Stichting Natuur en Milieu

PERSOONLIJK Aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de heer drs. J.P. Pronk Postbus 20951 2500 EZ DEN HAAG

Utrecht, Utrecht, 30 januari 2001

Uw referentie: Uw referentie:

Onze referentie: FV/ebv/010130.020 Behandeld door: F.M.J.J. van de Ven Onderwerp: projectlocaties voor glastuinbouw

Mijnheer de Minister,

Naar aanleiding van het verschijnen van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en ter voor-bereiding van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte willen wij graag uw aandacht vragen voor de toekomst van de glastuinbouwsector.

Wij spreken onze ongerustheid uit over het feit dat in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening alle projectlocaties voor glastuinbouw die in het Bestuurlijk afsprakenkader herstructurering glastuinbouw zijn vermeld, worden geaccepteerd en tot kabinetsbeleid verklaard, zonder nadere toetsing. Wij zijn van mening dat voor de meeste locaties nadere toetsing nodig is, onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Wij ondersteunen de criteria die in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening worden genoemd in verband met na 2010 eventueel te ontwikkelen projectlocaties en bepleiten dat deze criteria ook van toepassing zijn voor de 10 locaties uit het Bestuurlijk afsprakenkader. Op grond van een globale toets komen wij nu al tot het oordeel dat de locatie Zuidplaspolder voor glastuinbouw ongeschikt is, dat 3 van de overige locaties in aanmerking komen voor projectlocatie tot 2005 en dat voor de 6 overige locaties een zorg-vuldig onderzoek noodzakelijk is. In deze brief lichten wij dit standpunt toe en doen wij nadere voorstellen.

Op 6 januari 2000 hebben de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en LTO-Nederland het Bestuurlijk afsprakenkader herstructurering glastuinbouw ondertekend. Uit de eerste regel van de overeenkomst blijkt dat deze als doel heeft: de gewenste herstructurering van de glastuinbouw met kracht ter hand te nemen en met spoed voor de bestaande knelpunten in met name het westen van het land een oplossing te vinden. Het is echter tot op heden onduidelijk in hoeverre verplaatsing van glas hand in hand gaat met sanering van de oude glasopstanden. Wij vrezen dat de gereserveerde ruimte zal worden gebruikt voor het realiseren van een groter areaal glas dan thans aanwezig is en dat oude probleemsituaties in de vorm van verspreid voorkomende glasopstanden blijven bestaan. Het feit dat een tuinder die zijn bedrijf beëindigt alleen aanspraak kan maken op een vergoeding via de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw indien een perceel zijn bestemming behoudt, werkt dit nog extra in de hand.

Glastuinbouw heeft als bedrijfsactiviteit en in zijn verschijningsvorm grote effecten op de omgeving: inbreuk op de kwaliteit van het landschap, hinder en verstoring door de veel toegepaste assimilatiebelichting, alsmede vermindering van de leefbaarheid in de omgeving van locaties als gevolg van het met deze intensieve vorm van landbouw gepaard gaande transport. Vanwege deze effecten zijn wij van mening dat juist vanuit het ruimtelijk beleid een zorgvuldige beoordeling van elke locatie voor nieuwe glastuinbouw nodig is en dat er geen reden is om in het ruimtelijk beleid een sterke groei van het areaal mogelijk te maken. Het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21e eeuw maakt een kritische beoordeling van locaties eens te meer noodzakelijk. Het hoge energieverbruik en de toepassing van bestrijdingsmiddelen hebben negatieve effecten voor het milieu en vormen een extra reden om kritisch te staan tegenover verdere groei van de sector. De glastuinbouw mag dan per eenheid product relatief schoon produceren vergeleken met glastuinbouw in andere landen, maar het absoluut gebruik van bestrijdings-middelen en energie blijft stijgen. Vooral glastuinbouwproducten die in Nederland worden voortgebracht en vervolgens worden geëxporteerd zijn vanuit oogpunt van energie en klimaat relatief belastend voor het milieu. Op grond van deze overwegingen zijn wij van mening dat het ruimtebeslag van de glastuin-bouw in Nederland niet verder toe mag nemen. Een maximum areaal van 10.000 ha. dat in 1997 in het rapport Kansen voor kassen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) naar voren is gebracht, is voor ons een aanvaardbaar uitgangspunt voor het kabinetsbeleid.

De totstandkoming van het bestuurlijk afsprakenkader verdient wat ons betreft geen schoon-heidsprijs. Er is uitsluitend vanuit de belangen van de sector zelf geredeneerd en zonder bredere afweging gekozen voor 10 projectlocaties voor glastuinbouwbedrijven. Wij menen dat in het Tweede Structuurschema Groene Ruimte de locatiekeuze op een meer integrale wijze tot stand kan komen. Daarbij moet naar onze mening nadrukkelijk worden gekeken naar de volgende aandachtspunten.


De ruimtebehoefte ten behoeve van projectvestiging in relatie tot herstructurering uitgewerkt in een meerjarenplanning met fasering.


De locatie van glastuinbouw ten opzichte van stedelijk gebied. Naar onze mening is glastuinbouw een vorm van bedrijfsmatig grondgebruik die in principe niet in het landelijk gebied thuishoort.


De mate waarin een locatie geschikt is voor het benutten van restwarmte en CO2-uitwisseling.


De mogelijkheden om restruimte, zoals de directe omgeving van Schiphol, te benutten voor glastuinbouw.


Onderzoek naar de mogelijkheden om niet-grondgebonden glastuinbouwbedrijven te combineren met andere vormen van grondgebruik. Te denken valt aan bijvoorbeeld glas boven op grootschalige distributiebedrijven in regios zoals Moerdijk en Venlo.

Ter voorbereiding van deel 3 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal een deugdelijke analyse op de genoemde punten moeten worden uitgevoerd. Het Bestuurlijk afsprakenkader zal vervolgens moeten worden herzien op grond van nieuw verkregen inzichten. In een brief aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal (d.d. 21 maart 2000) hebben wij gepleit voor een toetsing van de in het Bestuurlijk afsprakenkader genoemde locaties in de vorm van een landelijke MER. Deze aanbeveling is tot op heden helaas niet overgenomen. Stichting Natuur en Milieu heeft daarom samen met de 12 provinciale Milieufederaties het initiatief genomen om zelf een toets in de vorm van een quick scan uit te voeren. Deze quick scan is opgenomen in de bijlage bij deze brief. In de quick scan is gekeken naar ruimtelijk relevante aspecten die samenhangen met de locatiekeuze; dit laat onverlet dat zowel voor de ruimtelijke inpassing als voor de inrichting van een locatie aan bepaalde eisen zal moeten worden voldaan om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren en aan milieurandvoorwaarden te kunnen voldoen.

Wij komen naar aanleiding van drie toetsen met betrekking tot ruimte, water en milieu tot de volgende conclusies:

1. de locatie Zuidplaspolder moet worden geschrapt als potentiële glastuinbouwlocatie omdat de locatie op alle aspecten slecht scoort en daarom ongeschikt is;

2. de locaties Bergerden, Moerdijkse Hoek en Californië/Siberië zijn in principe geschikt voor projectmatige vestiging, mits de locaties zodanig worden ingericht dat restwarmtebenutting of warmtekrachtkoppeling, alsmede C02-benutting tot stand worden gebracht;

3. voor de locaties Nieuwdorp, Berlicum, Grootslag, Luttelgeest, Emmen en IJsselmuiden zal nader onderzoek moeten uitwijzen of deze kunnen worden ontwikkeld en zo ja, in welke omvang en onder welke voorwaarden. Bij Nieuwdorp, Berlicum, Grootslag en Luttelgeest zal het nader onderzoek met name betrekking moeten hebben op de mate waarin een toename van glastuinbouw leidt tot een aanvaardbare omvang van glas in relatie tot het landelijk karakter van de directe omgeving. Bij Emmen en IJsselmuiden zal het onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre de te verwachten problemen met betrekking tot de waterhuishouding op een aanvaardbare manier kunnen worden opgelost zonder dat de waterhuishouding in de omgeving ernstig verstoord raakt.

Om te voorkomen dat het aanwijzen van meerdere locaties lijdt tot een sterke groei van de totale oppervlakte glas, pleiten wij voor een fasering van de herstructurering. Met inacht-neming van de bovengenoemde conclusies betekent dit dat vooralsnog alleen de locaties Bergerden, Moerdijkse Hoek en Californië/Siberië in uitvoering kunnen worden genomen onder de voorwaarde dat restwarmtebenutting/warmtekrachtkoppeling en C02-benutting plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat de besluitvorming over de toelaatbare omvang en de planologische inpassing van de locaties door de betreffende provincies zal plaatsvinden. De overige locaties (met uitzondering van Zuidplaspolder) worden eventueel pas ontwikkeld nadat de locaties uit de eerste fase geheel zijn benut. In de tussentijd wordt via een landelijke milieueffectrapportage of aanverwant onderzoek nagegaan of deze locaties geschikt zijn, waarbij wat ons betreft ook nieuwe alternatieven (zoals de omgeving van Schiphol en dubbel grondgebruik) bij het onderzoek kunnen worden betrokken. Voor de duidelijkheid wijzen wij erop dat de uitspraken in deze brief betrekking hebben op de ontwikkeling van projectlocaties. De afweging of kleinschalige uitbreidingen in bestaande glastuinbouwgebieden toelaatbaar zijn zal moeten plaatsvinden in de betref-fende provincie. Daarbij is concentratie van nieuwe vestigingen wenselijk. De 12 pro-vinciale Milieufederaties zullen er bij de Provincies op aandringen dat het provinciaal beleid koerst op verdere verdichting van gebieden met relatief veel bestaande glastuin-bouw en een verbod op verspreide nieuwvestiging. Door de bouw van groen-label-kassen kan nieuwe glastuinbouw uit oogpunt van milieu zo duurzaam mogelijk worden gerealiseerd. Om projectvestiging te stimuleren zou het zinnig zijn om in het provin-ciaal beleid te bepalen dat verspreid voorkomende glastuinbouwbedrijven aan een maximale omvang worden gebonden. Ondernemers die hun bedrijven willen laten groeien tot een grotere omvang, zullen dan moeten uitwijken naar een projectlocatie.

Wij dringen er bij u op aan het Bestuurlijk afsprakenkader nader te bezien en de voor-gestelde locaties, alsmede mogelijke alternatieven, aan een nadere toets te onderwer-pen. Voorstellen die op grond van een dergelijke toets leiden tot een bijdrage aan de gewenste herstructurering van de sector én aan de verbetering van de kwaliteit van ruimte en milieu zullen op onze instemming kunnen rekenen. Verder achten wij het noodzakelijk dat u een fasering aanbrengt bij het ontwikkelen van nieuwe glastuinbouwlocaties en daarbij tevens aangeeft op welke wijze de beoogde herstructurering van bestaand glas zal plaatsvinden. Door glastuinbouwgebieden onder te brengen binnen de rode contouren kunnen in een eerste tranche (bij het vaststellen van rode contouren in de periode tot 2005) locaties worden aangewezen die op grond van de uit te voeren toets goed scoren. Ten behoeve van een tweede tranche (in de periode van 2005 2010) kunnen de overige locaties opnieuw worden afgewogen, waarbij alternatieven voor de reeds genoemde locaties bij de keuze worden betrokken.

Een gelijkluidende brief hebben wij gezonden aan de Minister van Landbouw, Natuur-beheer en Visserij, de heer prof.mr. L.J. Brinkhorst.

Tot het geven van een nadere toelichting zijn wij gaarne bereid.

Hoogachtend, mede namens de 12 provinciale Milieufederaties, Stichting Natuur en Milieu

A.J.M. van den Biggelaar algemeen directeur

Bijlage: Quick scan van de 10 locaties voor projectvestiging uit bestuurlijk afsprakenkader glastuinbouw.

c.c. - De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mevrouw G.H. Faber - De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw drs. J.M. de Vries - LTO-Nederland, Vakgroep Glastuinbouw, de heer F.H. Hoogervorst - Inter Provinciaal Overleg, de heer dr.ir. H.E. van de Baan

BIJLAGE

Quick scan van de 10 locaties voor projectvestiging uit bestuurlijk afsprakenkader glastuinbouw

1 Aanpak quick scan

Op basis van expertise bij de provinciale Milieufederaties en Stichting Natuur en Milieu is per locatie beoordeeld of een projectvestiging positief of negatief scoort op 3 criteria.

Tabel 1. Beoordeling 10 mogelijke projectvestigingslocaties glastuinbouw

Oppervlakte

Ruimtelijke toets

Watertoets

Milieutoets

Zuidplaspolder

200 ha







Berlikum

100 ha







Emmen

260 ha







Grootslag

250 ha







Californië/Siberië

235 ha







Luttelgeest

220 ha







Bergerden

350 ha







IJsselmuiden

300 ha







Moerdijkse Hoek

250 ha







Nieuwdorp

500 ha







Toelichting op de tabel:

Ruimtelijke toets

+ Het betreft een locatie die grenst aan stedelijk gebied. Ontwikkeling van projectvestiging sluit aan bij een reeds aanwezige trend of bij stedelijke ontwikkelingen. De locatie sluit aan bij bestaande hoofdinfrastructuur.

- Projectmatige vestiging gaat ten koste van open gebied met een landelijk karakter dat door de projectvestiging verstedelijkt en daardoor sterk aan waarde inboet.

Watertoets

+ Locatie ligt gunstig in verband met mogelijkheid om water snel toe te voegen aan grond- of oppervlaktewatersysteem, zonder dat daarbij overlast voor de omgeving optreedt.

- Locatie is ongunstig gelegen in verband met de toevoer van water uit de omgeving. Hierdoor zijn bij grote regenval problemen te verwachten die alleen met dure waterhuishoudkundige ingrepen kunnen worden verholpen.

Kanttekening bij de watertoets

Een negatieve score bij de watertoets zou kunnen worden ondervangen via technische ingrepen. Te denken valt aan extra pompcapaciteit en extra grote waterbassins. Dit druist echter in tegen recente beleidsvoornemens waarbij is aangekondigd dat het water een sturend principe dient te zijn. Bovendien blijft een ongunstig gelegen locatie altijd riskant in verband met calamiteiten of extreme weersomstandigheden.

Milieutoets

+ Een locatie biedt mogelijkheden voor benutting restwarmte en CO2-benutting (locatie nabij passende industriële vestiging).

- Een locatie biedt geen mogelijkheden voor restwarmte en CO2-benutting.

Kanttekening bij de milieutoets Bij de milieutoets is een aantal relevante zaken niet betrokken:

1. het gegeven dat projectmatige vestiging in combinatie met herstructurering van bestaand glas op zichzelf een positief effect heeft;

2. de milieueffecten in verband met aspecten van verkeer en vervoer

3. De effecten van locatiekeuze op de stookkosten en de lichtintensiteit



Bovendien zijn er mogelijkheden om een minder gunstig gelegen locatie toch geschikt te maken door middel van inrichtingsmaatregelen. Een negatieve score in verband met het ontbreken van mogelijkheden van restwarmte benutting en CO2-uitwisseling kan bijvoorbeeld worden ondervangen door gebruik te maken van warmtekrachtkoppeling en clustering van bedrijven. Omdat de milieutoets in verband met het karakter van de quick scan geen sterke onderbouwing voor vergaande conclusies biedt, heeft een eventuele negatieve score voor dit onderdeel bij de eindbeoordeling geen zwaar gewicht gekregen t.o.v. de ruimtelijke toets en de milieutoets. Dit laat onverlet dat er vooraf voldoende duidelijkheid moet zijn over de wijze waarop milieumaatregelen via de inrichting van de locatie tot stand zullen komen, hetgeen nu vaak niet het geval is bij locaties die in ontwikkeling zijn.

2 Conclusies ten aanzien van verschillende locaties

Uit de score in de tabel blijkt het volgende:


aanleg van de locatie is niet verantwoord in de locatie Zuidplaspolder. Deze locatie scoort negatief op alle beoordelingscriteria;


Moerdijkse Hoek scoort als enige locatie op alle aspecten positief;


Bergerden en Californië/Siberië scoren positief indien de energie- en CO2-voorziening via clustering van bedrijven afdoende is geregeld;


de locatie Nieuwdorp scoort positief op de milieu- en de watertoets, maar negatief op de ruimtelijke toets omdat waardevolle open ruimte verloren gaat;


de locaties Berlicum, Grootslag en Luttelgeest scoren negatief op de ruimtelijke toets en positief op de watertoets;


de locaties Emmen en IJsselmuiden scoren positief op de ruimtelijke toets en negatief op de watertoets.

3 Aanbevelingen


Omdat deze projectlocaties vooral van belang zijn voor de opvang van bedrijven uit het Westland is het zinnig om projectmatige vestiging te faseren overeenkomstig het te verwachten aantal verplaatsers. De locaties die positief scoren, kunnen op korte termijn worden ontwikkeld. De twijfelgevallen worden nader onderzocht en pas daarna wordt definitief besloten om deze wel of niet aan te wijzen. De ruimtebehoefte in verband met herstructurering wordt op dat moment bij deze afweging betrokken.


Locaties die positief scoren op de ruimtelijke toets en negatief op de watertoets dienen nader onderzocht te worden op de waterhuishoudkundige inpassing


Locaties die negatief scoren op de ruimtelijke toets dienen nader onderzocht te worden op relevante aspecten.


Op basis van een landelijke MER of soortgelijk onderzoek dient nadere besluitvorming plaats te vinden, waarbij afweging plaatsvindt tegen andere alternatieven, zoals dubbel grondgebruik met distributiebedrijven of vestiging op/nabij Schiphol.