charset="iso-8859-1"
Den Haag, 7 februari 2001
BIJDRAGE VAN TINEKE WITTEVEEN-HEVINGA (PVDA) AAN HET PLENAIR DEBAT OVER DE
WET TOEZICHT EFFECTENVERKEER/ OPENBARE BIEDINGEN (27 172)
Algemeen
Goed functionerende overnamemarkten zijn van groot belang, in verband met de
maatschappelijke en economische effecten die zij met zich meebrengen.
Overnames en fusies worden met grote regelmaat onder onze aandacht gebracht
door middel van de berichtgeving in de media. Zo nu en dan gaat het dan om
overnames met waarmee astronomische bedragen gemoeid zijn. Zo nam Vodafone
Mannesmann over voor het bedrag van 172 miljard dollar en werd Time Warner
door America Online overgenomen voor het eveneens niet geringe bedrag van
166 miljard dollar, hoewel beide partijen liever spraken over een fusie op
basis op basis van gelijkwaardigheid. Dit, ter illustratie van de grote
belangen die gemoeid kunnen zijn met een overname.
Een overnamepoging in de vorm van een openbaar bod oftewel het aanbod om
tegen een bepaalde prijs aandelen te verkopen aan een bieder, is dan ook
gebonden aan bepaalde gedragsregels, die nu zijn vastgelegd in hoofdstuk 1
van de SER-fusiecode uit 1975. De SER adviseerde reeds in 1996 om de
fusiecode een wettelijke basis te geven. De biedingregels krijgen nu dus
inderdaad een wettelijke basis in de Wet toezicht effectenverkeer 1995,
nader uitgewerkt in het Besluit effectenverkeer 1995. Ook is er behoefte aan
meer controle en een betere handhaving en daarbij behorende
sanctiemogelijkheden.
In deze zgn. fase 1 - die nu aan de orde is - worden de biedingregels van
hoofdstuk 1 van de SER-fusiecode vrijwel integraal overgenomen. In de zgn.
fase 2 - ik kom daar straks nog op - zal worden bezien of en hoe de
biedingregels inhoudelijk gewijzigd moeten worden.
De huidige zelfregulering op basis van de SER-fusiecode voldoet niet meer in
verband met een aantal ontwikkelingen. Het gaat dan met name om de verdere
internationalisering van het kapitaalverkeer en de overnamemarkt, de
samenwerking tussen beurzen in Europa, verdere verzakelijking en verharding
van de overnamemarkt, de toename van onvriendelijke biedingen en de verdere
ontwikkeling van het beurs- en effectenrecht.
Ook met deze aspecten is in het voorliggende voorstel voor een raamwet
rekening gehouden. Juist ook daarom kan de PvdA-fractie van harte instemmen
met dit wetsvoorstel zij het dat we nog een enkele vraag hebben en hier en
daar een voorstel voor een technische aanpassing die kunnen strekken tot
meer helderheid en duidelijkheid.
Samenhang mededinging
Het antwoord op de vraag naar de samenhang van de Mededingingswet en dit
wetsvoorstel is niet geheel bevredigend. Gesteld wordt dat degene die een
overnamepoging doet, eerst daarvoor toestemming zou moeten vragen aan de
NMa. Indien de overnemende partij de zekerheid daarover mist, zou hij als
voorwaarde aan het gestand doen van het bod kunnen stellen dat deze dat deze
geen ontoelaatbare economische machtsconcentratie oplevert. Dit komt echter
niet tegemoet aan het eerder door ons naar voren gebrachte bezwaar dat
hiermee toch de goede werking van de overnamemarkt belemmerd kan worden. Het
wordt riskanter en minder aantrekkelijk om een overnamepoging te doen. De
termijn voor het uitbrengen van een openbaar bod kan verlengd worden. Dit
lijkt echter weinig soelaas te bieden in het geval van een vijandige
overname, waar het verrassingseffect een grote rol speelt. Vertraging geeft
het zittende bestuur van de doelwitvennootschap de mogelijkheid om
tegenmaatregelen te nemen. Indien toch geen toestemming wordt verleend door
de NMa, moeten alle rechtshandelingen teruggedraaid worden. Hoe werkbaar is
dit in de praktijk? En kan dit niet beter geregeld worden?
Enkele technische aspecten van het wetsvoorstel
* De reactie op de door de PvdA voorgestelde wijzigingen op art 1, lid 2,
sub o vinden wij niet afdoende. In dit bewuste onderdeel o wordt het begrip
'openbaar bod' voorzien van een definitie, waarbij geldt dat deze definitie
uiteraard nauwgezet moet worden vastgesteld. In het antwoord gaat de
regering uit van een situatie waarin een aanbod gedaan wordt aan banken,
commissionairs en hoekmannen. Het gaat hier echter om het aanbod van banken,
hoekmannen en commissionairs aan het brede publiek om aandelen van beleggers
te kopen of door te verkopen. Voorkomen moet worden dat zij binnen de
reikwijdte van de wet vallen. Anders gezegd: wanneer een bank of
commissionair via een advertentie aan een breed publiek duidelijk maakt dat
via deze bank of commissionair aandelen kunnen worden gekocht en met name
ook kunnen worden vérkocht, dan kan het natuurlijk niet zo zijn dat deze
situatie onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel zal vallen. Kan de
minister aangeven dat dit inderdaad niet het geval zal zijn, ook in het
licht van de in de concept-AmvB gehanteerde definitie van het begrip
'openbare mededeling'?
Ook op een tweede punt heeft de PvdA-fractie vragen bij de definitie van het
'openbaar bod', zoals deze is neergelegd in onderdeel o van lid 2 van
artikel 1. Waar het dan met name om gaat, is dat het begrip 'aanbod' in één
zin in twee verschillende betekenissen wordt gebruikt. Ten eerste in de zin
van een 'aanbod' dat de bieder doet aan derden teneinde meer aandelen in een
vennootschap te verkrijgen. Ten tweede wordt het begrip 'aanbod' gebruikt in
de zin van een aanbod dat derden aan de bieder zouden moeten doen teneinde
deze bieder in de gelegenheid te stellen meer aandelen in de vennootschap te
verkrijgen.
Kortom het begrip 'aanbod' wordt in twee verschillende betekenissen tegelijk
gebruikt, in twee tegengestelde betekenissen zelfs. Dit verhoudt zich
uiteraard slecht met aanwijzing 58 van de aanwijzingen voor de regelgeving
waarin gesteld wordt dat dezelfde term niet voor verschillende begrippen
gebruikt mag worden. Vandaar de indiening van het PvdA/VVD-amendement op
stuk n. ... (WO4).
Ook de reactie op de vraag naar de verwijzing naar art. 6:217, eerste lid,
BW, is niet afdoende. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt
slechts herhaald dat de definitie van het openbaar bod in de zin van dit
wetsvoorstel gebaseerd is op genoemd artikel uit het BW. Het gaat echter
zeer specifiek om een aanbod op effecten. In de wettekst moet dit duidelijk
tot uitdrukking komen. Het begrip 'aanbod' in de zin van artikel 217 kan
betrekking hebben op ieder aanbod, zoals bijvoorbeeld het aanbod van verkoop
van een auto of een koelkast dat gedaan wordt via een advertentie. Vandaar
het VVD/PvdA-amendement op stuk nr. ...(WO3).
* Een ander punt is het criterium 'buiten besloten kring', eveneens genoemd
in art 1, lid 2, sub o. Dit criterium kan ertoe leiden dat een
biedingsberichtplicht (en een prospectusplicht) ontstaat in allerlei
gevallen waarin dit niet nodig is, en voor onnodige extra administratieve
lastenverzwaring en vertragingen kan zorgen. Men moet daarbij denken aan
uitonderhandelde verkoop van aandelen aan professionele partijen, zoals
participatiemaatschappijen, pensioenfondsen of banken. Anderzijds kan het
criterium 'buiten besloten kring' ertoe leiden dat juist geen
biedingsberichtplicht en prospectusplicht ontstaat bij bijvoorbeeld verkoop
van aandelen aan de eigen werknemers. Terwijl werknemers in veel gevallen
niet goed op de hoogte zullen zijn van de factoren die een grote invloed
hebben op de waarde van het bedrijf, en dus de waarde van het
daarbijbehorende aandeel niet goed zullen kunnen inschatten. Daarom dient
mijn fractie samen met de VVD het amendement in op stuk nr. ...
Het betekent in eerste instantie een aanscherping. In eerste instantie vallen alle vormen van koop en verkoop onder de prospectus- en biedingsberichtplicht. Vervolgens zal de regering de reeds bestaande vrijstellingsregeling moeten aanpassen. Dit zou op zo'n manier moeten gebeuren dat genoemde plichten alleen ontstaan als dit redelijkerwijs noodzakelijk en logisch is, zoals voor kleine beleggers al dan niet zijnde werknemer. Wij vinden dat de vrijstellingsregeling aan de Kamer voorgelegd zou moeten worden. Ik overweeg een motie in tweede termijn.
Fase 2
Mijn indruk is dat de voorbereidingen en desbetreffende voorstellen van de
zijde van de regering over fase 2 van dit proces politiek minstens zo
interessant zullen als deze fase 1. Enkele vragen hierover.
1. Wat is de stand van zaken van het verkennend onderzoek dat de Rijksuniversiteit Groningen uitvoert over vraagstukken van vennootschapsrecht en effectenrecht en de raakvlakken tussen beide juridische domeinen centraal staan (nota naar aanleiding van het verslag, pag. 4)? Het lijkt mij een zeer nuttig onderzoek want ook vanuit de Kamer is niet alles even eenvoudig. Zo vindt b.v. de beleidsmatige voorbereiding met betrekking tot het Wetsvoorstel beschermingsconstructies plaats vanuit het ministerie van Financiën in overleg met de Kamer, maar de wetgeving komt plotseling van de zijde van het ministerie van Justitie.
Kortom, mag ik ervan uitgaan dat het onderzoek ook aanknopingspunten zal
bieden voor een wat meer geïntegreerde aanpak inzake het totale
ondernemingsrecht?
2. Een tweede vraag: is reeds een standpunt ingenomen inzake de wettelijke
verankering van hoofdstuk 2 van de SER-fusiecode dat gericht is op de
positie van werknemers? Zo ja, hoe luidt dit standpunt? Zo nee, wanneer kan
dit standpunt verwacht worden?
3. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de 13de Richtlijn inzake
overname en biedingen? Kan de minister ingaan op de aard van de wijzigingen
die het Europees Parlement heeft aangebracht?
Mag ik ervan uitgaan dat deze aspecten een rol zullen spelen bij de
invulling van fase 2?
In dit verband wil ik ook nog het volgende onder de aandacht brengen. Hoewel
van dit wetsvoorstel geen grote veranderingen uitgaan, acht mijn fractie het
onderwerp waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft van groot belang. Met
enige regelmaat wordt immers in de media bericht over de ene fusie of
overname na de andere. Het lijkt soms om een onstuitbare trend te gaan,
waarbij ook de bedragen die ermee gemoeid zijn steeds groter lijken te
worden. Zo betaalde het Britse Vodafone 172 miljard dollar voor het Duitse
Mannesmann. Dit is dus bijvoorbeeld ruim 50 keer de waarde van de luchthaven
Schiphol. Een andere markante overname was die van Time Warner door America
Online (AOL) ter waarde van 166 miljard dollar. Wat opvalt bij overnames en
fusies is de vaak hoge overnamepremie die betaald wordt bovenop de
marktwaarde of de beurskoers, en die niet zelden 30 of 40% bedraagt.
Snoepfabrikant Perfetti betaalde voor Van Melle zelfs een premie van 75%.
Dat suggereert dat met fusies of overnames waarde gecreëerd kan worden.
Echter, een opvallende uitspraak die Cees van Lede, topman bij Akzo, op 8
maart 2000 in het Financieele Dagblad deed, was dat 70% van alle fusies
eindigt in een flop. Maar de strekking van deze uitspraak zien we
zolangzamerhand ook weerspiegelt in de wetenschappelijke wereld. Ik wijs op
o.a. op een wetenschappelijk onderzoek van professor Schenk van Erasmus
Universiteit waarin zelfs suggereert wordt dat er sprake zou zijn van het
tegenovergestelde van het creëren van waarde. De gecombineerde
winstontwikkeling zou na overname of fusie zelfs slechter zijn dan voor
overname of fusie, waarmee dus juist waarde zou worden vernietigd. Maar
behalve het creëren van bedrijfswaarde zijn er meer aspecten aan het
fenomeen fusie en overname. De vraag is of een deel van het kapitaal dat in
fusies en overnames wordt geïnvesteerd niet op een meer productieve c.q.
sociaal- economisch effectiever besteed kan worden. Er zijn grote twijfels
of overnames, fusies tot gunstige economische resultaten leidt. Kortom, wat
zijn bijvoorbeeld de macro-economische effecten van deze trend? Leiden
fusies en overnames tot extra economische groei, en zo ja, hoeveel dan wel
niet?
Dit is eigenlijk mijn vierde punt dat ik van belang vind. lk zal dat nog
toelichten.
Vaak zien we dat een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt zonder dat
met elkaar van gedachten is gewisseld is over de beleidsmatige, politieke
visie die ten grondslag ligt aan een wetsontwerp. Het zou mijn fractie een
lief ding waard zijn indien we, voordat we kant en klare stuken krijgen voor
fase 2, een korte notitie zouden ontvangen waarin die beleidsmatige visie
wordt verwoord. Dat voorkomt veel discussie in het traject van wetgeving.
Daaraan toegevoegd is dan het verzoek van de PvdA-fractie of in ieder geval
dan ook aandacht kan worden gegeven aan de vier door mij genoemde aspecten,
waarbij er wellicht nog meer aan de orde kunnen zijn. Is de minister bereid
om een dergelijke notitie aan de Kamer te zenden?
Het thema zeggenschap en structuurregime staat vandaag niet expliciet op de
agenda, maar toch zijn ook die thema's aan de orde bij het onderhavige
onderwerp met betrekking tot belangrijke strategische beslissingen zoals
openbare biedingen. We hebben allen kennis kunnen nemen van het SER-advies
over het structuurregime zoals dat op initiatief van de Kamer, gedeeltelijk
via de regering en gedeeltelijk via de Kamer zelf, onlangs is uitgebracht.
De vraag van de PvdA-fractie is of de regering bereid is op korte termijn
een reactie aan de Kamer voor te leggen en voorstellen voor wetgeving te
formuleren. Samen met de VVD overwegen wij daarover een motie in te dienen.