D66

9 januari 2001

ZONDER VERNIEUWING GEEN PAARS

Thom de Graaf en Bert Bakker

Paars staat onder druk. Althans, die indruk ontstaat bij lezing van de politieke commentaren van de afgelopen weken. Paars wordt steeds meer geassocieerd met verpoldering, met stilstand en met het niet oplossen van problemen in de samenleving. Hoewel dit beeld op veel terreinen niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, geeft het wel te denken. De door D66 in 1994 aangedreven samenwerking tussen rechts-liberalen, sociaal-democraten en sociaal-liberalen betekende een einde van de oude politieke scheidslijnen. Niet alleen werd de macht van de traditionele middenpartij doorbroken, ook bleek samenwerking tussen vroegere tegenpolen in sociaal-economisch opzicht vruchtbaar. Sociale ideologieën werden overbrugd, deregulering en marktwerking zorgden voor het aantrekken van de economie en de langdurige werkloosheid werd succesvol aangevallen. Nieuw beleid werd ingezet, bijvoorbeeld bij de grote steden, de mestproblematiek, de belastingherziening. Immateriële wetgeving die jarenlang was geblokkeerd door het CDA werd in betrekkelijk korte tijd gerealiseerd. Het bij de Eerste Kamer liggende euthanasievoorstel is daarvan een goed voorbeeld. De meerwaarde van paars was ook voor D66 in de afgelopen jaren aantoonbaar. Een belangrijke doelstelling van sociaal-liberalen is immers het afbreken van rigide tegenstellingen die pragmatische oplossingen in de weg staan.

Of paars ook in de toekomst meerwaarde heeft, staat te bezien. Natuurlijk is de positie van D66 daarbij van belang. Niet voor niets verkozen PvdA en VVD zowel in 1998 als na de tussentijdse crisis van 1999 voor samenwerking met drie partijen. Juist binnen een driehoek is samenwerking mogelijk gebleken omdat D66 voor beide andere partijen afwisselend fungeert als contrapunt en als partner. Voor D66 is coalitiesamenwerking alleen wenselijk als daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in maatschappelijke en politieke vernieuwing. In de huidige coalitie lijkt die vernieuwing steeds moeizamer te realiseren. In de eerste plaats omdat PvdA en VVD hun onderlinge tegenstellingen in de strijd om de kiezersgunst opnieuw oppompen. Dit leidt tot een krachtmeting zonder beweging, het bekende beeld van de sumoworstelaars. Belangrijke vraagstukken die om een oplossing vragen worden naar achteren geschoven. De oplopende omvang van het aantal arbeidsongeschikten is hiervan het beste voorbeeld. Niet deze coalitie maar een aan de SER adviserende commissie moet uitkomst bieden, zodat er bij de volgende formatie iets kan worden afgesproken. Een ander voorbeeld dreigt het ziektekostenstelsel te worden. Er groeit brede steun voor het verzekeringsprincipe in de gezondheidszorg (wie iets overkomt heeft recht op goede zorg). Dit kan via een basisverzekering die deels nominaal, deels inkomensafhankelijk wordt gefinancierd. Het kabinet zou nu tot besluiten moeten komen. In plaats hiervan heeft het er alle schijn van dat PvdA en VVD ook dit vraagstuk willen ophouden om er in verkiezingstijd nog een (schijn-) gevecht over te kunnen voeren.

Ook op andere terreinen van maatschappelijke vernieuwing schiet het niet echt op.. Natuurlijk ergeren wij ons aan het gemak waarmee de noodzaak van democratische vernieuwing binnen zowel VVD als PvdA wordt gemarginaliseerd. Dat is overigens bij CDA en zelfs GroenLinks niet veel beter. Er bestaat geen land in Europa waar de heersende politieke elite zo zelfvoldaan is over de kwaliteit van de democratie als in Nederland. En geen land loopt zo achter op dit punt, wij zijn het gidsland voor gebreken.

De politieke agenda van de komende jaren zal voor elke coalitie in het teken moeten staan van vernieuwing. Prioriteit hierbij hebben de kwaliteit van de publieke dienstverlening en de ontwikkeling van de kenniseconomie. Terecht maken mensen zich steeds meer zorgen over de schrale staat van de publieke sector, de derdehands computers in slecht onderhouden schoolgebouwen of de gebrekkige veiligheidszorg met onvoldoende en slechtbetaalde agenten. In de gezondheidszorg worden de patiënt en zijn noden gelukkig weer centraal gesteld, ook al kost dit miljarden extra. Maar het zorgtekort kan niet worden opgeheven als wij niet ook investeren in de mensen die de zorg bieden. In de eerste plaats is dus een overtuigend plan nodig om de arbeidsvoorwaarden en omstandigheden in de publieke sector te verbeteren. Menselijk kapitaal is het belangrijkste instrument van de publieke dienstverlening, of het nu om onderwijs, veiligheid of zorg gaat. Geen algemene loonronden maar een gerichte aanpak om het werk van leraren, verpleegkundigen, politiemensen en specifieke groepen ambtenaren aantrekkelijker te maken.

De ontwikkeling van de kenniseconomie vraagt evenzeer om gericht beleid. Niet alleen in geld maar ook in inspanning. Het gaat om een omschakeling naar de informatiemaatschappij waarbij de overheid het voortouw moet nemen. Onderwijs speelt daarin een cruciale rol. Met kleine verbeterslagjes in de basisvorming en het studiehuis komen we er niet. Grotere concurrentie tussen onderwijsinstellingen, meer vrijheid voor ouders om te kiezen, scholing als permanent traject en veel betere uitrusting van leerlingen en scholen zijn nodig. De publieke financiering van het onderwijs schiet, ondanks extra middelen in deze kabinetsperiode, volstrekt tekort. Ruim onder het OESO-gemiddelde en dat voor een land dat zich laat voorstaan op zijn economische kracht.
De effecten zijn meetbaar: verwaarloosde schoolgebouwen, achtergebleven scholing, slechte arbeidsomstandigheden en gebrekkige toepassing van ICT. Bovendien is door een doorgeslagen gelijkheidsdenken en financiële armoede in de afgelopen twintig jaar een schaalvergroting in het onderwijs opgetreden die van leerlingen nummers en van leraren bureaucraten heeft gemaakt. Vernieuwing van het onderwijs betekent dus vooral meer ruimte, meer geld en hogere ambities.

De overheid zal maatschappelijke vernieuwing mogelijk moeten maken. De inspanning moet niet alleen financieel zichtbaar zijn. De veiligheidszorg is bijvoorbeeld nog steeds ondermaats georganiseerd. Teveel verschillende instanties die te vaak naar elkaar wijzen en zonder centrale regie. Grote steden krijgen tegenwoordig veel verantwoordelijkheden toegedicht, maar onvoldoende bijbehorende bevoegdheden. De organisatie van de nationale overheid zelf is bovendien volstrekt negentiende eeuws gebleven. Terecht wordt tegenwoordig een pleidooi gehouden voor prestatiegerichte afspraken als de overheid meer geld in onder meer gezondheidszorg steekt. Maar dan moet die overheid zelf niet log bureaucratisch blijven opereren. Geen dertien onverenigbare departementen meer die vooral als belangenkokers dienen. Een flexibele overheid moet maatschappelijke problemen als uitgangspunt nemen in plaats van de historie. In een kleiner "kernkabinet" zijn ministers als portefeuillehouder verantwoordelijk voor de aanpak van maatschappelijke problemen terwijl staatssecretarissen zich richten op de beleidsuitvoering door de onderdelen van de rijksdienst.

De urgentie van een vernieuwingsbeleid is kortom groot. Het is niet verantwoord als we daarvoor moeten wachten op een volgend kabinet, ook al lijdt paars een beetje aan de wet van het grensnut. De cruciale vraag is of de coalitiepartijen de ambitie hebben om nog deze periode de aanzet tot die vernieuwing te geven.
In de komende weken vindt het gesprek plaats over de ruimte voor noodzakelijke investeringen in 2001 en 2002. D66 houdt daarbij vast aan de verworvenheid van een verstandig begrotingsbeleid en aan de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Zeker nu de economische groei weer wat lijkt af te vlakken is dit nodig.
Niettemin zal er meer ruimte moeten worden gevonden voor zorg, onderwijs en veiligheid. Bij de ontwikkeling van de kenniseconomie gaan bovendien de kosten voor de baat uit. Gezocht zal moeten worden naar een evenwicht tussen versnelde reductie van de staatsschuld en aflossing van wat je de maatschappelijke schuld zou kunnen noemen. Voor verdere grootscheepse lastenverlichting bestaat inmiddels weinig reden meer. Maar voor een overtuigende aanpak van het arbeidsmarktprobleem in de collectieve sector des te meer. Daarom bepleiten wij met terugwerkende kracht uit te gaan van een reële loonraming voor de collectieve sector. Deze correctie op het uitgavenkader van het regeerakkoord schept de noodzakelijke ruimte. De "zegen van Zalm", de scheiding van inkomsten en uitgaven, blijft in stand. Wij kunnen zonder onnodige risico's gebruik maken van de huidige economische mogelijkheden om de samenleving voor te bereiden op de toekomst. Voorlopig heeft paars dit nog in handen. Want de toekomst begint nu en niet pas in de zomer van 2002.