aanwezig op het bedrijf in Eibergen, twee runderen waren op andere bedrijven in Eibergen aanwezig en één rund was geëxporteerd naar Spanje, terwijl van een ander rund de exportbestemming onduide-lijk was. De vijf overige dieren uit het geboortecohort waren wel afgemeld bij afvoer maar niet door de aanvoerder aangemeld.
Uit het voortgezette onderzoek door de AID naar de verwanten van het besmette rund heeft het volgende uitgewezen. Het moederdier was reeds geslacht. Van de vijf nakome-lingen zijn er drie als vleeskalf geslacht, een dier is op twee maanden leeftijd overleden en ter destructie afgevoerd en een dier is in 1995 naar Egypte geëxporteerd. Het onderzoek van hersenweefsel van alle 64 onderzochte dieren (61 dieren op het bedrijf te Eibergen en 3 runderen uit het geboortecohort dan wel de familiegroep) was negatief. Dit betekent dat er geen BSE werd aangetoond.
Uit het onderzoek naar het veevoederspoor is gebleken dat er geen relevante overtredin-gen zijn vastgesteld. Ten algemene kan echter ook hier gesteld worden dat versleping van diermeel naar veevoeder bestemd voor herkauwers gedurende de periode tot mei 1999 niet uit te sluiten is.

Geval Nieuw Buinen
Naar aanleiding van een zaak bij het veterinair tuchtcollege (VTC), waarbij eind januari 1999 sprake was van een rund met neurologische verschijnselen is, o.a. in de media, de suggestie gewekt dat hierbij een geval van BSE over het hoofd is gezien.
Het geval kent echter een andere oorzaak . De neurologische verschijnselen bij dit dier waren te wijten aan complicaties van een onthoorningsoperatie. Van een gerechtvaardigde verdenking van, laat staan van besmetting met BSE, was dus geen sprake.

Op korte termijn zullen wij u nader informeren omtrent de voortgang van onze aanpak, bij gelegenheid waarvan wij u ook nader inzicht zullen verschaffen omtrent de financiële con-sequenties daarvan.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT

Dr. E. Borst-Eilers

up

datum

kenmerk

bijlage
behorende bij de brief van VVM/01.104/SW

Opkoopregeling - stand van zaken andere lidstaten per 8 januari

Op basis van de thans - via de landbouwattachés verkregen - informatie kan het volgende overzicht worden gegeven.

Frankrijk
In de eerste week van januari zijn 11.000 dieren getest. Vanaf deze week kunnen 20.000 dieren worden getest. Dit is gelijk aan de huidige marktaanvoer. (In normale situatie wor-den er circa 50.000 geslacht per week in Frankrijk). In de eerste week zijn er circa 1.500 dieren opgekocht voor vernietiging. Naar verwachting zal dit op termijn worden uitgebreid tot circa 45.000 dieren per week.

Duitsland
Naar verwachting zal de opkoopregeling pas eind januari operationeel zijn. De opleiding en voorlichting in en aan de sector is nog niet rond en ook zijn de contracten met de aan te wijzen slachthuizen nog niet afgerond. Bovendien is er sprake van een coördinatie pro-bleem tussen de deelstaten. De laatste weken wordt er op circa 20-50 procent van de nor-male capaciteit geslacht. Enerzijds omdat de testcapaciteit onvoldoende is, maar ook is er nauwelijks vraag.

België/Luxemburg
In België is normaal gesproken voldoende testcapaciteit aanwezig. Opkoopregeling is per 5 januari geopend. Tot nu toe zijn er 180 dieren aangemeld. Er zijn 2 slachthuizen gevonden die de regeling willen uitvoeren. Zij kunnen er in de loop van deze week mee beginnen. Luxemburg heeft de commissie gevraagd om uitstel tot het toepassen van de opkooprege-ling tot 17 januari.

Ierland
De regeling is per 8 januari opengesteld. Er zijn 18 slachthuizen aangewezen die de rege-ling gaan uitvoeren. Naar schatting zullen er 25.000 dieren per week worden vernietigd.

Denemarken
In Denemarken wordt de opkoopregeling niet toegepast omdat Denemarken net als Ne-derland ontheffing heeft gekregen. Afgelopen week is er geen dier getest of geslacht. Vanaf 8 januari is de testcapaciteit gereed en wordt er weer geslacht.

Spanje
In Spanje is de opkoopregeling nog niet begonnen. Vanaf februari kunnen veehouders iedere tweede en vierde dinsdag van de maand hun dieren aanbieden voor opkoop. In januari kan dit op de derde dinsdag, volgende week dus. Verder verwacht Spanje vanaf februari voldoende testcapaciteit te hebben. Of Spanje een derogatie zal aanvragen is af-hankelijk van de marktsituatie.

Griekenland
Sinds 2 januari 2001 zijn slechts een klein aantal dieren ouder dan 30 maanden voor de slacht aangeboden. Dit lage aanbod wordt veroorzaakt door het feit, dat het Ministerie van Landbouw de veehouders heeft verzocht te wachten met aanbieding van dieren voor de slacht tot 20 januari 2001, op welk tijdstip vier laboratoria moeten zijn uitgerust voor BSE-onderzoek. Van een opkoopregeling is vooralsnog geen sprake.

Oostenrijk, Zweden, Finland
Deze landen mogen vanwege hun BSE status ongetest vlees op de eigen markt brengen. De opkoopregeling wordt niet toegepast. Oostenrijk heeft te kennen gegeven vanaf 1 januari voldoende testcapaciteit te hebben.