Brieven aan de Kamer
Maatregelen ten aanzien van leukemie
11-01-2001
In mijn brief van 5 januari j.l. heb ik aangegeven u op de hoogte te zullen houden van verdere ontwikkelingen ten aanzien van de ongerustheid die is ontstaan over leukemiegevallen bij naar de Balkan uitgezonden Nederlandse militairen.
Verdere maatregelen zouden worden genomen op basis van een door het Medisch Geneeskundig Facilitair Bedrijf (MGFB) uit te voeren inventarisatie van leukemiegevallen onder Nederlandse militairen, de uitkomsten van de besprekingen binnen de Navo en de resultaten van het vergelijken van internationaal beschikbare informatie over dit onderwerp. Inmiddels heeft Defensie voor een deel de feiten op een rij en is in Navo-verband overleg gevoerd.
Voorlopige conclusies van het MGFB
Het MGFB heeft een voorlopige inventarisatie uitgevoerd en mij hierover gerapporteerd. Dit rapport is als bijlage gevoegd. In de eerste plaats concludeert het rapport dat er tot op heden in de wetenschappelijke literatuur geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan uranium een verhoogde kans op leukemie met zich meebrengt.
In de tweede plaats rapporteert de MGFB over de conclusies van een
krijgsmachtbreed onderzoek naar de risico´s van ioniserende straling
die in Kosovo kunnen zijn opgetreden als gevolg van de inzet van
Navo-projectielen waarin verarmd uranium is verwerkt. Dit onderzoek
betreft een bewerking van gegevens afkomstig van de Navo met
betrekking tot de locaties en de hoeveelheid projectielen met verarmd
uranium die door de Navo tijdens het conflict in Kosovo zijn
afgevuurd. Hierbij is tevens rekening gehouden met meteorologische
gegevens. Berekend is hoeveel verarmd uranium in Kosovo op de grond is
neergekomen en de hoeveelheid uranium die mogelijk tijdens het
verblijf op die bepaalde locatie kan zijn ingeademd. De berekeningen
geven aan dat deze hoeveelheden dermate laag zijn dat het risico van
gezondheidsschade zeer gering is.
Ook rapporteert de MGFB over een incident tijdens de missie in Kosovo
waarbij een zestal Nederlandse militairen in contact is gekomen met
een projectiel dat verarmd uranium bevatte. Bij deze militairen zijn
onmiddellijk na melding van het incident urinemonsters genomen. Ook
zijn metingen uitgevoerd ten aanzien van dit specifieke projectiel. Op
grond van met deze gegevens uitgevoerde berekeningen concludeert het
rapport dat in deze gevallen geen inwendige besmetting met uranium kon
worden vastgesteld en dat deze militairen ook niet zijn blootgesteld
aan een overmatige dosis ioniserende straling.
In de vierde plaats inventariseerde het MGFB het aantal
leukemiegevallen aan de hand van gegevens over de incidentie van deze
ziekte. Dit is het aantal nieuwe gevallen van leukemie dat zich per
jaar in een bepaalde leeftijdscategorie van personen voordoet. Hierbij
werden gegevens van de Vereniging van Integrale Kankercentra
vergeleken met de eerste - voorlopige - inventarisatie van het MGFB.
Bij de eerste voorlopige inventarisatie onder het Defensiepersoneel
over de afgelopen acht jaar zijn tot nu toe zeventien leukemiegevallen
gevonden. Van deze militairen zijn vier personen uitgezonden geweest
naar de Balkan. Uit deze gegevens valt verder op te maken dat leukemie
bij deze vier personen kort na de uitzending (bij één militair zelfs
tíjdens de uitzending) is gediagnostiseerd. Bij het vaststellen van
een relatie tussen leukemie en uitzending naar Kosovo moet er
overigens rekening mee worden gehouden dat de latentietijd van
leukemie, de periode tussen blootstelling en diagnose, minimaal twee
jaar is. In de korte tijdspanne waarin dit eerste inventariserende
onderzoek is uitgevoerd zijn nog geen gegevens verzameld die
betrekking hebben op gewezen militairen.
Op grond van bovenstaande aantallen en de gegevens over de incidentie
van leukemie in Nederland kan vooralsnog niet worden aangenomen dat
zich een verhoogde incidentie van leukemie bij Nederlandse militairen
voordoet.
Verder internationaal onderzoek
De Secretaris-Generaal van de Navo kondigde op 10 januari j.l. aan dat
het bondgenootschap volledig meewerkt aan internationale onderzoeken
naar leukemie bij militairen die zijn uitgezonden naar de Balkan.
Gedurende de beraadslagingen in de Navo is mede op suggestie van
Nederland besloten alle beschikbare (onderzoeks-)gegevens uit te
wisselen tussen de betrokken Navo-lidstaten, alsmede landen die geen
Navo-lid zijn maar wel troepen hebben geleverd voor de vredesoperaties
op de Balkan. Bij deze inventarisatie worden ook de onderzoeksgegevens
van andere internationale organisaties betrokken, waaronder die van de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die primair verantwoordelijk is
voor de gezondheidszorg in Kosovo, alsmede die van de UNEP/UNCHS
Balkans Task Force, die onder meer de verspreiding van verarmd uranium
in Kosovo onderzocht. Ook informatie van niet-gouvernementele
organisaties (NGO´s) wordt in het Navo-onderzoek bezien. Onder
auspiciën van de Navo zullen al deze gegevens worden vergeleken en
geanalyseerd.
Een speciale Navo-werkgroep zal zich gaan buigen over de problematiek
en de te nemen vervolgstappen. Nederland zal hierin onder meer door
generaal-arts Van Ankum, onze hoogste medische militaire medewerker,
worden vertegenwoordigd. Het overlegorgaan van de hoogste militaire
artsen van de Navo, de COMEDS (Chief of Military Medical Services) zal
15 januari a.s. hiertoe in een speciale bijeenkomst de eerste
besluiten nemen.
Vervolgstappen
De inventarisatie van het MGFB, de ´quick-scan´ naar de incidentie van
leukemie, bleef helaas beperkt tot de actief dienende militairen. In
nauw overleg met het ministerie van VWS wordt thans een grootschalig,
extern en onafhankelijk epidemiologisch onderzoek ingesteld. Hierin
kan ook een inventarisatie worden verricht van de gevallen van
leukemie die zich onder ex-militairen hebben voorgedaan.
Voorts is Nederland voorstander van een uitgebreid onafhankelijk, extern literatuuronderzoek naar risico´s die verband houden met het gebruik van wapensystemen of munitie waarin verarmd uranium is verwerkt. Dit onderzoek kan in internationaal verband worden uitgevoerd. Nederland zal zich hiervoor binnen de Navo inzetten, en kan als dat nodig zou blijken daarin het voortouw nemen.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
H.A.L. van Hoof
Bijlage
Nota afkomstig van het Militair Geneeskundig Facilitair Bedrijf (MGFB)
inzake leukemie bij militairen, d.d. 11 januari 2001
1. Leukemie
1.1 Inleiding
In het beenmerg vindt de aanmaak van rode bloedcellen, witte
bloedcellen en bloedplaatjes plaats. Deze aanmaak geschiedt door een
ontwikkeling en rijping gedurende verschillende voorstadia van de
uiteindelijke witte of rode bloedcel. Gedurende deze processen kan een
ontwikkeling optreden die leidt tot de vorming van kwaadaardige
cellen. Als dit gebeurt met de witte bloedcellen (leukocyten) spreekt
men van leukemie. Dit is een verzamelnaam van verschillende types
bloedkanker.
Centraal in het ontstaan van leukemie staat een ernstige storing in
het regulatiemechanisme van de ontwikkeling van de voorlopercellen van
de uiteindelijke witte bloedcel. Afhankelijk van het type cel dat
afwijkend is, valt een indeling in leukemieën te maken. Deze indeling
is relevant aangezien de types per leeftijdscategorie verschillen. Er
zijn types die zich manifesteren bij vooral jonge mensen, terwijl
andere vormen zich eerder bij mensen op oudere leeftijd voordoen.
1.2 Oorzaken
In verreweg de meeste gevallen is de oorzaak van leukemie onduidelijk.
Er is een verhoogde incidentie waargenomen bij personen die zijn
blootgesteld aan ioniserende straling en bepaalde chemische stoffen
zoals benzeen en cytostatica (kankergeneesmiddelen). Bij enkele
zeldzame vormen zou een virus een rol spelen en daarnaast is soms de
erfelijke aanleg een risicofactor. De tijd van het optreden van de
leukemie na de blootstelling (latentietijd) wordt geschat op een
minimum van twee jaar. Over ioniserende straling als oorzaak moet
worden opgemerkt dat pas bij hogere stralingsdoses een verhoogd risico
van leukemie aanwezig is.
1.3 Klinisch beeld en diagnostiek
De acute leukemieën presenteren zich door bleekheid, snelle
vermoeidheid, veelvuldig optredende infecties en een verhoogde
bloedingsneiging. Soms is er sprake van een vergrote lever en milt.
Bij bloedonderzoek wordt een ernstige bloedarmoede, een tekort aan
normale witte bloedcellen en een tekort aan bloedplaatjes gevonden.
Daarnaast kunnen in wisselende hoeveelheden abnormale witte
bloedcellen worden aangetroffen. Om de juiste diagnose nader te kunnen
vaststellen moet een beenmergpunctie worden uitgevoerd, waarbij de
beenmergcellen worden onderzocht (cytologisch onderzoek).
Bij een chronische leukemie doet zich een vergroting van de milt in
combinatie met afwijken-de witte bloedcellen voor. Het ziektebeeld kan
daarnaast in bepaalde stadia hetzelfde beeld geven als beschreven
wordt bij vormen van acute leukemie. Bij sommige vormen worden ook
vergrote lymfeklieren aangetroffen.
Afhankelijk van de vorm en de therapie kan leukemie verschillend
verlopen. Er bestaan periodes waarin de patiënt klachtenvrij is en
waarin in het bloed geen afwijkende cellen worden gevonden. Deze
periodes kunnen worden afgewisseld met een opvlammen van de ziekte.
1.4 Behandeling
De behandeling van leukemie bestaat in de meeste gevallen uit kuren
met combinaties van cytostatica en in enkele gevallen uit
beenmergtransplantatie.
1.5 Prognose
De prognose is afhankelijk van het type leukemie. De acute vormen van
leukemie hebben over het algemeen een betere prognose. Bij de prognose
speelt ook de leeftijd een belangrijke rol.
2. Verarmd uranium
Uranium is een element dat overal ter wereld voorkomt. Via voedsel en
drinkwater wordt een geringe hoeveelheid in het lichaam opgenomen.
2.1 Meetmethoden
De aanwezigheid van uranium in of op de bodem of in voertuigen is niet
eenvoudig vast te stellen. Er zijn drie types onderzoeken die kunnen
worden verricht: het opsporen van projectielen, het screenen van de
bodem alsmede het bepalen van een bodembesmetting. Deze
ondersoeksmethoden kunnen het beste worden gecombineerd. Voor het
screenen en opsporen van projectielen is gevoelige
stralingsmeetapparatuur noodzakelijk. Hiervoor is een zogenaamd
natriumjodidekristal het meest geschikt. De binnen Defensie gebruikte
meetap-paratuur (KLPDR) is niet toereikend voor deze lage
concentraties.
Om te bepalen of een bepaalde locatie besmet is met (verarmd) uranium
is het nemen van monsters noodzakelijk. Deze monsters moeten in
gespecialiseerde laboratoria worden onderzocht zoals bij het
Elektronisch Meet en IJk Centrum van de Koninklijke landmacht te
Dongen. Het onderscheiden van natuurlijk uranium en verarmd uranium
vereist additionele technieken.
Tijdens onderzoek op mogelijk besmette locaties dienen de onderzoekers
adembescherming toe te passen. Met een TLD (de TNO-badge) kan geen
blootstelling aan verarmd uranium worden aangetoond.
2.2 Situatie in Kosovo
Blootstelling aan verarmd uranium in Kosovo heeft in verreweg de
meeste gevallen slechts door het inademen van stof dat uranium bevat,
kunnen plaatsvinden. Uranium kan ook worden opgenomen door het
nuttigen van besmet voedsel en drinkwater. In zeldzame gevallen kan
uranium ook binnendringen via wondjes en door incorporatie van
bijvoorbeeld fragmenten van munitie bij beschietingen. Dit laatste is
opgetreden bij enkele Amerikaanse militairen tijdens de Golfoorlog.
Uranium zal bij inademing voor het belangrijkste deel in de longen blijven. Slechts een klein gedeelte zal in het bloed worden opgenomen en daarvan zal weer een klein deel worden opgenomen in het botweefsel.
Op grond van gegevens over het aantal DU (Depleted Uranium)-bevattende projectielen, de locatie en meteorologische gegevens zijn berekeningen uitgevoerd over de hoeveelheid verarmd uranium die op de grond in Kosovo is terechtgekomen en de hoeveelheid uranium die mogelijk tijdens het verblijf op een dergelijke locatie zou kunnen zijn ingeademd. Deze berekeningen geven aan dat de hoeveelheid dermate laag is dat het risico van gezondheidsschade gering is. Nadere gegevens over de locaties waar verarmd uranium in Kosovo is terechtgekomen en de locaties van de Nederlandse militairen zijn bijgesloten. In een addendum is de berekening van een eventuele blootstelling en het daarvan afgeleide risico van gezondheidsschade beschreven.
Er zijn geen berekeningen uitgevoerd voor locaties in Bosnië aangezien gegevens over gebruikte verarmd uranium bevattende munitie en de locaties van inzet van deze munitie niet voorhanden zijn.
2.3 Incidenten met Nederlandse militairen van EOCKL
Tijdens de missie in Kosovo zijn enkele Nederlandse militairen in contact gekomen met munitie die verarmd uranium bevat. Een enkele militair heeft een dergelijk projectiel opgeraapt en dit geruime tijd bij zich gedragen. De betreffende militairen zijn onbeschermd in een gebied geweest waarvan aangenomen kan worden dat hier uraniumstof aanwezig was. Op grond van bij hen afgenomen urinemonsters, metingen aan het projectiel en op deze metingen gebaseerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat zich niettemin geen inwendige besmetting met uranium of een overmatige bestraling heeft voorgedaan.
2.4 Belgisch onderzoek
De Belgische autoriteiten hebben bij Belgische militairen behorend tot
Kfor het gehalte van uranium in de urine bepaald. Op grond van
bepalingen in 3371 urinemonsters kon geen inwendige besmetting met
uranium worden aangetoond. In door Belgische militairen genomen
grondmonsters op locaties in Kosovo werd geen verarmd uranium
aangetroffen.
2.5 Instructie
Nederlandse militairen zijn gewezen op de gevaren van blootstelling
aan verarmd uranium en geïnstrueerd over de te nemen
beschermingsmaatregelen. Deze behelsden in het kort: het vermijden van
locaties waar zich (mogelijk) verarmd uranium bevindt. Indien het
betreden van deze locaties onvermijdelijk was dienden huid en
ademhaling te worden beschermd.
3. Uranium en leukemie
Blootstelling aan ioniserende straling (ook wel radioactieve straling
genoemd) geeft in het algemeen een verhoogd risico op het ontstaan van
kanker en dus ook van leukemie. Blootstelling kan optreden door
bestraling van buitenaf of door inademen of inslikken van radioactieve
stoffen. Het risico van het ontstaan van kanker is gerelateerd aan de
opgelopen dosis: hoe hoger de dosis, hoe hoger het risico. De dosis
die men oploopt na inademen of inslikken van een radioactieve stof is
afhankelijk van de soort stof, van de stralingseigenschappen, van de
hoeveelheid en van het gedrag van de stof in het menselijk lichaam.
De kans is uitermate gering dat militairen in Kosovo zijn blootgesteld
aan dermate grote hoeveelheden uranium dat dit schade zou kunnen
opleveren voor de gezondheid.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat er tot op heden er in de
wetenschappelijke literatuur geen aanwijzingen zijn dat blootstelling
aan uranium een verhoogde kans op leukemie met zich mee brengt.
4. Leukemie binnen Defensie
Het aantal nieuwe gevallen van leukemie per jaar (incidentie)
verschilt per type leukemie en bovendien per leeftijdscategorie.
Gegevens uit de kankerregistratie in Nederland leveren het volgende
beeld op. In dit overzicht zijn de verschillende types samengenomen.
De incidentie is het aantal nieuwe gevallen per jaar per 100.000
mannelijke inwoners.
Leeftijd incidentie
20-24 2,2
25-29 3,0
30-34 1,1
35-39 3,0
40-44 3,2
45-49 3,9
(Gegevens 1996, Rapport van de Vereniging van Integrale Kankercentra)
Inventarisatie van het aantal leukemiegevallen binnen de krijgsmacht
levert het volgende beeld op.
Het aantal tot nu toe gevonden leukemiegevallen binnen Defensie
bedraagt zeventien over de laatste acht jaar. Hiervan zijn vier
personen uitgezonden geweest naar Bosnië of Kosovo. Uit de gegevens
valt verder op te maken dat leukemie bij deze vier personen kort na
uitzending (bij één zelfs tijdens de uitzending) is gediagnostiseerd.
Vanwege de korte tijd tussen de uitzending en het stellen van de
diagnose is een relatie met de uitzending zeer onwaarschijnlijk. Deze
vier personen zijn allen inmiddels overleden.
Geconcludeerd mag worden dat het aantal gevonden leukemiegevallen
voorshands niet wijst op een verhoogde incidentie binnen de
krijgsmacht en onder het personeel dat naar Bosnië of Kosovo
uitgezonden is geweest.
Bij deze resultaten moet worden opgemerkt dat het aantal
leukemiegevallen van personen die niet meer voor Defensie werkzaam
zijn momenteel niet volledig is achterhaald. Nader onderzoek naar het
vóórkomen van leukemie binnen de krijgsmacht en ook bij personen die
de dienst hebben verlaten is noodzakelijk en zal worden uitgevoerd.
5. Acties in Navo-verband
Op 15 januari a.s. vindt te Brussel een bijzondere vergadering plaats
van COMEDS waar deze problematiek zal worden besproken. Tijdens deze
vergadering zal naar verwachting meer duidelijkheid ontstaan over het
aantal leukemiegevallen in diverse Navo-landen en over de acties die
in diverse landen tot op heden zijn ondernomen. Besloten is inmiddels
dat de Navo-landen gegevens zullen uitwisselen en dat een werkgroep
zal worden ingesteld om dit onderwerp nader te bestuderen.
6. Vervolgonderzoek
Nederland zal starten met een epidemiologisch onderzoek naar het
vóórkomen van leukemie binnen de krijgsmacht en bij postactieven.
Initiatieven in deze richting zijn reeds genomen. Het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal bij de problematiek worden
betrokken. De intentie is om dit onderzoek door een onafhankelijk
instituut te laten uitvoeren. Daarnaast is Nederland voorstander van
een uitgebreid literatuuronderzoek naar de effecten van uranium op de
gezondheid. Indien uit het epidemiologisch onderzoek een verhoogde
incidentie naar voren komt valt nader onderzoek naar
blootstellingfactoren te overwegen.
7. Samenvatting en conclusies
In Nederland is in de krijgsmacht bij zeventien militairen leukemie
vastgesteld. Dit duidt niet op een verhoogde incidentie van leukemie.
Vier gevallen van leukemie zijn bij de naar Bosnië en Kosovo
uitgezonden militairen gevonden. Gezien de korte tijdsduur tussen de
periode van uitzending en het stellen van de diagnose is een relatie
met de uitzending onwaarschijnlijk. Nader epidemiologisch onderzoek
zal in samenwerking met het ministerie voor Volksgezondheid Welzijn en
Sport worden gestart, waarbij tevens leukemiegevallen bij postactieven
kunnen worden opgespoord. Ook zullen de Navo-landen onderling gegevens
gaan uitwisselen. Binnen de Navo wordt een werkgroep ingesteld om dit
onderwerp nader te bestuderen.
Stralingsgeïnduceerde leukemie
Stralingsrisicofactor leukemie
De kans dat men leukemie krijgt door straling is 1:100.000 per
ontvangen millisievert op het rode beenmerg. Deze waarde is gemiddeld
over mannen en vrouwen en over alle leeftijdscategorieën. Het
risicogetal is afgeleid uit onderzoeken van overlevenden van de
atoombomproeven en hebben betrekking op de totale schade op de
gezondheid.
Militair gebruik van verarmd uranium (DU) De bodemconcentratie van
verarmd uranium is door geheel Kosovo afhankelijk van de plaats van
bestemming, dit als gevolg van de omstandigheden waaronder de
beschietingen hebben plaatsgevonden (de locaties hiervan worden verder
inslagpunten genoemd) en van de gebeurtenissen daarna. De
concentratieverschillen zijn afhankelijk van militair relevante
omstandigheden (waaronder het type munitie, de trefkans en het aantal
DU-kogels) alsmede van meteorologische, geografische en
klimatologische omstandigheden. Verdere verspreiding vindt plaats door
wind en regen en afname van de oppervlakkige concentratie door opname
dieper in de bodem. Terrein aspecten en (het tijdstip en grootte van)
troepenverplaat-singen bepalen in hoge mate de resuspensie.
Blootstellingspaden
Het voornaamste belastingspad is een inwendige besmetting met DU door
het inhaleren van stofdeeltjes (aerosolen) als gevolg van het opwaaien
(resuspensie) van op de bodem gedepo-neerde DU-partikels en
stofdeeltjes. Het betreft dan vrijwel onoplosbare uraniumverbindingen.
Depositie, resuspensie en inhalatie van DU
Totaal in Kosovo zijn ca. 30.000 DU-kogels op 112 inslagpunten
terechtgekomen. Hierbij is ca. 10.000 kg DU verschoten, waarvan is
aangenomen dat hiervan 10% in aerosolvorm kan zijn overgegaan. Op
basis van de beschikbare gegevens betreft het in het voor de
Nederlandse militairen relevante gebied (34TDM) 400 kg DU in
aerosolvorm.
De resultaten van deze berekening (hiervan is één derde deel
doorgerekend) zijn weergegeven in bijgevoegde kaart. De dosiswaarden
hier zijn aangegeven in microsievert per dag bij een continu verblijf
in dat gebied (1 microSv = 0,001 mSv).
Gegeven het maximum aantal DU-kogels per inslagpunt kan de grootste
waarde nooit hoger gaan uitvallen dan 1 microSv/dag. Het dosisgebied
boven 0,1 microSv/dag is uitsluitend gelegen rondom de in totaal 112
inslagpunten. Dus, het hoogste dosisgebied (>0,1 microSv/dag) bevindt
zich direct rondom een inslagpunt en betreft dan gemiddeld een
oppervlak van ca. 6 ha (globaal een cirkel met straal kleiner dan 150
m).
De legeringplaatsen van de Nederlandse militairen in Kosovo bevonden
zich niet in de directe omgeving van de inslagpunten. Ervan uitgaande
dat het mogelijk verblijf in de buurt van de inslagpunten relatief
kort is geweest kan het verblijfsgemiddelde worden berekend op
maximaal op 0,03 microSv/dag. Wordt deze waarde vergeleken met de
totale gemiddelde uitwendige achtergrondstralingsniveau van 2,2
microSv/dag in Nederland dan betekent dit een toename van minder dan 2
%. Een verblijf van een 0,5 jaar ter plaatse zou dan op aangegeven
wijze leiden tot een additionele blootstelling van 5 microSv
(gezondheidsrisico: equivalent met twee extra dagen
achtergrondstraling of het roken van een halve sigaret).