Partij van de Arbeid

Den Haag, 7 februari 2001

VRAGEN VAN HET LID KUIJPER (PVDA) AAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

1. Is het waar dat, om als fiscaal partner te worden aangemerkt, de eis wordt gesteld dat men gedurende een periode van meer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding moet hebben gevoerd en dat men op hetzelfde adres moet staan ingeschreven?

2. Is het waar dat, om in aanmerking te komen voor de kinderkorting, o.a. de eis wordt gesteld dat het kind gedurende meer dan zes maanden op hetzelfde adres moet wonen als de ouders?

3. Is de consequentie van bovenstaande criteria dat in het geval van overlijden van een (fiscaal) partner of kind binnen een termijn van de bedoelde zes maanden formeel niet wordt voldaan aan de eis van zes maanden, waardoor door de Belastingdienst de conclusie wordt getrokken dat ten onrechte een korting is toegepast?

4. Is in dit soort gevallen de Belastingdienst formeel verplicht om tot een terugvordering over te gaan van de reeds uitgekeerde kortingen?

5. Bent u van mening dat indien niet kan worden voldaan aan het criterium van de zes maanden in het geval van overlijden van een (fiscaal) partner of kind het terugvorderen van de korting voor de achtergebleven partner of ouders een ongewenste hardheid in zich heeft?

6. Bent u bereid om, in het geval door overlijden niet wordt voldaan aan het zes maanden criterium, maatregelen te nemen om de terugvordering achterwege te laten?