Beantwoorde kamervragen over hypospadie bij jongetjes in Rotterdam
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2160297
Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de
antwoorden op de vragen, gesteld door de leden van uw Kamer Depla,
Oudkerk en Van Heemst (PvdA) over hypospadie bij jongetjes in
Rotterdam (2000104750).
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. E. Borst-Eilers
Antwoorden op kamervragen van de leden Depla, Oudkerk en Van
Heemst over hypospadie bij jongetjes in Rotterdam.(2000104750)
1
Heeft u kennis genomen van een onderzoek van de
Erasmus-universiteit Rotterdam naar het significant verhoogd
aantal aangeboren afwijkingen aan de urinebuis (hypospadie) bij
jongetjes in Rotterdam?
1
Ja
2
Hoe beoordeelt u de conclusie dat deze afwijking in verband staat
met verhoogde blootstelling aan pseudo-oestrogenen in ons voedsel
en/of ons milieu?
2
De conclusie van het onderzoek van de Erasmus-universiteit
Rotterdam is niet dat deze afwijking te wijten is aan
pseudo-oestrogenen in ons voedsel en/of ons milieu. De
mogelijkheid wordt niet uitgesloten, maar het is nog te vroeg om
een oorzakelijk verband te leggen tussen de waargenomen incidentie
van hypospadie en factoren die hierop van invloed zouden kunnen
zijn. De Erasmus-universiteit Rotterdam onderzoekt momenteel alle
additionele informatie, die naast het voorkomen van hypospadie in
het onderzoek is verzameld, om na te gaan of hieruit aanwijzingen
voor oorzakelijke verbanden kunnen worden geïdentificeerd.
Overigens dient opgemerkt te worden dat pseudo-oestrogenen in ons
voedsel voornamelijk fyto-oestrogenen zijn, d.w.z. van nature
aanwezige stoffen.
3
Is dit aanleiding voor u om:
a. nader onderzoek te doen naar de oorzaken van dit verhoogd
aantal afwijkingen;
b. vervolgacties te ondernemen die eventueel kunnen leiden tot
aanpassing van het toelatingsbeleid van chemische stoffen op
pseudo-oestrogene werking;
c. als mocht blijken dat blootstelling uit het milieu een oorzaak
is, te onderzoeken of dit probleem zich op meer plaatsen in
Nederland voordoet.
3
a. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven maakt een
dergelijk onderzoek reeds deel uit van het onderzoek van de
Erasmus-universiteit Rotterdam.
b. Nationaal en internationaal is er veel aandacht voor de
ontwikkeling van testprocedures waarmee chemische stoffen met
pseudo-oestrogene werking kunnen worden geïdentificeerd. Voordat
beleid ten aanzien van toelating of restrictieve maatregelen kan
worden gevoerd, moet er een onderbouwde verdenking zijn dat een
stof een pseudo-oestrogene of anderszins hormoonontregelende
werking heeft. In dat geval zullen, mede met het oog op voorzorg,
maatregelen worden genomen.
c. Als mocht blijken dat blootstelling uit het milieu een oorzaak
is, biedt dit de mogelijkheid om gerichter vervolgonderzoek uit te
voeren. De minister van VROM en ik zullen dit dan zeker overwegen.