http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=411378
1 Inleiding
2 Landeninformatie
2.1 Land en volk
2.2 Geschiedenis
2.3 Recente politieke ontwikkelingen
2.4 Veiligheidssituatie
3 Mensenrechten
3.1 Politieke vrijheden
3.2 Rechtsgang
3.3 Vrijheid van beweging
3.4 Overige vrijheden
3.5 Positie specifieke groepen
3.5.1 Hutu
3.5.2 Tutsi
3.5.3 Twa
4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Aantallen en locaties
4.2 Binnenlands vestigingsalternatief
4.3 Beleid van andere westerse landen
4.4 UNHCR-beleid
5 Samenvatting
6 Literatuurlijst
BURUNDI / april 2000 Situatie in verband met asielbeleid
BIJLAGE 1 AFKORTINGEN
BIJLAGE 2 BELANGRIJKSTE POLITIEKE PARTIJEN
BIJLAGE 3 KAART VAN BURUNDI
1 Inleiding
In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van de situatie in Burundi, voor zover van belang voor de beoordeling van Burundese asielverzoeken en voor besluitvorming over de mogelijke terugkeer van afgewezen Burundese asielzoekers, waarbij op voorhand aangetekend wordt dat de veiligheidssituatie, mede als gevolg van de huidige politieke onzekerheid, een onvoorspelbaar karakter heeft.
In hoofdstuk 2 wordt, na een kort overzicht van land en geschiedenis, ingegaan op de recente politieke ontwikkelingen en de veiligheidssituatie.
In hoofdstuk 3 wordt de mensenrechtensituatie behandeld, inclusief de
specifieke positie van Hutu, Tutsi en Twa.
In hoofdstuk 4 komen de vluchtelingen en ontheemden aan de orde, evenals het
beleid van andere westerse landen en de UNHCR.
In hoofdstuk 5 wordt een samenvatting gegeven.
Aan de totstandkoming van dit rapport liggen vertrouwelijke rapportages van
Nederlandse ambassades ten grondslag. Bovendien is gebruik gemaakt van
rapportages van andere EU-landen, VN-organisaties en niet-gouvernementele
organisaties (NGO's). Daarnaast is gebruik gemaakt van berichtgeving in de
media.
Voor een overzicht van de gebruikte openbare bronnen wordt verwezen naar de
literatuurlijst in hoofdstuk 6.
2 Landeninformatie
2.1 Land en volk
1
Burundi is gelegen in de Grote-Meren-Regio in Centraal-Afrika, grenzend aan Rwanda, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Tanzania.
Het land telde in 1996 ongeveer 5,9 miljoen inwoners, waarvan ongeveer
320.000 woonachtig zijn in de hoofdstad Bujumbura. Het is een van de
dichtstbevolkte landen van Afrika (218 personen per km
). De officiële talen zijn Kirundi en Frans, hoewel alleen het meer
ontwikkelde deel van de bevolking Frans spreekt. Ook wordt Swahili
gesproken.
De bevolking bestaat voor 85% uit Hutu, 14% Tutsi en 1% Twa (Pygmeeën).
91% van de bevolking is werkzaam in de landbouw en slechts 2% in de
industrie.
De munteenheid is de Burundi franc.
2.2 Geschiedenis
2
Van oudsher werd Burundi geregeerd door een Tutsi koning. Tussen de koning en het volk stond een aparte groep - de Ganwa (een soort prinselijke klasse). De Ganwa waren Tutsi evenals de koning, maar werden beschouwd als een apart volk, niet verbonden met de gewone Tutsi bevolking. Zij waren de feitelijke regeerders en vormden tevens een soort veiligheidsbuffer voor de koning tegen eventuele etnische of sociale onlusten.
In 1919 werd Burundi (samen met Rwanda) op grond van een uitspraak van de
Volkenbond, Belgisch mandaatgebied.
Vanaf 1948 begon België een zekere mate van democratie in te voeren en er
ontstonden twee belangrijke partijen.
· De door Tutsi gedomineerde "Union pour le Progrès National " (UPRONA), een
progressieve nationalistische partij die tot doel had alle groeperingen
(zowel Hutu als Tutsi) en belangen te verenigen. Zij werd geleid door Prins
Louis Rwagosore (de oudste zoon van de koning).
· De "Parti Démocrate Chrétien" (PDC), een conservatieve partij die sterke
banden onderhield met de Belgische regering.
De parlementsverkiezingen van september 1961 werden gewonnen door UPRONA en
Rwagosore werd premier. In oktober 1961 werd hij vermoord door aanhangers
van de PDC. Dit feit bleek cruciaal voor de verdere geschiedenis van
Burundi.
Het ontbreken van de samenbindende invloed van Rwagosore leidde tot
scheuring in UPRONA (de partij die trachtte Hutu en Tutsi te verenigen) en
tot het uitbreken van openlijke conflicten tussen Hutu en Tutsi.
Toen Burundi op 1 juli 1962 onafhankelijk werd, bleek UPRONA niet in staat de etnische spanningen tussen Hutu en Tutsi onder controle te houden.
In een poging deze spanningen te beteugelen en zo zijn eigen positie veilig te stellen, zorgde de koning, Mwambutsa IV, ervoor dat opeenvolgende regeringen uit een gelijk aantal Hutu en Tutsi bestonden. In 1965 werd een Hutu premier vermoord, een week na diens benoeming.
De hieropvolgende verkiezingen werden overtuigend gewonnen door Hutu, maar
de koning benoemde niettemin een Tutsi prins als premier. Dit leidde tot een
staatsgreep door - door Hutu gedomineerde - gendarmes. Deze staatsgreep werd
buitengewoon gewelddadig de kop in gedrukt. Het hele politieke Hutu
establishment werd vermoord, evenals vele Hutu die de opstand hadden
gesteund.
Deze gebeurtenissen maakten voor vele jaren een einde aan Hutu deelname in
de Burundese politiek.
In 1966 had een door Tutsi geleide militaire coup de afschaffing van de
monarchie tot gevolg evenals de verwijdering van vele Hutu officieren uit
het leger. Een mislukte Hutu coup in 1972 ontketende een wijdverspreide
massamoord onder de Hutu bevolking, waarbij tussen de 100.000 en 200.000
Hutu werden vermoord door het door Tutsi gedomineerde leger en nog eens
200.000 vluchtten naar de buurlanden, voornamelijk naar Zaïre (nu de DR
Congo), Tanzania en Rwanda. Deze massamoorden verstevigden opnieuw voor vele
jaren de politieke overheersing van de Tutsi.
In een coup zonder bloedvergieten greep kolonel Jean-Baptiste Bagaza, een
Tutsi uit het zuiden, vervolgens in november 1976 de macht. Het nieuwe
regime deed zijn uiterste best om een nationale verzoening en integratie tot
stand te brengen. Landhervormingen werden doorgevoerd, waardoor Tutsi
landeigenaren een groot deel van hun land aan Hutu boeren moesten
overdragen. Vluchtelingen werden aangemoedigd terug te keren.
Een belangrijke verworvenheid was dat het oude pachtsysteem werd afgeschaft
en dat de eigendomsrechten van land in handen van de boeren werden gegeven.
Een nieuwe grondwet, goedgekeurd door een nationaal referendum in november
1981, voorzag in een Assemblée Nationale, waarvoor de verkiezingen in
oktober 1982 werden gehouden. In augustus 1984 werd Bagaza, voor de eerste
keer via nationale verkiezingen, gekozen tot president. Tijdens zijn
regering (tot 1987) trad er een verslechtering op in de
mensenrechtensituatie. Het aantal politieke gevangenen, dat sterk toenam in
deze periode, omvatte critici van het restrictieve overheidsbeleid ten
aanzien van godsdienstige activiteiten, evenals personen die verdacht werden
van betrokkenheid bij Hutu oppositiegroepen.
In september 1987 werd Bagaza, die op dat moment een buitenlandse reis
maakte, afgezet door majoor Pierre Buyoya, een Tutsi uit het zuiden. Deze
vormde een Militair Comité voor Nationale Redding (CMSN) en schortte de
grondwet van 1981 op. Hoewel honderden politieke gevangenen werden
vrijgelaten, verschilde zijn regime niet veel van dat van zijn voorganger.
Ook Buyoya bleef afhankelijk van een kleine Tutsi elite, die het leger, de
ambtenarij, de rechtspraak en het onderwijs domineerde.
Vanaf 1988 namen de spanningen tussen Hutu en Tutsi nog verder toe. Stammenonlusten in het noorden van het land werden door het Burundese leger hardhandig de kop ingedrukt. 20.000 doden en 60.000 vluchtelingen waren het gevolg. In een poging de gemoederen onder de Hutu te bedaren, benoemde Buyoya een Hutu als eerste minister en een commissie voor nationale eenheid (die uit een gelijk aantal Hutu en Tutsi bestond) om de massamoorden te onderzoeken en voorstellen voor een nationale verzoening te doen.
Op grond van het rapport van deze commissie kondigde Buyoya nieuwe wetgeving aan om discriminatie van Hutu tegen te gaan en om gelijke mogelijkheden voor opleiding en dienstneming in het leger te verzekeren.
De spanning tussen de beide bevolkingsgroepen bleef echter voortduren en in november 1991 kwam het tot een gewelddadige uitbarsting in Bujumbura en het noorden van het land met naar schatting 3000 doden tot gevolg.
In juni 1993 werden presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. De presidentsverkiezing werd met 68,8% van de stemmen gewonnen door Melchior Ndadaye, de Hutu kandidaat van het "Front pour la Démocratie au Burundi" (FRODEBU), met steun van de "Rassemblement du Peuple Burundien" (RPB), de "Parti du Peuple" (PP) en de "Parti Libéral" (PL).
Buyoya, de UPRONA kandidaat, ontving 32,2% van de stemmen met steun van de
"Rassemblement pour la Démocratie et le Développement Economique et Social"
(RADDES) en de "Parti Social Démocrate" (PSD).
Ook de parlementsverkiezingen werden door FRODEBU gewonnen met 65 van de 81
zetels. UPRONA kreeg 16 zetels. De "Parti de Réconciliation du Peuple"
(PRP), de PP, de RADDES en de PRB haalden de kiesdrempel van 5% van de
stemmen niet.
2.3 Recente politieke ontwikkelingen
De huidige geweldsspiraal in Burundi begon in oktober 1993 met een coup van het leger, waarbij de eerste, zojuist verkozen, Hutu president van het land, Melchior Ndadaye, werd vermoord. De moord leidde tot uitgebreide massamoorden door Hutu onder de Tutsi bevolking, gevolgd door massamoorden op Hutu door het door Tutsi gedomineerde leger. Naar schatting 25.000 - 50.000 Burundezen lieten het leven.
De militairen slaagden er niet in een regering te vormen die internationaal erkend werd. In januari 1994 werd Cyprien Ntaryamira, een Hutu van de FRODEBU, door het parlement tot interim president gekozen, maar deze kwam drie maanden later om het leven toen het vliegtuig waarin hij (samen met de Rwandese president Juvénal Habyarimana) zat, bij Kigali werd neergeschoten. De voorzitter van de Assemblée Nationale, Sylvestre Ntibantunganya (FRODEBU ), nam de leiding over en begon onderhandelingen waarin echter zowel UPRONA als FRODEBU zich onbuigzaam opstelden.
De gebeurtenissen in en na oktober 1993 hadden een ontwrichtende uitwerking, waarvan de gevolgen tot op heden voelbaar zijn. Beide partijen waren even schuldig aan ernstige schendingen van de mensenrechten tijdens en na de staatsgreep van oktober 1993. De politieke instellingen werden dermate ontwricht dat er een jaar later nog geen gesprekspartners waren voor internationale organisaties daar vele functionarissen gevlucht waren en niet op hun plaats teruggekeerd.
De verwoesting van het sociale weefsel lijkt in de huidige situatie het ernstigste gevolg van deze crisis. Voor sommigen (hardline Tutsi) heeft de situatie een punt bereikt waar de overheid geen andere middelen heeft om zich te handhaven dan open oorlogvoering. Traditionele waarden brokkelen af. Het wantrouwen dat de betrekkingen tussen etnische groepen kenmerkte is in vele gevallen omgeslagen in haat. Elke gemeenschap vreest uitsluiting als de andere groep aan de macht is.
In september 1994 hadden de regering en de oppositie een overeenkomst getekend die voorzag in een machtsdeling op lokaal en nationaal niveau. In september 1994 werd Ntibantunganya benoemd tot president.
De overeenkomst van september 1994 werd als verraad gezien door leidende
FRODEBU leden, waaronder de minister van binnenlandse zaken, Léonard
Nyangoma. Deze verliet Burundi en stichtte in het buitenland de "Conseil
National pour la Défense de la Démocratie" (CNDD) met als militaire vleugel
de "Forces pour la Défense de la Démocratie" (FDD), die plechtig beloofde
het Burundese leger te verslaan. De overeenkomst werd eveneens afgewezen
door de "Parti pour le Rédressement National" (PARENA) onder leiding van
ex-president Bagaza.
Etnische spanningen en geweld hielden aan in de tweede helft van 1994 en
ontwikkelden zich in de loop van 1995 tot een toestand van bijna
burgeroorlog. De regering, die steeds zwakker werd, verzocht herhaaldelijk
om internationale interventie, maar omdat UPRONA en het leger hier fel op
tegen waren, was geen enkele staat bereid troepen te zenden. In maart 1996
werd de voormalige Tanzaniaanse president Julius Nyerere door regionale
staatshoofden, met steun van de VN en de OAE (Organisatie van Afrikaanse
Eenheid), benoemd tot bemiddelaar in het Burundese conflict. In juni 1996
won Nyerere in Arusha de steun van zowel de President als de (UPRONA) eerste
minister, Nduwayo, voor een regionale interventiemacht (met deelname vanuit
Tanzania, Uganda en Kenia) voor Burundi. Direct na terugkeer in Burundi
zegde Nduwayo zijn steun echter weer op. Na bedreigingen door militairen en
een volksmenigte zocht president Ntibantunganya in juli 1996 bescherming in
de Amerikaanse ambassade.
Op 25 juli 1996 voerde het leger, onder leiding van majoor Pierre Buyoya,
een geweldloze staatsgreep uit. Buyoya werd tot nieuwe interim-president van
een overgangsrepubliek uitgeroepen (hij bekleedde het presidentschap ook
reeds van 1987 tot 1993). Een deel van de politieke top van FRODEBU vluchtte
naar het buitenland, waaronder de voorzitter Minani die sindsdien vanuit
Tanzania opereert. Regionale leiders, bijeengekomen in augustus 1996 in
Arusha, kondigden economische sancties af tegen het nieuwe bewind. Daarop
bevroren ook de donoren het grootste deel van hun hulpactiviteiten.
In augustus 1996 werd een multi-etnische regering gevormd en het parlement
(Assemblée Nationale), dat uit de 81 leden bestond die in 1993 waren
gekozen, kreeg in oktober al zijn bevoegdheden terug, behalve het recht om
de regering weg te zenden.
Dit parlement keurde op 4 juni 1998 een document goed dat bekend staat als
het "Partenariat interne pour la Paix" en dat ondertekend werd door de twee
belangrijkste partijen: het "Front pour la Démocratie au Burundi" (FRODEBU)
en de "Union pour le Progrès National" (UPRONA). Dit document geldt als
overgangsgrondwet.
In deze overgangsgrondwet is onder meer bepaald dat de functie van eerste
minister wordt opgeheven. Hiervoor in de plaats kwamen twee
vice-presidenten. Het aantal zetels van de Assemblée Nationale werd
uitgebreid van 81 naar 121.
Op 12 juni 1998 trad een nieuwe regering aan, benoemd door Buyoya. De eerste
vice-president en 10 van de 22 ministers zijn leden van de door Hutu
gedomineerde FRODEBU, terwijl de andere vice-president en 12 ministers leden
zijn van de door Tutsi overheerste UPRONA. De 30 extra parlementsleden leden
werden gekozen door de President en waren afkomstig van kleine politieke
partijen en uit het maatschappelijk middenveld.
Ondanks de meer proportionele verdeling van de ministersposten over Hutu en
Tutsi en de deelname van Hutu in het bestuur van het land, blijft een
aanzienlijke oppositie bestaan tegen de regering. Deze oppositie bestaat
voornamelijk uit de Hutu partijen "Conseil National pour la Défense de la
Démocratie" (CNDD), "Parti de la Libération du Peuple Hutu" (PALIPEHUTU) en
"Front de la Libération Nationale" (FROLINA).
Eind 1999 zijn twee nieuwe politieke platforms ontstaan:
· de Convergence Nationale pour la Paix et la Réconciliation (CNPR) met als
belangrijkste deelnemers UPRONA (pro Buyoya) en FRODEBU (de vleugel van
secretaris-generaal Nzojibwami);
· de Alliance Nationale pour le Changement (ANAC) bestaande uit de Minani
vleugel van FRODEBU en uit PARENA.
Hiermee is het politieke landschap van Burundi herschikt, over etnische en
regionale opdelingen heen. Deze verandering wordt slechts met moeite
geaccepteerd door de hardliners van het regime en in het leger.
Inmiddels was de economische situatie in Burundi zeer slecht geworden. De
boycot tegen Burundi en de afwezigheid van hulp hadden de armoede vergroot
en bijgedragen aan een gevoel van isolement en hopeloosheid. Begin 1999
schortten de regionale staatshoofden de sancties op, na indicaties dat
donoren hun hulp zouden hervatten.
Maar in de loop van 1999 devalueerde de Burundese franc nog met grote
sprongen ten opzichte van de dollar, waardoor men over steeds minder
deviezen beschikte om de benodigde voedselhoeveelheid te importeren.
Enerzijds hadden het embargo en de conditionering van de donorhulp de
regering aan de onderhandelingstafel gedreven (zie hieronder: Arusha
vredesbesprekingen), maar anderzijds leek de economische malaise de
geweldsspiraal te versterken en het vredesproces van binnen uit te hollen.
Arusha vredesbesprekingen
Eind juni 1998 kwam in Arusha, Tanzania, een vredesoverleg op gang, waar de
meerderheid van de partijen die bij het conflict betrokken waren, inclusief
rebellengroeperingen, onderhandelingen openden over een vredesakkoord.
De gewapende vleugel van de "Conseil National pour la Défense de la Démocratie" (CNDD), de "Forces pour la Défense de la Démocratie" (FDD), nam er echter niet aan deel, evenmin als de Forces Nationales pour la Libération (FNL), een rebellengroep afgesplitst van de PALIPEHUTU. De besprekingen stonden onder leiding van de Tanzaniaanse ex-president Julius Nyerere en hebben zeven keer plaats gevonden, tot begin augustus 1999. In totaal namen 18 verschillende partijen deel. Eind augustus werd in de besprekingen nauwelijks meer voortgang geboekt. In oktober 1999 overleed Julius Nyerere.
Het uitblijven van nieuwe besprekingen had mede een verhoogde rebellen-activiteit tot gevolg, waardoor het bij voortgezette besprekingen moeilijker zal worden om tot overeenstemming te komen.
Op 1 december 1999 werd Nelson Mandela benoemd tot facilitator van het
vredesproces. Op 16 januari 2000 heeft Mandela een begin met zijn
werkzaamheden gemaakt. In een toespraak in Arusha tot de 18 aanwezige
delegaties
gaf hij in duidelijke bewoordingen zijn visie op de te volgen aanpak.
Enerzijds deed hij, onder verwijzing naar het lijden van de Burundese
bevolking, een moreel beroep op de onderhandelingsdelegaties om visie en
leiderschap te tonen en snel tot zaken te komen. Anderzijds gaf hij aan hoe
belangrijke meningsverschillen overbrugd zouden kunnen worden.
In april 2000 lijken de Arusha-onderhandelingen, onder de leiding van
Mandela, in een beslissende fase terecht te zijn gekomen. Het gezag en de
aanpak van Mandela hebben verwachtingen gewekt dat op afzienbare termijn een
akkoord kan worden bereikt.
2.4 Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie in Burundi is in het algemeen slecht en instabiel, in de zin dat moeilijk voorspelbaar is waar op welk moment gewelddadigheden zullen plaatsvinden. In het afgelopen jaar waren vooral de provincies Bujumbura Rural, Bubanza, Bururi, Makamba en Rutana onveilig. Met de hervatting van de Arusha-onderhandelingen is de spanning toegenomen en de veiligheidssituatie minder voorspelbaar geworden.
De VN beschouwt geheel Burundi als onveilig voor VN-personeel, waarbij voor
een aantal gebieden fase drie (mogelijke terugtrekking van staf) wordt
aangehouden
en voor de rest van het land fase vier (evacuatie van niet-essentiële
staf).
De slechte veiligheidssituatie in Burundi wordt in grote mate bepaald door
het optreden van gewapende rebellen, die voornamelijk uit Hutu bestaan. Zij
keren zich tegen het door Tutsi gedomineerde leger, maar maken zich ook
schuldig aan plunderingen en moordpartijen waar ook Hutu het slachtoffer van
zijn.
Als gevolg hiervan zouden zij veel goodwill bij de bevolking hebben
verspeeld.
Vanaf augustus 1999 is er in toenemende mate sprake van geweld in Burundi.
De meeste gevechten vonden plaats in de provincies Bujumbura Rural, Bubanza,
Bururi, Makamba en Rutana.
Daarnaast vinden sporadische schermutselingen plaats in het noorden.
Hierbij vallen steeds meer slachtoffers onder de burgerbevolking. In april
2000 namen ook aanvallen in en rond Bujumbura weer toe.
Ook is de laatste tijd sprake van Rwandese Hutu rebellengroepen die op
Burundees grondgebied actief zijn. Zo zouden begin februari 2000 tijdens
gevechten tussen Burundese en Rwandese rebellengroepen ten minste 19 doden
zijn gevallen. Deze gevechten vonden ten noordwesten van Bujumbura in het
grensgebied met de DRC plaats.
De belangrijkste, door Hutu gedomineerde, rebellengroeperingen zijn:
· Forces pour la Défense de la Démocratie (FDD), de gewapende arm van de
CNDD (De leider van de FDD, "Colonel" Jean Bosco Ndayikengurukyie is
overigens een Tutsi.)
· Forces Nationales pour la Libération (FNL), een afsplitsing van de
PALIPEHUTU
· Front pour la Libération Nationale (FROLINA), eveneens een afsplitsing van
de PALIPEHUTU.
Als gevolg van de sterk verslechterende veiligheidssituatie hebben de
autoriteiten van Bujumbura Rural in september 1999 besloten tot omvangrijke
militaire operaties. Het grootste deel van de bevolking werd "hergroepeerd"
in kampen. De gouverneur van Bujumbura Rural stelde dat hergroepering nodig
was enerzijds om de burgerbevolking te beschermen en anderzijds om het leger
meer vrijheid te geven het gebied te zuiveren en de rebellen voedsel,
ondersteuning en schuilplaatsen te onthouden. Vertegenwoordigers van de
internationale gemeenschap spraken hun bezorgdheid uit over de gedwongen
hergroepering van de bevolking en over de toename van het geweld.
Ongeveer 320.000 personen, hoofdzakelijk Hutu, zijn in circa 53 kampen
samengebracht, die worden bewaakt door het leger. De humanitaire situatie in
deze kampen is zeer slecht. Er is gebrek aan gebrek aan water, voedsel,
onderdak en gezondheidszorg.
Soldaten die de kampen bewaken bieden weliswaar een zekere bescherming aan
de inwoners, maar zijn ook verantwoordelijk voor schendingen van de
mensenrechten van de bewoners (dwangarbeid, buitengerechtelijke detentie en
zelfs executies).
Dit alles heeft een verdere polarisatie tot gevolg tussen regering en leger
(door Tutsi gedomineerd) enerzijds, en de Hutu bevolking anderzijds.
In een inleiding voor de Veiligheidsraad op 19 januari 2000 veroordeelde de
Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, het beleid van de
Burundese regering van gedwongen internering als onmenselijk en illegaal en
vroeg de regering hier onmiddellijk een eind aan te maken. De humanitaire
situatie in de kampen beschreef hij als "op de rand van een humanitaire
catastrofe."
Hierop verklaarde de Burundese minister van Buitenlandse Zaken, Severin
Ntahomvukiye, dat spoedig 10 kampen gesloten zullen worden, in aanwezigheid
van monitors en dat geleidelijk alle kampen ontmanteld zullen worden. De EU
riep de Burundese regering op volledige bescherming en steun bij de
reïntegratie te bieden aan de burgers die naar huis terugkeerden.
Begin april 2000 waren slechts drie kampen gesloten, terwijl voorbereidingen
getroffen werden om nog negen kampen te sluiten.
Ruim 18.000 mensen waren teruggekeerd naar hun huizen (of wat daar nog van
over was), terwijl bijna 17.000 mensen hadden geweigerd terug te keren.
Verwacht werd dat deze operatie nog drie maanden in beslag zou nemen. Eind
april waren vijf kampen gesloten
Alleen al in het laatste kwartaal van 1999 zijn ruim 30.000 Burundezen naar
Tanzania gevlucht. Het totaal aantal Burundese vluchtelingen in Tanzania
werd in januari 2000 op 300.000 geschat
, begin februari al op 320.000.
In een nieuw UNHCR-kamp bij de plaats Kibondo, dat op 23 december 1999 is
geopend verblijven reeds meer dan 20.000 personen
.
De onlusten in Burundi hebben een overwegend etnisch karakter, naast
politieke achtergronden. Een delegatie van leden van de Tweede Kamer en
vertegenwoordigers van kerkelijke organisaties, die in augustus 1999 het
Grote Merengebied (waaronder Burundi) bezocht, constateerde dat de oorzaken
van de conflicten in de verschillende landen (Burundi, Rwanda, Uganda en DR
Congo) vergelijkbaar zijn. Rode lijn daarbij is de machtsstrijd tussen
verschillende groeperingen die etnische verschillen politiek manipuleren,
hetgeen gevoed wordt door de armoedeproblematiek en de hiërarchische
samenlevingsopbouw.
Machtige groepen aan beide zijden geloven dat de oplossing voor de
problemen van het land moet worden gezocht in etnische zuivering, genocide
en een monopolie op de politieke macht.
Zoals uit het voorgaande blijkt vinden de conflicten hun oorsprong in het
feit dat een etnische numerieke minderheid van Tutsi de regering, het leger
en de economie beheerst (en gedurende het grootste deel van de twintigste
eeuw beheerst heeft), tegenover verzet van vertegenwoordigers van de
etnische numerieke meerderheid van Hutu tegen deze overheersing. De
aspiraties van de Hutu meerderheid om niet als tweederangs burgers te worden
behandeld staan tegenover de angst van de Tutsi minderheid voor overheersing
door de Hutu en etnische vervolging. De partijen hebben zich voornamelijk
maar niet uitsluitend langs etnische lijnen gevormd en geprofileerd. Het
feit dat aan de vredesbesprekingen in Arusha achttien partijen deelnemen
illustreert de complexiteit van de Burundese verhoudingen.
De niet actief aan deze conflicten deelnemende bevolking was en is herhaaldelijk slachtoffer van deze conflicten. Naast etnische motieven spelen hierbij ook politiek-militaire motieven een belangrijke rol. Omdat 85% van de bevolking bestaat uit Hutu is de kans dat de slachtoffers van oorlogshandelingen Hutu zijn groot. Overigens vallen in Burundi de meeste slachtoffers als gevolg van de zeer slechte humanitaire situatie, die weer gedeeltelijk samenhangt met de veiligheidssituatie. De armoede in Burundi, en in het bijzonder in de hergroeperingskampen, is immers als gevolg van de conflicten ernstig toegenomen (zie ook hoofdstuk 2.3).
3 Mensenrechten
De mensenrechtensituatie in Burundi is slecht en in het afgelopen jaar verslechterd. In de strijd tussen de strijdkrachten en de rebellen zijn de burgers de belangrijkste slachtoffers, en onder hen vooral de vrouwen, kinderen en ouderen.
Burgers hebben niet het recht hun regering te wijzigen. Veiligheidsdiensten begaan talrijke buitengerechtelijke executies. Het leger doodt gewapende rebellen en ongewapende burgers. Rebellenaanvallen op het leger worden vaak gevolgd door vergeldingsacties van het leger tegen burgers die worden verdacht van samenwerking met de opstandelingen. Ondanks toezeggingen van President Buyoya een einde te zullen maken aan machtsmisbruik door de militairen, is zijn regering vooralsnog niet in staat uitvoering te geven aan de toezegging, en worden daders niet gestraft. Er zijn geloofwaardige berichten van verdwijningen en marteling door de veiligheidsdiensten. De omstandigheden in de gevangenissen zijn levensbedreigend. Willekeurige arrestaties en detenties, en langdurige detentie zonder aanklacht, komen voor. De rechterlijke macht heeft niet alleen een capaciteitsprobleem, maar lijdt ook onder gebrek aan onafhankelijkheid, inefficiëntie en partijdigheid van de overwegend Tutsi functionarissen. De overheid beperkt de vrijheden van meningsuiting, pers, vergadering en vereniging.
De wens om te komen tot verbetering van de mensenrechtensituatie, zoals ook
neergelegd in de overgangsgrondwet van juni 1998, heeft in de loop van 1999
tot weinig concreets geleid. Dit is mede gekomen door een verslechtering van
het politieke en veiligheidsklimaat in 1999, met een opleving van het geweld
rond Bujumbura en in het binnenland. De hergroepering van de bevolking in
kampen beperkte een deel van de bevolking ernstig in haar bewegingsvrijheid,
en had ernstige gevolgen voor de economische en sociale positie van die
bevolking.
Overigens schenden ook de rebellengroepen veelvuldig de rechten van
tegenstanders of van de burgerbevolking.
3.1 Politieke vrijheden
De overheid beperkt de vrijheid van vergadering. De overgangsgrondwet staat politieke manifestaties toe, maar in de praktijk laat de overheid deze niet toe.
De overgangsgrondwet staat politieke partijen toe te functioneren. In Burundi zijn 16 politieke partijen actief, waarvan een deel slechts zeer beperkte belangen dient. De overheid beperkt echter de vrijheid van vereniging en heeft leden van organisaties en politieke partijen gearresteerd.
In december 1999 werd één van de oprichters van ANAC, een parlementariër, vermoord. De dader, die bekend is, wordt door de militairen beschermd en niet uitgeleverd aan Justitie.
Ook de aanklacht wegens "ondermijnende activiteiten en een aanslag op het moreel van de troepen" door de minister van defensie tegen de statuten van ANAC, getuigt niet van grote politieke vrijheid in Burundi.
3.2 Rechtsgang
De juridische praktijk vertoont ernstige tekortkomingen.
Veelal worden verdachten in voorlopige hechtenis genomen, slechts op basis
van een aanhoudingsbevel, zonder voor een rechter te zijn verschenen. De
gronden van de aanhouding zijn vaak slechts gebaseerd op beschuldigingen van
derden en de verdachten hebben niet het recht zich door een advocaat te
laten bijstaan tijdens de voorlopige hechtenis. Zij kunnen voor hun
verdediging geen getuigen à decharge oproepen.
Er zijn enkele politieke gevangenen.
Aanklachten tegen beklaagden die zijn aangehouden voor niet-politieke
misdaden zijn soms politiek gemotiveerd.
Op 1 januari 2000 is een nieuw wetboek van strafrecht in werking getreden,
dat hoop biedt op verbeteringen: vastgestelde maximum periode van hechtenis
bij de politie, verplichte voorgeleiding voor een officier van justitie,
recht op verdediging en een maximum periode voor voorlopige hechtenis.
Ondanks de benoeming in december 1998 van een Hutu procureur-generaal blijft de Tutsi minderheid het justitiële apparaat controleren.
De gevangenisbevolking bestaat bijna geheel uit Hutu als gevolg van een selectief vervolgingsbeleid. Samen met het leger vormt de justitie een instrument voor etnische discriminatie bij uitstek.
De straffen die worden uitgesproken zijn vaak zeer zwaar. Thans bevinden
zich ongeveer 360 ter dood veroordeelden in de gevangenissen. Sinds de 6
executies op 31 juli 1997, de eersten sinds de jaren '80, heeft slechts één
tenuitvoerlegging van de doodstraf plaatsgevonden. In juli 1999 werd een
militair die zijn commandant had vermoord, terechtgesteld. De militaire
justitie was in deze zaak uiterst voorvarend geweest, want één dag na de
arrestatie van betrokkene werd hij veroordeeld en de dag daarop
terechtgesteld. Deze terechtstelling bracht een golf van protesten van de
internationale gemeenschap teweeg.
De gevangenissen zijn overvol. In januari 1999 waren er 9440 gevangenen,
verdeeld over 11 gevangenissen, die slechts een capaciteit voor 3650
gedetineerden hebben. De omstandigheden zijn dan ook zeer slecht, en met
name voor de ter dood veroordeelden. 80% van de gevangenen is in afwachting
van hun proces. Hoewel de meerderheid van de gevangenen verdacht wordt van
geweldsdelicten, zijn er ook talrijke gedetineerden die verdacht worden van
kleine delicten.
3.3 Vrijheid van beweging
Eind september 1999 begonnen de autoriteiten de bevolking gedwongen te 'hergroeperen' in kampen, onder andere in de provincie Bujumbura Rural, veelal op hardhandige wijze. Ongeveer 320.000 personen, of 70% van de bevolking van de provincie, werden verhuisd. In oktober vonden ook hergroeperingen plaats in de provincies Rutana en Makamba. De hergroeperingen, die plaatsvonden in de oogstperiode, ontnamen velen hun inkomsten. De situatie in de kampen is zeer slecht door een gebrek aan basisvoorzieningen.
Eind 1999 verbleven ook nog circa 550.000 personen in IDP-kampen opgericht in 1993-1994.
In het algemeen kunnen Burundezen vrij het land in en uitreizen. In 1999 werd één FRODEBU-functionaris tijdelijk belet naar de vredesbesprekingen in Arusha te reizen.
Reizen in het land is mogelijk maar kan gevaarlijk zijn, met name in delen van de provincies Bujumbura Rural, Bururi, Rutana en Makamba.
3.4 Overige vrijheden
33
De meerderheid van de fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering en persvrijheid is in de overgangsgrondwet vastgelegd. In praktijk zijn deze vrijheden beperkt. Alle nationale media zijn onderworpen aan voorafgaande controle door de overheid. Ook de vrijheid van meningsuiting van politici wordt beperkt door een klimaat van intimidatie, verdachtmakingen, wantrouwen, terughoudendheid en onveiligheid.
De vrijheid van godsdienst wordt algemeen gerespecteerd, hoewel de autoriteiten nieuwe sekten, die thans in Burundi de kop opsteken, nauwlettend in de gaten houden.
3.5 Positie specifieke groepen
Het voornaamste nationale probleem is het etnische conflict tussen de Hutu meerderheid en de Tutsi minderheid. Dit conflict komt voort uit meer dan drie decennia van geweld en systematische discriminatie, die de angst aan beide zijden voor genocide en uitsluiting voeden. Tutsi stellen dat zij doelwit van een genocide zijn geweest uitgevoerd in 1993 door Hutu die woedend waren over de moord op de democratisch gekozen Hutu President Ndadaye. De Tutsi hebben van oudsher de macht gehad, en zij beheersen de intelligentsia en de veiligheidsdiensten. In 1996 werd de Hutu President Ntibantunganya afgezet en greep majoor Pierre Buyoya, een Tutsi, door middel van een geweldloze coup de macht.
De overgangsgrondwet voorziet in gelijke status en bescherming voor alle burgers, zonder onderscheid naar geslacht, oorsprong, etniciteit, godsdienst of mening. De overheid faalt evenwel de voorzieningen van de wet uit te voeren. De door Tutsi gedomineerde regering en het leger discrimineren Hutu. Overheidsdiscriminatie van Hutu, die naar schatting 85% van de bevolking uitmaken, raakt ieder aspect van de samenleving, maar is het meest uitgesproken in het hoger onderwijs en bepaalde overheidsdiensten, zoals het leger en de rechterlijke macht. De President en het door Tutsi beheerste leger beheersen de besluitvorming en hebben nog geen begin gemaakt met het delen van de macht.
Er zijn aanwijzingen dat gerichte vervolging van Hutu voorkomt, met name van politieke tegenstanders van het bewind en van (vermeende) leden of supporters van rebellengroepen.
Zoals gesteld in hoofdstuk 4.1 vinden in Burundi op grote schaal ernstige schendingen van de mensenrechten plaats door de overheid (veiligheidsdiensten, leger, rechterlijke macht). De slachtoffers van deze schendingen zijn in het algemeen Hutu.
Daarnaast zijn Hutu in vele gevallen al dan niet willekeurige slachtoffers van oorlogshandelingen. Veelal is de burgerbevolking dubbel slachtoffer van de gewapende strijd. Enerzijds doden rebellen naar verluidt vaak burgers vanwege vermeende collaboratie met het bewind of vanwege hun weigering "belastingen" te betalen aan de rebellen.
Anderzijds voert het leger represailles uit tegen burgers die worden verdacht van collaboratie met de rebellen.
De vraag of Hutu die betrokken waren bij het vorige regime, een bijzonder risico zouden lopen, wordt door waarnemers in Burundi niet eenduidig beantwoord. Het risico voor vervolging is volgens alle waarnemers afhankelijk van de positie die deze Hutu in het vorige regime hebben bekleed. De plaatselijke mensenrechtenorganisatie Ligue Iteka stelt dat een aantal hooggeplaatste Hutu inderdaad risico loopt. Alle waarnemers waren van mening, dat het huidige regime, met het oog op het interne vredespoces, het zich niet kan veroorloven om aanhangers van het vorige regime al te hard aan te pakken.
Ook Tutsi lijden onder het oorlogsgeweld. De soldaten die in de gevechten met de Hutu rebellen sneuvelen zijn veelal Tutsi. Ook Tutsi burgers worden willekeurig slachtoffer van het oorlogsgeweld, met name van de zijde van de rebellen. Daarnaast waren er verschillende berichten over aanvallen van Hutu rebellen die specifiek gericht waren op Tutsi burgers. ,
De derde etnische groep in Burundi zijn de Twa (Pygmeeën). Zij maken 1% van de bevolking uit. Van gerichte vervolging van de Twa is geen sprake. Wel worden zij op allerlei terreinen achtergesteld en gediscrimineerd. Zij volgen geen opleidingen en bezitten in het algemeen geen land. Politiek worden zij gemarginaliseerd, hoewel in de Assemblée Nationale één Twa zitting heeft. Ook studeert één Twa aan de universiteit van Bujumbura.
4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Aantallen en locaties
Sinds de moord op de democratisch gekozen president Melchior Ndadaye in oktober 1993 zijn 200.000 Burundezen om het leven gekomen, 300.000 zijn naar het buitenland gevlucht en 800.000 zitten verspreid over 329 kampen in het binnenland (waarvan 320.000 in hergroeperingskampen). 13% van de totale bevolking is gevlucht of hergroepeerd. Van januari 1999 tot augustus 1999 keerden 9.000 Burundezen uit Tanzania terug, onder begeleiding van de UNHCR.
In de provincie Bujumbura Rural is 70% van de bevolking in kampen (53) ondergebracht. De levensomstandigheden in deze kampen zijn zeer slecht, als gevolg van ondervoeding, gebrekkige hygiëne en gebrek aan drinkwater.
Sinds de moord op twee VN-medewerkers op 12 oktober 1999 zijn de
mogelijkheden om regelmatig informatie omtrent de kampen te verkrijgen,
beperkt. Hulporganisaties hebben hun werk opgeschort tot er betere
veiligheidsgaranties zijn. Ook de UNHCR schortte de repatriëringsprogramma's
naar Burundi op. Naar verluidt werd de VN-hulp aan de hergroeperingskampen
en elders half november hervat.
Gesteld kan worden dat de bevolking twee keer slachtoffer is van de
burgeroorlog: enerzijds door aanvallen, hinderlagen, plunderingen en
gedwongen inlijving door de rebellen, anderzijds door represailles van de
zijde van het regeringsleger op beschuldiging van hulp aan diezelfde
rebellen.
4.2 Binnenlands vestigingsalternatief
Gezien het feit dat de veiligheidssituatie in geheel Burundi slecht en instabiel is, is het voor burgers niet mogelijk het oorlogsgeweld te ontvluchten door zich elders in Burundi te vestigen.
Daar de autoriteiten en de rebellen in het gehele land actief zijn, moet het
onwaarschijnlijk worden geacht dat Burundezen aan vervolging kunnen ontkomen
door zich elders in Burundi te vestigen.
4.3 Beleid van andere westerse landen
Van de westerse landen ontving het Verenigd Koninkrijk in 1999 de meeste asielverzoeken van Burundezen, namelijk 780. In de eerste zes maanden van 1999 werden twintig beslissingen genomen, waarbij aan tien asielzoekers een verblijfstitel (vluchtelingenstatus of
exceptional leave to remain
) werd verleend en tien verzoeken werden afgewezen. Over de tweede helft van 1999 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Burundese asielzoekers.
Afgewezen Burundese asielzoekers worden al enkele jaren niet meer teruggestuurd, om beleidsmatige redenen. De veiligheidssituatie wordt te slecht geacht.
In België werden in 1999 in totaal 275 asielverzoeken door Burundezen ingediend. In dat jaar zijn 148 asielverzoeken ontvankelijk verklaard en 42 personen als vluchteling erkend, terwijl 92 verzoeken definitief werden afgewezen. In de periode januari tot juni 2000 zijn 123 aanvragen ingediend en werden 180 aanvragen ontvankelijk verklaard, 127 personen als vluchteling erkend en 98 verzoeken afgewezen.
In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Burundese asielzoekers.
Sinds begin 1999 hebben geen verwijderingen plaatsgevonden, om politieke redenen.
Frankrijk ontving 55 asielverzoeken van Burundezen in 1999. Slechts één Burundees werd verwijderd, naar Italië.
In Duitsland werden in 1999 door Burundezen 38 asielaanvragen ingediend. In dat jaar werd op 124 asielverzoeken beslist. Hiervan werd aan 33 personen de vluchtelingenstatus toegekend, aan 41 personen
Abschiebungsschutz
(klein asiel) en zeven personen werden op humanitaire gronden niet uitgezet. Afgewezen werden 39 verzoeken en vier verzoeken werden administratief afgehandeld.
Sommige beslissers stellen dat Hutu als groep worden vervolgd. Andere beslissers daarentegen verlenen slechts asiel aan een Hutu asielzoeker als deze politiek actief is geweest. Asielverzoeken van Tutsi worden als regel afgewezen, tenzij het een activist van de politieke oppositie betreft.
Eén Burundees is in 1999 verwijderd uit Duitsland naar Burundi, voorzover
bekend zonder dat deze bij terugkeer in Burundi problemen heeft ondervonden
van de kant van de Burundese autoriteiten.
Twintig Burundezen vroegen in 1999 asiel aan in Denemarken. In dat jaar
werden geen verzoeken van Burundezen afgewezen. In het toelatingsbeleid
wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Burundese
asielzoekers.
Op dit moment is het Deens beleid dat Burundese asielzoekers niet worden
uitgewezen, gezien de veiligheidssituatie in het land.
4.4 UNHCR-beleid
UNHCR karakteriseert de situatie in Burundi als instabiel en onzeker. Terwijl de politieke partijen onderhandelen in Arusha, met goede hoop op succes in de nabije toekomst, blijft de veiligheidssituatie in het land fragiel. Gewelddadige confrontaties tussen regeringstroepen en gewapende rebellen leiden tot doden niet alleen onder de strijdenden maar ook onder de burgerbevolking. Ernstige aanvallen en hinderlagen zijn aan de orde van de dag in verscheidene provincies, met name in het zuidelijke deel van het land en zelfs in de buurt van de hoofdstad Bujumbura, aldus de rapportages van UNHCR-Bujumbura.
Deze gebeurtenissen veroorzaken een voortdurende instroom van Burundese vluchtelingen in Tanzania (in het jaar 2000 al ongeveer 35.000 nieuwe vluchtelingen). Intussen verblijven meer dan 310.000 personen in hergroeperingskampen. Ondanks hun toezeggingen hebben de Burundese autoriteiten nog geen effectieve maatregelen genomen om deze kampen te ontmantelen.
UNHCR constateert dat vervolging, zowel van de kant van de autoriteiten als van de rebellen, in het land plaatsvindt, met politiek actieve individuen als de belangrijkste risicocategorie. UNHCR merkt overigens op dat veel grotere aantallen Burundezen slachtoffer worden van willekeurig geweld. Op grond van de ter beschikking staande informatie is het UNHCR duidelijk dat vele Burundezen die asiel aanvragen op de vlucht zijn voor hetzij vervolging hetzij willekeurig geweld, en dat zij als zodanig waarschijnlijk valide gronden hebben om bescherming in te roepen, hetzij onder het Vluchtelingenverdrag hetzij in een andere, aanvullende vorm van bescherming.
Terugkeer van afgewezen Burundese asielzoekers kan volgens UNHCR overwogen worden, na een zorgvuldige weging van de individuele omstandigheden.
5
Samenvatting
De huidige geweldsspiraal in Burundi begon in 1993 met een coup van het leger, waarbij de eerste, zojuist verkozen, Hutu president van het land, Melchior Ndadaye, werd vermoord. Na twee perioden van etnische conflicten kwam in 1996 majoor Pierre Buyoya, een Tutsi, door middel van een geweldloze coup aan de macht. Ondanks de meer proportionele verdeling van de ministersposten over Hutu en Tutsi sinds 1998 blijft er een aanzienlijke, deels gewapende, oppositie bestaan tegen de regering. Het verloop van de onlangs hervatte vredesbesprekingen in Arusha, onder leiding van Nelson Mandela, zal bepalend zijn voor het herstel van orde en rust in Burundi.
De veiligheidssituatie in Burundi is in het algemeen slecht en instabiel, in
de zin dat moeilijk voorspelbaar is waar op welk moment gewelddadigheden
zullen plaatsvinden. Na een periode van betrekkelijke rust zijn de aanvallen
van de rebellen in de zomer van 1999 weer opgelaaid. De onlusten in Burundi
hebben een overwegend etnisch karakter, naast politieke achtergronden. Er
vindt een machtsstrijd plaats tussen verschillende groeperingen die etnische
verschillen politiek manipuleren, hetgeen gevoed wordt door de
armoedeproblematiek en de hiërarchische samenlevingsopbouw. Machtige groepen
aan beide zijden geloven dat de oplossing voor de problemen van het land
moet worden gezocht in etnische zuivering, genocide en een monopolie op de
politieke macht.
De mensenrechtensituatie is slecht (en in het afgelopen jaar verslechterd),
zowel door de jarenlange politieke, economische en sociale overheersing door
de Tutsi minderheid, als door de burgeroorlog, waarbij de bevolking zowel
van de rebellen, als van het regeringsleger te lijden heeft.
De slachtoffers van schendingen van de mensenrechten door de overheid zijn in het algemeen Hutu. Overheidsdiscriminatie van Hutu, die naar schatting 85% van de bevolking uitmaken, raakt ieder aspect van de samenleving.
Er zijn aanwijzingen dat gerichte vervolging van Hutu voorkomt, bijvoorbeeld
op grond van (vermeende) collaboratie met rebellen. Ook komt vervolging van
politieke tegenstanders van het bewind voor.
Tutsi burgers kunnen willekeurig slachtoffer worden van het oorlogsgeweld.
Daarnaast waren er verschillende berichten over aanvallen van Hutu rebellen
die specifiek gericht waren op Tutsi burgers.
De meeste andere westerse landen verwijderen niet naar Burundi, om
beleidsmatige redenen. Slechts Duitsland verwijderde in 1999 één Burundees
naar Burundi. Volgens UNHCR kan terugkeer van afgewezen Burundese
asielzoekers overwogen worden, na een zorgvuldige weging van de individuele
omstandigheden.
6 Literatuurlijst
Bij de opstelling van dit rapport is gebruik gemaakt van de volgende openbare bronnen:
Africa Confidential, veertiendaagse uitgaven (Londen, 1999)
Amnesty International, Burundi: No Respite Without Justice (Londen,
augustus 1999)
Amnesty International, Acting on a deteriorating situation (Londen,
november 1999)
Center for Conflict Resolution, Burundi Report (Kaapstad, april 1999)
Danish Immigration Service, Report on the roving attaché mission to
Bujumbura, Burundi and Kinshasa 8 - 18 September 1999 (Kopenhagen, January
2000)
Economic Intelligence Unit, Country Profile Burundi 1999 - 2000 en Quarterly
Reports Burundi (Londen, 1999)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Burundi (Londen,
1999)
IRIN persberichten (Nairobi based UN Integrated Regional Information
Network)
ITEKA, Le Burundi à la croisée des chemins, Rapport annuel sur les droits de
l'homme 1999 (Bujumbura, mai 2000)
UN/ECOSOC, Commission on Human Rights, Report on the human rights situation
in Burundi submitted by the Special Rapporteur (Genève, 25 February 2000).
BIJLAGE 1
AFKORTINGEN
FROLINAT Front de la Libération Nationale
NGO Niet-gouvernementele organisatie
OAE Organisatie voor Afrikaanse Eenheid
PALIPEHUTU Parti de la Libération du Peuple Hutu
PARENA Parti pour le Redressement National
PDC Parti Démocrate Chrétien
PL Parti Libéral
PP Parti du Peuple
PRP Parti de Réconciliation du Peuple
PSD Parti Social-Démocrate
RADDES Rassemblement pour la Démocratie et le Développement
Economique et Social
RPB Rassemblement du Peuple Burundien
UNHCR United Nations High Commission for Refugees
UPRONA Union pour le Progrès National
BELANGRIJKSTE POLITIEKE PARTIJEN
Uit: EIU Burundi Country Profile 1999 - 2000
1 Africa South of the Sahara 2000, Burundi, Europa Publications (Londen
1999)
2 Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op:
Africa South of the Sahara 2000; en
Burundi Country Profile 1999-2000, Economic Intelligence Unit (EIU) (Londen,
1999)
3 Voor een overzicht van de belangrijkste politieke partijen zie Bijlage 2
4 Africa South of the Sahara 2000
5 Report on the human rights situation in Burundi submitted by the Special
Rapporteur, Commission on Human Rights 56e zitting (Genève, 25 februari
2000)
6 deze paragraaf en de volgende paragrafen zijn gebaseerd op:
Africa South of the Sahara 2000
7 Country Report Burundi, 1st qu. 1999 (EIU)
8 Het grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van een missie
van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties (augustus 1999)
9 De CNDD en haar gewapende tak, de FDD, evenals de PALIPEHUTU-FNL kwamen
niet opdagen.
10 zie ook: Burundi, No Respite without Justice, AI (augustus 1999)
11 Volgens een IRIN-persbericht van 27 april 2000 geldt fase drie voor:
Bujumbura stad, Kirundo, Muyinga, Karuzi, Ngozi, Kayanza, Muramvya, Mwaro,
Gitega, Ruyigi, Cankuzo, Citiboke stad en Bubanza stad
12 De Verenigde Naties (afdeling veiligheidscoördinatie) houdt per land
een intern veiligheidsplan bij. Dit plan dient om de veiligheid van het
VN-personeel te beschermen. Per gebied wordt de veiligheidssituatie
aangegeven aan de hand van de volgende classificatie:
Phase 1: Precautionary (warning)
Phase 2: Restricted movement
Phase 3: Possible relocation of staff
Phase 4: Programme suspension
Phase 5: Evacuation.
13 zie ook: Burundi, No Respite without Justice, AI (augustus 1999)
14 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State (Washington, Febr. 2000)
15 Country Report Burundi, 1
qu. 2000, Economic Intelligence Unit (EIU) (Londen, 2000)
16 Reuters 12 februari 2000
17 Report on the human rights situation in Burundi, Special Rapporteur,
UN/ECOSOC/Commission on Human Rights (February 2000)
18 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
19 EU landenspeech, Commission on Human Rights 56e zitting (Genève, maart
2000)
20 IRIN-CEA 3 maart 2000
21 IRIN-CEA 14 april 2000
22 Briefing door mevr. Sadako Ogata (UNHCR) op 13 januari 2000 voor de
VN-Veiligheidsraad.
23 Country Report Burundi, 1
qu. 2000, EIU
24 Reuters 17 januari 2000
25 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van een
missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties (augustus
1999)
26 Country Report Burundi, 1
qu. 2000, EIU
27 Le Burundi à la croisée des chemins, Rapport annuel sur les droits de
l'homme 1999, ITEKA (Bujumbura, mei 2000), p. 4 - 10
28 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
29 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
30 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
31 Report on the human rights situation in Burundi (febr. 2000)
32 Burundi Human Rights Report 1999, US Department of State
33 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
34 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
35 1999 Burundi Country Report on Human Rights Practices, US Department of
State
36 Burundi, No Respite without Justice, AI (augustus 1999)
37 Report on the human rights situation in Burundi, Special Rapporteur,
UN/ECOSOC/Commission on Human Rights (February 2000), p. 13; en
Burundi: No Respite without Justice, Amnesty International (August 1999)
38 Le Burundi à la croisée des chemins, Rapport annuel sur les droits de
l'homme 1999, ITEKA (Bujumbura, mei 2000), p. 7
39 Country Report Burundi, 1
qu. 2000, EIU
===