http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=411381
1 Inleiding
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
2.1.2 Geschiedenis
2.2 Staatsinrichting
2.3 Politieke ontwikkelingen
2.4 Veiligheidssituatie
2.5 Sociaal-economische situatie
2.6 Verzoening
2.7 Samenvatting
3 Mensenrechten
3.1 Waarborgen
3.1.1 Grondwet
3.1.2 Overige nationale wetgeving
3.1.3 Verdragen
3.2 Toezicht
3.3 Naleving en schendingen
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
3.3.4 Bewegingsvrijheid
3.3.5 Rechtsgang
3.3.6 Arrestaties en detenties
3.3.7 Mishandeling en foltering
3.3.8 Verdwijningen
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
3.3.10 Doodstraf
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Hutu - Tutsi
3.4.2 Twa (of Batwa)
3.4.3 Vrouwen
3.4.4 Kinderen
3.4.5 Dienstplichtigen
3.5 Samenvatting
4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Vluchtmotieven
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheden
4.3 Beleid van andere westerse landen
4.4 UNHCR-beleid
5 Samenvatting
6 Literatuurlijst
Rwanda / juni 2000 Situatie in verband met asielbeleid
BIJLAGEN
Bijlage 1 Politieke partijen
Bijlage 2 Bestuurlijke indeling Rwanda
Bijlage 3 Kaart Rwanda
Bijlage 4 Hutu - Tutsi
1 Inleiding
In dit rapport wordt de actuele situatie in Rwanda (tot half juni 2000) beschreven en enkele recente ontwikkelingen, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielaanvragen en het vaststellen van de mogelijkheid van terugkeer van afgewezen asielzoekers uit dat land.
Het rapport begint met, in hoofdstuk twee, een beschrijving van land,
bevolking en geschiedenis, gevolgd door een overzicht van de recente
politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie en de economische
achtergronden van de huidige situatie.
Hoofdstuk drie gaat in op de mensenrechtensituatie in Rwanda, waarbij ook
aandacht wordt besteed aan de positie van enkele specifieke groepen.
Vervolgens komen, in hoofdstuk vier, de binnenlandse vestigingsvrijheden aan
de orde, evenals het asiel- en terugkeerbeleid van een aantal westerse
landen en het beleid van de UNHCR.
Het rapport wordt afgesloten met een samenvatting (hoofdstuk vijf) en een
overzicht van de gebruikte openbare bronnen (hoofdstuk zes).
Bij de opstelling van het rapport is gebruik gemaakt van vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse ambassades in de regio en in andere westerse landen, naast de openbare bronnen genoemd in de literatuurlijst.
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
De Republiek Rwanda onderscheidt zich zowel door de geringe oppervlakte als door de hoge bevolkingsdichtheid. Op een oppervlakte van 26.338 km wonen naar schatting 8,08 miljoen mensen (1998), waarvan 500.000 (1997) in de hoofdstad Kigali.
In 1994 leidden politiek en etnisch geweld tot de dood van circa 800.000 mensen en de vlucht uit het land van naar schatting twee miljoen mensen. Sindsdien is het grootste deel van de vluchtelingen van 1994 teruggekeerd naar Rwanda, evenals ongeveer 700.000 Tutsi die in de decennia vóór 1994 uit Rwanda naar Uganda gevlucht waren. Vóór de crisis van 1994 bestond de bevolking uit circa 85% Hutu, circa 14% Tutsi en circa 1% Twa.
De officiële talen zijn het Kinyarwanda (een Bantu taal die verwant is aan het Kirundi, de taal van Burundi), het Frans en het Engels (met name gesproken door Tutsi die zijn teruggekeerd uit Uganda).
Het grootste gedeelte van Rwanda is heuvelachtig. In het noordwesten worden de heuvels naar de Virunga bergen toe bergachtiger. Het land ligt net ten zuiden van de evenaar en heeft een tropisch klimaat. Het regenseizoen duurt van half oktober tot begin december, en de belangrijkste oogsten volgen dan in januari. Vervolgens is het droog tot aan de kleinere regens in maart en april, waarna de tweede oogst volgt in juli en augustus.
Ongeveer 75% van het land is geschikt voor landbouw. Een groot deel van het
land wordt te intensief bebouwd en bodemuitputting is sinds tientallen
jaren een probleem.
In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis beschreven tot begin 1999. De
recentere ontwikkelingen staan in hoofdstuk 2.3 (Politieke ontwikkelingen).
Samenvatting
Een samenvatting van de geschiedenis van de tweede helft van de vorige eeuw
geeft het volgende beeld. In deze periode leidde de strijd om de macht, die
voornamelijk langs etnische lijnen tussen Tutsi en Hutu
werd uitgevochten, een aantal malen tot heftige botsingen tussen beide
bevolkingsgroepen. Dit ging gepaard met massamoorden en grote aantallen,
voornamelijk Tutsi, vluchtelingen naar de buurlanden Uganda, Tanzania,
Burundi en het toenmalige Zaïre. De belangrijkste botsingen vonden plaats in
1959/1960, 1963/1965 en 1973. In 1990 vielen Tutsi vluchtelingen, onder de
naam
Rwandan Patriotic Front
(RPF), vanuit Uganda Rwanda binnen in een poging om de macht te winnen.
Onderhandelingen over een machtsdeling waren gaande, toen in 1994 de
zittende Hutu president onder nooit opgehelderde omstandigheden werd
vermoord, waarna in een genocide honderdduizenden (voornamelijk Tutsi, maar
ook gematigde Hutu) door extremistische Hutu groepen werden vermoord.
Uiteindelijk veroverde het RPF militair de macht op de extremistische Hutu
groepen. Ongeveer twee miljoen mensen, voornamelijk Hutu, vluchtten naar de
Democratische Republiek Congo (DR Congo). Sindsdien is een overgangsregering
aan de macht waarin formeel zowel Hutu als Tutsi partijen deelnemen.
In de jaren na 1994 zijn de vluchtelingen grotendeels teruggekeerd naar
Rwanda. Sinds de 'tweede rebellie' van augustus 1998 in de DR Congo, waarbij
een coalitie van Congolese rebellengroepen met Rwandese en Ugandese steun
het bewind van president Kabila omver trachtte te werpen, heeft de strijd
tussen het
Rwandan Patriotic Army
(RPA)
en extremistische Hutu groepen zich verplaatst naar de DR Congo.
In het volgende gedeelte wordt deze geschiedenis in meer detail uitgewerkt,
waarbij zes perioden worden onderscheiden:
· de prekoloniale periode
· de koloniale periode, waarin de Tutsi minderheid in toenemende mate macht
kreeg over het binnenlands bestuur;
· de periode 1961 - juli 1994: de periode van onafhankelijkheid waarin de
regering werd geleid door een Hutu president, met een Hutu meerderheid in de
regering (1961 - april 1994) gevolgd door de crisis van april tot juli 1994;
· de periode juli 1994 - eind 1996: de overgangsregering bestaande uit een
coalitie beheerst door het
Rwandan Patriotic Front
(RPF), tot aan de 'eerste rebellie' in de DR Congo;
· oktober 1996 - augustus 1998: de 'eerste rebellie' in de DR Congo;
· augustus 1998 - begin 1999: de 'tweede rebellie' in de DR Congo.
Ten slotte worden korte beschrijvingen van de berechting van de daders van
de genocide en van de rol van de internationale gemeenschap gegeven.
De prekoloniale periode
De geschiedenis van de mens in Rwanda (en Burundi) is begonnen met de Twa,
die als jagers en verzamelaars gedurende duizenden jaren de tropische
regenwouden bewoonden. Tussen de vierde en zevende eeuw vestigde een groep
Bantu volkeren zich in het gebied, en ontgon het regenwoud voor landbouw.
Volgens sommige historici ontwikkelden de Tutsi zich uit deze volkeren als
een veebezittende klasse. Andere historici echter menen dat de Tutsi een
andere afstamming hebben en zich als veehouders gevestigd hebben in een
voornamelijk agrarische Hutu samenleving, waarschijnlijk rond de elfde en
twaalfde eeuw.
Een Tutsi koning begon in de vijftiende eeuw Tutsi gebieden te verenigen.
Hierop volgde een lange periode van gestage uitbreiding van de monarchie. In
1895 bracht de toenmalige koning het laatste Tutsi gebied onder koninklijke
controle. Noch hij noch zijn voorgangers hadden evenwel veel invloed in het
noorden, waar de traditionele Hutu leiders hun onafhankelijkheid bewaarden.
De koloniale periode
In de koloniale tijd werden Rwanda en Burundi opgenomen in Duits Oost-Afrika
(1899). Duitsland regeerde Rwanda (en Burundi) tot aan zijn nederlaag in de
Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1920 werd Rwanda, als onderdeel van
Ruanda-Urundi, als mandaatgebied van de Volkerenbond en later als
Voogdijgebied van de Verenigde Naties (VN) beheerd door België. In de jaren
twintig en dertig van de twintigste eeuw voerden de koloniale autoriteiten
op grote schaal koffieteelt in, evenals belastinginning in geld. Ook
stroomlijnden zij het lokale bestuur. Zo voegden zij in 1926 de traditioneel
gescheiden besturen over het land, het vee en het leger op iedere 'heuvel'
(traditioneel een bestuurlijke eenheid in Rwanda) samen tot één centrale
functie, die bijna onveranderlijk naar een Tutsi ging. Hiermee nam de
politieke macht van de Tutsi op lokaal niveau aanzienlijk toe, en daarmee de
onvrede bij de Hutu.
Vanaf 1950 vonden, bij wijze van proef, beperkte democratische hervormingen
plaats. In 1959 stierf de toenmalige (Tutsi) koning en werd opgevolgd door
Kigeri V. In hetzelfde jaar richtten de monarchisten de
Union Nationale Rwandaise
op, terwijl een Hutu leider de
Mouvement Démocratique Républicain-PARMEHUTU
(MDR-P) oprichtte. Deze politieke veranderingen leidden tot spanningen die
zich vertaalden in geweld, met als gevolg duizenden, meest Tutsi, doden en
de vlucht van ongeveer 300.000 Tutsi naar Burundi en Uganda. De MDR-P won
vervolgens de gemeentelijke verkiezingen van 1960, hetgeen leidde tot nieuwe
politiek geïnspireerde etnische moorden en de vlucht van Tutsi.
De periode 1961 - juli 1994
In 1961 wierp de MDR-P de monarchie omver.
In 1962 verwierf de republiek volledige onafhankelijkheid. Grégoire
Kayibanda werd de eerste president. De parlementaire verkiezingen van 1963
werden gewonnen door de MDR-P.
Invallen door Tutsi vluchtelingen leidden in de jaren 1963-1965 sporadisch
tot ernstig geweld tussen de Hutu meerderheid en hun vroegere overheersers,
de Tutsi. Tegelijkertijd kwam de macht over de staat in toenemende mate in
handen van Hutu uit de centrale provincie Gitarama, waardoor spanningen
ontstonden tussen deze Hutu en de traditionele Hutu leiders in het noorden.
In 1973 voerde de legerleider generaal-majoor Juvénal Habyarimana, wiens
schoonvader een Hutu leider uit Gisenyi in het noorden was, met succes een
staatsgreep uit.
De staatsgreep leidde opnieuw tot politiek geweld, met ongeveer 100.000
doden als gevolg. Onder de doden waren prominente aanhangers van de MDR-P
maar de meesten waren Tutsi burgers. Tienduizenden Tutsi vluchtten naar
Burundi en Uganda.
Habyarimana ontbond het parlement, verbood de MDR-P en richtte de
Mouvement Révolutionaire National pour le Développement
(MRND) op. In 1978 voerde Habyarimana een burgerbestuur in onder een
eenpartijbewind, en in 1981 stelde hij een wetgevende raad in, genaamd de
Conseil National de Développement
(CND). De macht bleef berusten bij Habyarimana en de MRND.
Tegen het eind van de jaren tachtig nam de roep om democratisering toe.
Medeoorzaak vormde de publieke onvrede over het bezuinigingsbeleid van de
regering. In 1989 waren de overheidsinkomsten namelijk scherp afgenomen door
problemen in de landbouw (bodemdegradatie, daling van de wereldmarktprijs
voor koffie), waardoor bezuinigingen noodzakelijk werden. In juli 1990 gaf
Habyarimana toe dat hervormingen noodzakelijk waren en in september werd een
nationale commissie voor dat doel opgericht.
In oktober 1990 vielen enkele duizenden guerilla's vanuit Uganda Rwanda
binnen. Velen van hen waren in Uganda woonachtige Rwandese Tutsi die in de
jaren zestig en zeventig uit Rwanda gevlucht waren en zich sindsdien hadden
aangesloten bij het
National Resistance Army
(NRA) van de Ugandese president, Yoweri Museveni. Zij noemden zich het
Rwandan Patriotic Front (RPF) of de
Inkotanyi
. Hun leider werd binnen een maand gedood en opgevolgd door generaal-majoor
Paul Kagame. Het conflict duurde voort in 1991 en 1992, en het RPF veroverde
grote gebieden in de noordelijke provincies Ruhengeri en Byumba. Duizenden
slachtoffers vielen aan beide zijden en honderdduizenden Hutu vluchtten naar
het regeringsgebied. In 1993 trok het RPF op naar Kigali en werd het op
minder dan 70 km van de stad tegengehouden.
De inval van het RPF droeg bij aan een versnelling van het politieke
hervormingsproces. Daarnaast oefende de internationale gemeenschap druk uit.
In 1991 boog de Rwandese regering voor de druk en liet meer partijen toe.
Tientallen partijen ontstonden, waaronder een vernieuwde MDR. Midden 1992
werd een kabinet gevormd dat was gebaseerd op een brede coalitie met vier
oppositiepartijen.
De nieuwe premier behoorde tot de MDR, maar de MRND behield de meerderheid
(zij het onder de in april 1991 aangenomen naam MRNDD,
Mouvement Républicain National pour la Démocratie et le Développement
). Habyarimana bleef president. Toenemend uitzicht op een akkoord in de
onderhandelingen met het RPF leidde tot politieke spanningen binnen de
coalitie.
In augustus 1993 leidden de onderhandelingen tussen de regering en het RPF
tot een aantal akkoorden, in Arusha (Tanzania). Overeengekomen werd onder
meer dat een overgangsregering gevormd zou worden waarin RPF-leden
sleutelposities zouden krijgen, en dat het Rwandese leger en het RPF een
nieuw nationaal leger zouden vormen met een ongeveer gelijke bijdrage van
beide. Het RPF zou 600 man legeren in Kigali (hetgeen gebeurde in december
1993).
De veiligheidssituatie bleef echter fragiel, met geweldsuitbarstingen in
Kigali en Butare. Beide partijen drongen aan op steun vanuit de VN. Op 5
oktober 1993 keurde de VN de oprichting van de
UN Assistance Mission to Rwanda
(UNAMIR) goed, die uit 2.500 man zou bestaan, met als mandaat onder meer
het controleren van de naleving van de wapenstilstand en het bijdragen aan
de veiligheid in Kigali.
De uitvoering van de akkoorden van Arusha liep vertraging op, daar zij
onaanvaardbaar waren voor machtige facties binnen de MRNDD, die verlies van
hun macht vreesden evenals mogelijke vervolging. Eerst op 5 januari 1994
werd Habyarimana benoemd tot president van de overgangsregering. Enkele
MRNDD-leden richtten de extreme Hutu partij
Coalition pour la Défense de la République
(CDR) op. Habyarimana deed zijn uiterste best het CDR opgenomen te krijgen
in de overgangsregering, maar alle andere partijen verwierpen deze optie.
Tegen april 1994 raakten Habyarimana's mogelijkheden om de installatie van
een overgangsregering nog langer tegen te houden, uitgeput. Op 6 april 1994
werd het vliegtuig waarin Habyarimana, samen met de Burundese president
Ntaryamira, terugkeerde naar Kigali neergeschoten, waarbij alle inzittenden
omkwamen.
Op 7 april 1994, de dag na de moord op Habyarimana, begon de eliminatie van
zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op
Tutsi. Ook werden tien Belgische UNAMIR-leden gedood. Op 21 april waren naar
schatting al 250.000 Tutsi gedood. Een week later was ongeveer de helft
(350.000 personen) van de Rwandese Tutsi bevolking gedood. In de daarop
volgende 2,5 maand ging het doden in langzamer tempo door. Uiteindelijk werd
zo'n tweederde van de Tutsi bevolking van Rwanda (500.000 personen)
omgebracht. Ook gematigde Hutu die zich tegen de genocide verzetten werden
gedood, naar schatting tenminste 200.000 personen. In de twee
noordwestelijke provincies, Gisenyi en Ruhengeri, waar Hutu extremisten
grote invloed hadden, vonden relatief weinig moordpartijen plaats daar de
meeste Tutsi al gevlucht waren.
De genocide werd georganiseerd door de kringen rond de overleden president
Habyarimana en was vanaf het begin van de jaren negentig voorbereid door
een haatcampagne tegen Tutsi en tegen Hutu politieke tegenstanders, waarbij
gebruik werd gemaakt van aanslagen (onder andere door gewapende
jongerenvleugels van politieke partijen, zoals de
Interahamwe
, de militie van Hayarimana's MRNDD) en giftige propaganda (onder meer via
de krant Kangura
en vanuit de in 1993 opgerichte
Radio-Télévision Libre des Milles collines
/ RTLM). De beslissing de genocide te starten werd genomen door een kleine
groep militairen, ambtenaren, politici en zakenmensen
, die zich gaandeweg meester maakte van de staatsorganen om
mede-organisatoren en -uitvoerders te recruteren, te beginnen met de
nationale leiders en de presidentiële garde via de lokale militaire
commandanten, politieke en bestuurlijke leiders tot aan soldaten,
politieagenten en burgers. Velen werden zo met behulp van bedreigingen en
beloften gerecruteerd voor milities als de Interahamwe of voor '
civilian self-defence'
groepen. In feite werd de (politieke, bestuurlijke en militaire) organisatie
van de staat gebruikt om de genocide uit te voeren.
De VN-Veiligheidsraad was enkele maanden eerder geïnformeerd over de plannen
voor de genocide, maar greep niet in. In april 1994 trok de VN haar troepen
terug, op 270 man na. Op 8 april vormde zich een nieuwe regering onder
leiding van premier Jean Kambanda. De wettigheid van de nieuwe regering
werd onmiddellijk aangevochten door het RPF en later door facties van de
regeringspartijen.
Het RPF hervatte zijn offensief en trok op naar Kigali. Er waren berichten
dat het RPF in zijn opmars wraakacties uitvoerde tegen Hutu burgers. De VN
bleek niet in staat voldoende troepen te mobiliseren voor de bescherming van
vluchtelingen. Daarop lanceerde de Franse regering in juni 1994
Opération Turquoise
, met het humanitaire doel vluchtelingen te beschermen. De Fransen creëerden
in de zuidwestelijke driehoek van het land een tijdelijke 'veilige zone'
waar inderdaad bescherming werd geboden aan vluchtelingen. Deze operatie had
echter ook tot gevolg dat de machtsovername door het RPF vertraagd werd.
Onder andere via deze zone zijn zo'n twee miljoen Hutu gevlucht naar (het
toenmalige) Zaïre. Ook een groot aantal daders van de genocide wist op deze
wijze aan berechting te ontsnappen.
2.2 Staatsinrichting
De huidige Grondwet van Rwanda is in mei 1995 aangenomen door het parlement en is gebaseerd op de grondwet van 1991 (waarin het meerpartijenstelsel werd geïntroduceerd), de akkoorden van Arusha van 1993, de verklaring van het RPF na de overwinning van 1994 en afspraken gemaakt tussen de politieke partijen (met uitsluiting van de MRNDD en de CDR) eind 1994. Formeel is sprake van scheiding van uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. De regering van nationale eenheid is formeel een overgangsregering en is niet gekozen. Aan het hoofd staat een president, terwijl de premier de dagelijkse leiding heeft en verantwoordelijk is voor de betrekkingen met het parlement. In het overgangsparlement (
Assemblée Nationale de Transition
), dat 70 leden telt, zijn acht politieke partijen vertegenwoordigd, alsmede het RPA. De zetelverdeling is vastgelegd in de grondwet. Deze leden zijn gekozen door hun eigen partijbesturen. De activiteiten van politieke partijen zijn opgeschort gedurende de overgangsperiode, die oorspronkelijk in juli 1999 zou aflopen, maar in juni 1999 werd verlengd tot 2003.
De centrale overheid benoemt functionarissen op de niveaus van de provincies (
préfectures
) en gemeenten (
communes
). In maart 1999 werden voor het eerst in tien jaar lokale verkiezingen (op het niveau van
cellule
en
secteur
) gehouden.
De rechterlijke macht is wettelijk onafhankelijk. Het rechterlijke systeem bestaat uit een Hooggerechtshof (
Supreme Court
), twaalf gerechtshoven van eerste instantie en 143 provinciale rechtbanken. Naast de burgerlijke en strafrechtspraak bestaan er ook militaire rechtbanken.
2.3 Politieke ontwikkelingen
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:
· democratisering en machtsdeling;
· imidugudu (
villagization
);
· de relatie met de rooms-katholieke kerk;
· de ontwikkelingen in de DR Congo.
Democratisering en machtsdeling
Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de
voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch
gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de
sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is één
van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering zich
geplaatst ziet. Een meerpartijenstelsel volgens westers model draagt
risico's in zich zoals het risico van partijvorming op etnische basis.
Een tweede uitdaging is decentralisatie. De overcentralisatie in het
verleden heeft geleid tot een cultuur van blinde gehoorzaamheid aan het
centrale gezag, waardoor een door de staat geleide genocide mogelijk werd
gemaakt. Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van
overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale
verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid
voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste
bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop.
Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde
overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate
niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de
democratisering nog verre van voltooid is.
De strategie van de overheid voor de huidige overgangsfase, die nationale
verkiezingen mogelijk moet maken in 2003, omvat de volgende elementen:
· een constitutionele commissie die een brede discussie over de nieuwe
grondwet moet entameren;
· een verkiezingsproces dat van beneden naar boven werkt, dat wil zeggen van
het kleinste lokale naar het nationale niveau;
· een decentralisatieproces dat beslissingsbevoegdheden voor lokale
ontwikkeling bij de lokale autoriteiten moet leggen.
De
Commissie voor de Grondwetsherziening
is eind december 1999 geïnstalleerd.
Van 29 tot en met 31 maart 2000 zijn er verkiezingen gehouden op de twee
laagste administratieve niveaus, de
cellule
en de
secteur
. De internationale gemeenschap was over het algemeen positief over deze
verkiezingen. Wel toonden sommigen enig voorbehoud ten aanzien van de
gebruikte methode van stemmen, waarbij de stemmers zich moesten opstellen
achter de kandidaat van hun voorkeur
, en als gevolg van berichten over dwang om te gaan stemmen.
Overigens is de rol van de verkozenen nog niet geheel duidelijk en zijn nog
nauwelijks budgetten gedecentraliseerd naar de lokale niveaus. Later dit
jaar zijn verkiezingen voorzien voor de posities van burgemeester en andere
gemeentefunctionarissen, waarbij opnieuw geen deelname van politieke
partijen is voorzien.
In de loop van 1999 en 2000 heeft een opmerkelijk aantal hoge
functionarissen zijn positie verlaten. In 1999 is bijna eenderde van de
parlementariërs vervangen, op aantijgingen variërend van deelname aan de
genocide, tot corruptie en gebrek aan contact met achterbannen.
Ook schorste de regering enkele magistraten, waaronder de president van het
hof van cassatie en de leden van het hooggerechtshof.
Op 17 januari 2000 werd de voorzitter van het parlement, Joseph Sebarenzi
(Parti Libéral
/
Tutsi overlevende van de genocide) door het parlement gedwongen af te
treden; hij vluchtte naar Uganda en vandaar naar de VS. Onder zijn leiding
was het parlement begonnen zijn controlerende taak meer inhoud te geven. In
februari 1999 werden vijf ministers vervangen, waaronder de minister van
Justitie. In juli 1999 werd de minister van Buitenlandse Zaken ontslagen,
gevolgd in oktober door nog drie ministers.
Op 28 februari bood premier Rwigyema (een Hutu van de MDR) zijn ontslag en
dat van zijn regering aan. De premier lag al geruime tijd onder vuur vanwege
corruptiepraktijken. Hij werd vervangen op 20 maart door zijn, politiek
minder invloedrijke, Hutu partijgenoot Bernard Makuza.
Op 4 maart 2000 werd Assiel Kabera, een adviseur van president Bizimungu
neergeschoten. Sindsdien is niets nader bekend geworden over de achtergrond
van deze moord.
Op 23 maart 2000 zag president Pasteur Bizimungu zich gedwongen af te
treden. Pasteur Bizimungu was de enige Hutu die vanaf het begin tot het
machtscentrum van de RPF had behoord. Met zijn vertrek zijn alle belangrijke
Hutu leiders uit de regering verdwenen. Vice-president Kagame werd door
regering en parlement tot zijn opvolger gekozen, en droeg daartoe zijn
functie van minister van Defensie over. De huidige regering bestaat uit tien
RPF-ministers en uit acht ministers die onafhankelijk zijn of lid van een
andere partij.
Waarnemers vrezen in deze reeks aftredingen een concentratie van de macht in
de handen van de uit Uganda teruggekeerde, Engelssprekende Tutsi, en een
voortgaande uitholling van de etnisch neutrale ideologie van het RPF.
Sinds half 1999 onderkennen de Rwandese autoriteiten een nieuwe bedreiging van de veiligheid: het 'leger van de koning'. Koning Kigeli V, verdreven in 1961, woont tegenwoordig als burger in de VS. De monarchisten zouden zowel Hutu als Tutsi (overlevenden van de genocide) onder hun aanhangers tellen. Redenen voor politiek verzet van Tutsi overlevenden tegen de overheid zijn onder meer onvrede over de trage berechting van genocide-daders, over de corruptie in overheidskringen, over de dominantie van de uit Uganda teruggekeerde Tutsi, en over de oorlog in de DR Congo.
Imidugudu (villagization)
Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en
huisvesting. De druk op het landbouwareaal neemt toe. De overheid heeft
daarom een beleid ingevoerd van hergroepering van Rwandezen in dorpen, dat
een efficiënter landgebruik beoogt evenals een betere toegang tot
basisvoorzieningen.
De terugkeer vanaf 1994 van circa 700.000 'oude' vluchtelingen (gevlucht
tussen 1959 - 1973) naar Rwanda creëerde problemen op het gebied van
huisvesting en landtoedeling. In de Arusha-akkoorden, en in de grondwet van
Rwanda, is opgenomen dat 'oude' vluchtelingen geen recht op restitutie van
hun vroegere land hebben, maar elders land krijgen aangeboden. Toch hebben
'oude' vluchtelingen mensen verjaagd van de landerijen die de terugkeerders
naar eigen zeggen zo'n vier decennia geleden in bezit hadden gehad. Vanaf
1995 voerde de overheid een beleid uit waarbij teruggekeerde vluchtelingen
en binnenlands ontheemden werden hervestigd in dorpen (
imidugudu
). De problemen werden des te nijpender eind 1996, met de terugkeer van
grote aantallen 'nieuwe' vluchtelingen (gevlucht na 1994). Op vele plaatsen
moest het land verdeeld worden tussen 'oude' en 'nieuwe' vluchtelingen.
Sinds begin 1997 heeft de regering de doelstellingen van het
imidugudu-beleid uitgebreid en beoogt dit programma de gehele
plattelandsbevolking te hervestigen in dorpen. Dit beleid, met als
doelstellingen efficiëntie, veiligheid en verzoening, sluit aan bij de
opvatting van de regering dat Rwanda voldoende natuurlijke hulpbronnen heeft
om alle Rwandezen, inclusief vluchtelingen, te voeden. In het noordwesten
van Rwanda leek het imidugudu-beleid, dat vanaf eind 1998 met harde hand
werd uitgevoerd, meer dan elders te zijn ingegeven door overwegingen van
veiligheid en te worden uitgevoerd onder dwang
(zie ook hoofdstuk 2.1). Tegen april 1999 waren vrijwel alle ongeveer
600.000 ontheemden in het noordwesten hervestigd in imidugudu.
Eind 1999 was in het oosten in de préfecture Kibungo 94% en in de
préfecture Mutara 60% van de bevolking hervestigd in dorpen, terwijl 40% van
de bevolking van préfecture Kigali Rural inmiddels in dorpen woonde. Het
programma wordt uitgevoerd met steun van internationale organisaties,
waaronder de UNHCR en talrijke niet-gouvernementele organisaties (ngo's).
Ook internationaal zijn de meningen over het imidugudu-beleid verdeeld en
bestaat bezorgdheid over mogelijke dwang bij de hervestiging en over
mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie. De VN speciale
vertegenwoordiger voor de mensenrechten in Rwanda vond in 1999 aanwijzingen
voor een verontrustende daling van de voedselproductie.
Een jaar later concludeerde hij dat waarschijnlijk enige dwang heeft
plaatsgevonden, maar dat het grootste probleem wordt gevormd door gebrek aan
voorzieningen.
Amnesty International (AI) constateert dat de leefomstandigheden van
duizenden families in de dorpen armzalig zijn.
Een Nederlandse studie stelde vast dat imidugudu op sommige locaties goed
uitwerkt, op andere niet, afhankelijk van de uitgangssituatie
(beschikbaarheid land, bevolkingssamenstelling, optreden lokaal bestuur). De
hervestiging droeg bij aan de oplossing van een aanzienlijk
huisvestingsprobleem (al geldt dit minder voor de hervestiging van de
plattelandsbevolking, waarvoor bewoners veelal eerst hun bestaande huis
moesten vernietigen). Daarentegen ontbreekt een geïntegreerd beleid op het
gebied van vestiging, landverdeling, landbouw en andere economische
activiteiten. De aanleg van basisvoorzieningen liep aanzienlijk achter op de
bouw van de huizen. Het imidugudu-beleid biedt geen oplossing voor het
probleem van het tekort aan land. De hervestiging van mensen ging in vele
gevallen gepaard aan herverdeling van land. Critici van de regering
vermoedden hierin een verborgen agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude'
vluchtelingen aan land te helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe'
vluchtelingen.
De
top down
benadering van de overheid op een zo gevoelig terrein als de verdeling van
land, voor velen de eerste voorwaarde voor overleven, kan de kiem zaaien
voor nieuwe conflicten.
Inmiddels voert de overheid het programma met grotere zorgvuldigheid uit.
Deze grotere zorgvuldigheid vertraagt de uitvoering, hetgeen de Rwandese
bevolking de kans geeft met het programma bekend te raken en de voordelen
ervan op sociaal en economisch terrein te onderkennen.
De relatie met de rooms-katholieke kerk
De rooms-katholieke kerk is een van de machtigste en meest invloedrijke
organisaties in Rwanda. Naar schatting 48% (eind 1997) van de inwoners van
Rwanda is rooms-katholiek. Het gedrag van vertegenwoordigers van de
katholieke kerk in de genocide heeft tot ernstige scheuringen in de
samenleving geleid.
De betrekkingen tussen de katholieke kerk en het huidige bewind zijn
gespannen.
Op 14 april 1999 werd Augustin Misago, de bisschop van Gikongoro
gearresteerd nadat oud-president Pasteur Bizimungu hem openlijk beschuldigd
had van deelname aan de genocide. Misago is de hoogstgeplaatste katholieke
geestelijke die in verband met de genocide is gearresteerd in Rwanda (ten
minste drie priesters zijn al ter dood veroordeeld). Zijn proces begon in
augustus. Op 9 mei 2000 werd de doodstraf geëist; op 15 juni 2000 werd
bisschop Misago vervolgens vrijgesproken. Het proces tegen een zo
hooggeplaatst geestelijke als Misago werd door sommigen gezien als een
proces tegen de rooms-katholieke kerk. Men vreesde dat het proces het
politieke doel heeft de kerk als instituut in diskrediet te brengen.
Het Vaticaan heeft zich diep verontwaardigd getoond over de arrestatie. Het
ontkent dat de kerk als instituut schuld heeft aan de genocide en stelt dat
slechts individuele leden van de kerk schuld kunnen hebben.
Inmiddels zijn de regering en de katholieke kerk overeengekomen geregeld
bijeen te komen om te trachten verschillen van mening op te lossen.
De betrekkingen lijken zich te verbeteren.
De ontwikkelingen in de DR Congo
Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn
aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog kwam nauwelijks
dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen
zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu
milities die actief zijn in de DR Congo, kan worden beheerst.
Diplomatieke pogingen om de oorlog te beëindigen leidden in juli 1999 tot het akkoord van Lusaka tussen de bij het conflict betrokken staten en rebellengroepen (RCD-Goma en RCD-Bunia; zie verder). De militaire aspecten van het akkoord hielden onder meer in: een staakt-het-vuren, een gezamenlijke militaire commissie (Joint Military Commission - JMC), een internationale vredesbewarende macht onder de VN, en ontwapening van de gewapende groepen die in Congo vechten onder de vlag van de PALIR (zie ook hoofdstuk 2.1.2, de periode oktober 1996 - augustus 1998). Ook werd vastgelegd dat, tot een algehele politieke oplossing voor het conflict is gevonden, de Congolese rebellengroepen (en dus impliciet hun buitenlandse bondgenoten) het veroverde gebied in Oost-Congo konden behouden. Een maand later plaatsten ook de rebellengroepen hun handtekening onder het akkoord.
Het staakt-het-vuren werd en wordt echter slechts ten dele gerespecteerd.
Een van de grootste problemen voor het bereiken van een akkoord in Lusaka
was dat de Congolese rebellen (en daarmee hun buitenlandse bondgenoten)
verdeeld waren geraakt. Rwanda steunt sindsdien de Goma-factie van de
Rassemblement Congolais pour la Démocratie
(RCD-Goma) onder leiding van Emile Ilunga, terwijl Uganda de
Kisangani-factie van de RCD onder leiding van Ernest Wamba dia Wamba en de
Mouvement pour la Libération du Congo
onder leiding van Jean-Pierre Bemba steunt. Tussen de facties, en tussen
Rwandese en Ugandese troepen, vonden herhaaldelijk gewapende confrontaties
plaats, rond Kisangani in mei en augustus 1999, waarna de stad in Rwandese
handen kwam. Maanden waren nodig om het hoogopgelopen conflict bij te
leggen, uiteindelijk in november 1999. Maar op 5 mei 2000 raakten de twee
landen weer slaags rond Kisangani. Eind mei bereikten zij een nieuw akkoord.
Beide landen zouden hun troepen grotendeels uit de stad terugtrekken en
twaalf MONUC-waarnemers zouden toezicht op de uitvoering houden. Op 5 en 6
juni 2000 kwam het evenwel opnieuw tot een gewapend treffen tussen Rwanda en
Uganda. Ondanks een staakt-het-vuren, dat op 8 juni 2000 zou ingaan, duurde
de strijd zes dagen. Op 8 juni waren 20 MONUC-waarnemers in Kisangani. De
internationale gemeenschap toonde zich ernstig bezorgd over de
instabiliteit, die de uitvoering van het akkoord van Lusaka bedreigde en de
verhoudingen tussen de voormalige bondgenoten Rwanda en Uganda onder druk
zette. Op 16 juni 2000 nam de Veiligheidsraad unaniem een resolutie (1304)
aan waarin het optreden van Rwanda en Uganda veroordeeld wordt en hen wordt
verzocht de eerste stap te zetten bij de terugtrekking van alle buitenlandse
soldaten uit de DR Congo.
Direct na het Akkoord van Lusaka zond de VN negentig verbindingsofficieren
naar de regio, deels naar de hoofdsteden van betrokken landen. Inmiddels
bevinden zich enkele tientallen (ongewapende) VN-waarnemers van de geplande
500 in de DR Congo. De VN hebben in principe besloten om 5.500 gewapende
VN-soldaten (MONUC II) naar Congo te sturen om de waarnemers te beschermen,
maar omdat de vijandelijkheden op verschillende plaatsen langs het front
aanhouden, stelt de VN de volledige uitvoering vooralsnog uit.
Hoewel de oorlog in eerste instantie om (veiligheids-)politieke redenen
wordt gevoerd, heeft hij inmiddels ook trekken van een economische oorlog
gekregen, een strijd om de verdeling van de in het oosten van de DR Congo
rijkelijk aanwezige natuurlijke hulpbronnen.
In december 1999 waren er, voor het eerst sinds augustus 1998, weer
berichten van (drie) aanvallen vanuit de DR Congo, door de PALIR, op
locaties in het noordwesten van Rwanda. Deze aanvallen bevestigen dat Rwanda
er niet in geslaagd is PALIR-eenheden langs de grens met Rwanda te verjagen.
De PALIR-eenheden bevinden zich in Oost-Congo in de Kivu-provincies, een
gebied dat vele malen groter is dan Rwanda zelf en onherbergzaam van aard.
De situatie aan de grenzen is in het algemeen veilig. De betreffende
infiltraties moeten als incidenten worden gezien.
Onderzoek naar de rol van de VN
In december 1999 verscheen het rapport van het onafhankelijke onderzoek naar
de rol van de VN tijdens de genocide, opgesteld onder leiding van de
voormalige Zweedse premier Carlsson. Het rapport is zeer kritisch over de
rol van de VN in deze periode. Na de publicatie van het rapport heeft de
secretaris-generaal van de VN in het openbaar zijn berouw uitgesproken.
2.4 Veiligheidssituatie
In dit hoofdstuk wordt de veiligheidssituatie in de verschillende gebieden van Rwanda beschreven. Ook wordt een overzicht gegeven van de veiligheidsdiensten (leger, politie, local defence forces) waarover de overheid beschikt, evenals een schatting van de omvang van het gewapende verzet tegen de regering.
Met uitzondering van het noordwesten (de préfectures Gisenyi en Ruhengeri) is de veiligheidssituatie in Rwanda thans in het algemeen goed. In de genoemde préfectures is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer sporadische invallen van Interahamwe vanuit de DR Congo nog steeds niet stabiel. Sinds eind 1999 is er, na een jaar van relatieve rust, een aantal incidenten geweest waarbij slachtoffers zijn gevallen. Volgens persberichten vond nog eind mei 2000 een incident plaats waarbij vijftien doden vielen. Vooral in de buurt van het Parc National des Volcans op de grens met de DR Congo blijft de situatie instabiel en naar verwachting zal dit voorlopig zo blijven, daar zich in het onherbergzame gebied aan de andere kant van de grens nog steeds Interahamwe en ex-Far-soldaten ophouden. Op dit ogenblik is de veiligheid in alle overige gebieden min of meer gewaarborgd, ook in Cyangugu, de andere préfecture die aan de DR Congo grenst. Van het overslaan van geweld vanuit het buurland Burundi is tot op heden niets merkbaar.
De minister van Defensie is verantwoordelijk voor de externe veiligheid en
de verdediging van het land, terwijl de binnenlandse veiligheid onder de
minister van Binnenlandse Zaken valt. De veiligheidstroepen onder het
ministerie van Defensie bestaan uit het RPA. Tot voor kort viel ook de
gendarmerie
, die grotendeels uit RPA soldaten bestond, onder dit ministerie. Op 9
januari 2000 werd echter bekendgemaakt dat de gendarmerie zou worden
ontbonden en dat een nieuwe, 3.500 man sterke, politiemacht zou worden
opgericht om de gendarmerie te vervangen. De nieuwe politiemacht zal onder
het ministerie van Binnenlandse Zaken vallen. Sommige rekruten voor de
nieuwe politie zullen uit de bestaande gendarmerie afkomstig zijn, maar de
regering zegt ook anderen te willen rekruteren.
Gewapende burgerlijke
local defence forces
met beperkte arrestatiebevoegdheden opereren in het gehele land.
Het RPA bestaat naar schatting uit 50.000 man. In 1998 werden ruim 8.000
soldaten gedemobiliseerd, die in 1999-2000 gevolgd moeten worden door nog
eens 5.000 soldaten. Hoewel er dus gedemobiliseerd wordt, nemen de netto
aantallen militairen door gelijktijdige rekrutering waarschijnlijk weer toe.
Daarnaast heeft Rwanda een nationale politiemacht, duizenden gemeentelijke
politieagenten, nog eens duizenden leden van local defence forces en
burgerpatrouilles die 's nachts in vele dorpen actief zijn. Naast de local
defence forces zijn er geen andere milities in Rwanda. Vele
overheidswerknemers, studenten en andere burgers hebben leren schieten in
zogenaamde
solidariteitskampen
, en de regering beoogt de meerderheid van de bevolking te trainen in deze
kampen.
In de afgelopen maanden heeft de Rwandese overheid een beroep gedaan op
Rwandezen en sommige buitenlandse inwoners voor een financiële bijdrage voor
de veiligheid.
De oorspronkelijke aantallen voormalige FAR soldaten en milities zijn
aanzienlijk teruggelopen door verliezen die zij in en sinds 1994 hebben
geleden. Sindsdien zijn ongeveer 15.000 voormalige FAR-soldaten opgenomen in
het RPA. Naar schatting zijn thans nog tussen de 15.000 en 20.000 strijders
actief als opstandelingen tegen de Rwandese overheid. Veelal worden deze
opstandelingen Interahamwe genoemd, naar de grootste militie die ten tijde
van de genocide actief was. Maar een aanzienlijk aantal van de huidige
opstandelingen is kort geleden geworven en heeft noch tot de Interahamwe
noch tot het FAR behoord, en heeft dus niet automatisch deelgenomen aan
genocide.
In Rwanda heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid. De overheid geeft
een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in
infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten in 1999
dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is laag. Het
politieke klimaat is niet erg tolerant voor mensen die kritiek hebben op het
regerende RPF. Politiek geweld en intimidatie blijven echter beperkt tot
incidenten, waarbij naast Hutu ook in toenemende mate Tutsi-overlevenden van
de genocide betrokken zijn.
Local defence forces
De historie van de local defence forces gaat tien jaar terug, tot de periode
van vóór de genocide toen de regering Habyarimana burgerwachten oprichtte om
de soldaten bij te staan tegen invallen van het RPF. Toen de huidige
regering in 1994 de macht overnam was er aanvankelijk geen lokale politie.
Om in deze leemte te voorzien en ter bescherming tegen resterende genocidale
krachten in diverse delen van het land, richtten de autoriteiten opnieuw
local defence forces
(LDF) op, een soort burgerwachten. In 1995 gaf de minister van Binnenlandse
Zaken opdracht deze groepen te ontbinden, zowel omdat inmiddels de reguliere
gemeentepolitie weer functioneerde als omdat sommige LDF-leden zich schuldig
hadden gemaakt aan misbruik tegen andere burgers. Met de opstand in het
noordwesten van 1997-1998 stelde de overheid echter opnieuw de LDF in.
De LDF bestaan uit groepen jongeren (vrijwel alleen jongemannen) die eerst twee à drie maanden lang een training krijgen van soldaten. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Lokaal Bestuur en Sociale Zaken. Zij staan onder het bevel van lokale (burgerlijke) autoriteiten binnen de gemeenten en onder toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. De LDF-leden wonen thuis en verrichten hun werk zonder betaling. In de meeste gemeenten heeft iedere groep twee of drie vuurwapens, die op een centrale plaats opgeborgen horen te worden. In feite houden sommige LDF-leden de wapens bij zich. In sommige gemeenten hebben de LDF rode uniformen, in andere dragen zij hun eigen kleding.
In sommige gemeenschappen werden 'vrienden van de soldaten' voor de LDF
gerekruteerd, jongens die bij gebrek aan werk de soldaten behulpzaam waren
geweest. Op andere plaatsen hadden de nieuwe LDF-leden eerder contacten met
het RPA gemeden, en sloten zij zich slechts aan onder druk of op bevel van
lokale autoriteiten. Op vele plaatsen zijn de leden Tutsi, maar op andere
plaatsen werden ook Hutu opgeroepen. De meeste LDF-leden zijn tussen de
achttien en dertig jaar oud, maar in sommige gemeenten in het noordwesten,
waar de meeste volwassen mannen gedood of afwezig zijn, zijn kinderen van
veertien jaar en ouder gedwongen lid te worden (in dit gebied werd het LDF
vanaf eind 1997 ingeschakeld om te helpen de ex-Far/Interahamwe-opstand te
breken). Op het hoogtepunt van de opstand in het noordwesten (eerste helft
1998) hielpen LDF-leden als verkenners de RPA-soldaten. Sinds het begin van
de tweede rebellie in de DR Congo zijn sommigen meegestuurd met de soldaten
om te vechten, veelal tegen hun wil.
In oktober 1999 waren ongeveer vijfduizend LDF-leden getraind, en sindsdien
zijn naar schatting nog duizenden toegevoegd. Iedere gemeente in het
noordwesten had op dat moment tussen de 150 en 250 LDF-leden. Op
verschillende momenten, bijvoorbeeld in februari 2000, zijn nieuwe leden
gerekruteerd.
In theorie zijn de LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in
rapportages van mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen
beschreven van misbruik van geweld en banditisme door LDF-leden. In sommige
gemeenten zijn LDF-leden die misbruik maakten van hun positie snel tot de
orde geroepen, soms doordat zij een afranseling kregen op een militaire
post, soms door ontslag uit de LDF en in de ernstigste gevallen door
arrestatie. Maar waar lokale besturen volledig achter de LDF staan of zelf
geïntimideerd zijn door de LDF worden klachten van de bevolking genegeerd.
De speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten in Rwanda waarschuwt de Rwandese regering tegen de gevaren van een burgermilitie die onvoldoende ter verantwoording wordt geroepen voor misbruik.
2.5 Sociaal-economische situatie
Weinigen betwisten dat een tekort aan landbouwgrond een van de diepere oorzaken was van de oorlog en de genocide van 1990 tot 1994. Het landbouwland van Rwanda is in de loop der generaties versnipperd geraakt tot een punt waarop het nauwelijks nog productief is. De bevolking van Rwanda zal naar verwachting groeien tot tien miljoen in 2005. En Rwanda heeft nauwelijks andere natuurlijke hulpbronnen. De landbouw en de verwerkende industrie maken ruim de helft van het nationaal product uit. Thee en koffie leveren 90% van de exportinkomsten. De dienstensector (met name handel en toerisme) draagt 34% bij aan het nationaal product.
Rwanda staat op de 164e plaats van de 174 landen op de Human Development Index (HDI), de internationaal aanvaarde indicator voor de sociaal-economische ontwikkeling van een land. De armoede in Rwanda is groot, mede veroorzaakt door de oorlog en de genocide van 1990-1994. Ook de opstand in het noordwesten had economische gevolgen, daar het noordwesten de graanschuur van Rwanda vormt. Naar schatting 70% van de bevolking leeft onder de armoedegrens, vooral als gevolg van de lage productiviteit in de landbouw. De werkloosheid onder ongeschoolde jongeren is groot. Naar schatting een miljoen van hen is zonder werk en dit aantal groeit jaarlijks met honderdduizend. Werkgelegenheid in de formele en informele sector is beperkt voor deze groep. Mede als gevolg van de burgeroorlog lijden alle onderwijsniveaus onder gebrek aan gekwalificeerde docenten, beperkte toegang tot onderwijs, ontoereikende lesmaterialen en verouderde curricula.
Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de
politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De Hutu vrezen
economische marginalisering. Te denken valt aan de problemen rond
landverdeling en huisvesting (zie hoofdstuk 2.3
imidugudu
). Terugkerende Hutu durven veelal hun bezit niet terug te eisen uit angst
te worden aangegeven als daders van de genocide.
Vele uit Uganda terugkerende goed opgeleide Tutsi trokken naar Kigali,
namen daar huizen (van gevluchte Hutu) in bezit en trokken de meer
verstedelijkte geldeconomie naar zich toe, daarmee de sociale
klassenverdeling van de koloniale tijd herhalend.
De kosten van de oorlog in de DR Congo lijken slechts beperkt negatieve
gevolgen te hebben voor de Rwandese economie, waarschijnlijk doordat deze
oorlog grotendeels gefinancierd wordt met opbrengsten uit de DR Congo zelf.
De laatste jaren maakte Rwanda economisch een inhaalslag na de volledige
ineenstorting in 1994. De economie draait nu op ongeveer 90% van het niveau
van vóór de genocide, waarbij aangetekend moet worden dat dit niveau
gekenmerkt werd door een wijdverbreide armoede. Na aanvankelijk hoge
groeicijfers, vlakt de groei nu af op vijf à zes procent per jaar. Rwanda
voert een macro-economisch beleid dat in overeenstemming is met de afspraken
die het heeft gemaakt met de internationale financiële instellingen
(Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank). Deze zijn dan ook tevreden
over de samenwerking. Rwanda hoopt op middellange termijn te kwalificeren
voor een aanzienlijke kwijtschelding van buitenlandse schulden onder het
zogenaamde Highly Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief. Een Nationale
Armoedebestrijdings-Strategie is in voorbereiding; ook zijn er plannen voor
beroepsopleidingen en het vergroten van de werkgelegenheid in de
particuliere sector. Veel prioriteit wordt gegeven aan onderwijs,
capaciteitsopbouw van de overheidsdiensten, vrouwen en ontwikkeling,
gezondheidszorg en de preventie van HIV/AIDS (ook in Rwanda een probleem van
aanzienlijke omvang).
2.6
Verzoening
Een oud-voorzitter van de Zuid-Afrikaanse Commissie voor Waarheid en Verzoening wees er in 1999 op dat het proces van verzoening in Rwanda nog verre van voltooid is.
Hij baseerde zich daarbij onder meer op de volgende constateringen:
· de aanhoudende vijandschap en vergeldingsacties tussen de huidige en de
voorgaande regeringen en hun aanhangers;
· het feit dat de Rwandese regering niet in staat is binnen een redelijke
termijn alle verantwoordelijken te berechten via het traditionele
rechtssysteem. Pogingen daartoe hebben geleid tot een toename van de
schendingen van de mensenrechten, woede, en wantrouwen in het systeem bij
zowel slachtoffers als beschuldigden (zie onder hoofdstuk 3.3.5);
· de propaganda die door het voormalige Hutu leiderschap wordt verspreid,
waarin de genocide wordt ontkend en de schuld voor alle geweld bij de
slachtoffers wordt gelegd;
· de huidige politieke marginalisering van de Hutu;
· de economische marginalisering van de Hutu. Sinds 1994 hebben conflicten
over bezit (huizen, landbouwgrond) zich ontpopt tot een belangrijke bron van
spanning in Rwanda. Terugkerende Hutu durven veelal hun bezit niet terug te
eisen uit angst te worden aangegeven als daders van de genocide.
Het imidugudu-beleid wordt door velen ervaren als een bevoorrechting van de
teruggekeerde Tutsi. Uit Uganda terugkerende Tutsi namen veelal huizen (van
gevluchte Hutu) in de stad in bezit en trokken de meer verstedelijkte
geldeconomie naar zich toe.
In de huidige situatie kan aan deze constateringen de recente onvrede onder
de Tutsi overlevenden van de genocide worden toegevoegd.
In 1999 heeft de regering een
National Unity and Reconciliation Commission
ingesteld. Deze Commissie is begonnen consultaties door het gehele land te
houden over onderwerpen die te maken hebben met het samenleven van de
verschillende groepen. De Commissie zoekt naar een gemeenschappelijke
analyse van problemen en oplossingen voor alle Rwandezen. Het meest
vernieuwende in haar mandaat is wellicht het toetsen van alle
regeringsprogramma's op de effecten voor de vrede, verzoening en nationale
eenheid.
2.7 Samenvatting
Van 1990-1994 voerde het Rwandan Patriotic Front vanuit Uganda in Rwanda oorlog tegen het Rwandese leger. De onopgehelderde moord op de Hutu president Habyarimana op 6 april 1994 werd gevolgd door de eliminatie van zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op de Tutsi, waarbij naar schatting 800.000 mensen het leven lieten. In juli 1994 nam het RPF de macht in Kigali over en maakte zo een einde aan de genocide. Eind 1996 ontketenden ex-FAR/Interahamwe een opstand in Noordwest-Rwanda met als doel het RPF te verdrijven. In de tweede helft van 1998 werd deze opstand door het RPF bedwongen, waarbij de ex-FAR/Interahamwe de DR Congo in gedreven werden.
Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog in de DR Congo kwam nauwelijks dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu milities actief in de DR Congo, kan worden beheerst.
Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de
voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch
gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de
sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is dan
ook één van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering
zich geplaatst ziet.
Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van
overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale
verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid
voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste
bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop.
Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde
overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate
niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de
democratisering nog verre van voltooid is. Ook het proces van verzoening is
in Rwanda nog verre van voltooid.
In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de
Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken.
Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en
sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.
De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.
Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden
van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude'
vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden
onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als
ex-Far/Interahamwe.
De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels buiten het land,
namelijk in de DR Congo.
Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en
huisvesting. In Rwanda en internationaal zijn de meningen over het
imidugudu-beleid verdeeld en bestaat bezorgdheid over dwang bij de
hervestiging en over mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie.
Rwandese critici van de regering vermoeden in dit beleid een verborgen
agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen aan land te
helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe' vluchtelingen.
De veiligheidssituatie in Rwanda is thans in het algemeen goed. In het
noordwesten is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer
sporadische invallen van Interahamwe vanuit de DR Congo, nog steeds niet
geheel stabiel. In het land heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid.
De overheid geeft een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het
algemeen in infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten
in 1999 dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is
laag.
De overheid beschikt over verschillende veiligheidsdiensten: het leger, de
politie en de local defence forces (LDF). De LDF bestaan uit groepen
militair getrainde jongeren onder het bevel van het gemeentebestuur en onder
toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is
geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. In theorie zijn de
LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in rapportages van
mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik
van geweld en banditisme door LDF-leden.
Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de
politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De armoede in
Rwanda is groot en het economische potentieel beperkt. De Hutu vrezen
economische marginalisering. De laatste jaren maakte Rwanda een economische
inhaalslag na de volledige ineenstorting in 1994. De economie draait nu op
ongeveer 90% van het niveau van vóór de genocide (toen overigens de armoede
ook al wijdverbreid was).
3
Mensenrechten
3.1 Waarborgen
De huidige grondwet van Rwanda wordt aangeduid met de term Loi Fondamentale de la République rwandaise.
Deze wet, die in mei 1995 werd aangenomen door het parlement, is gebaseerd op de grondwet van 1991 (waarin het meerpartijenstelsel werd geïntroduceerd), de akkoorden van Arusha van 1993, de verklaring van het RPF na de overwinning van 1994 en afspraken gemaakt tussen de politieke partijen (met uitsluiting van de MRNDD en de CDR) eind 1994. Zij is gebaseerd op de algemene principes van de rechtsstaat, de nationale eenheid, het pluralisme en het respect voor de rechten van de mens. In de Loi Fondamentale zijn beschikkingen opgenomen die de gelijkheid van alle burgers bevestigen, evenals de noodzaak de grondrechten van individuen te respecteren, zoals die vastgelegd zijn in de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
en in het
Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren . Ook erkent de Wet het recht van de Rwandese vluchtelingen terug te keren naar hun land. Vluchtelingen die Rwanda tien jaar of langer geleden ontvlucht zijn of hun nakomelingen zullen bij terugkeer niet hun vroegere bezittingen terugkrijgen, maar elders land aangeboden krijgen van de regering. De Wet neemt de bepalingen van de Arusha-akkoorden over die de democratische ontwikkeling in Rwanda vorm moeten geven.
Als onderdeel van de strategie van de overheid voor de huidige overgangsfase
is eind december 1999 de
Commissie voor de Grondwetsherziening
geïnstalleerd.
Aan het eind van de genocide, in juli 1994, heerste in Rwanda een cultuur
van straffeloosheid en was de rechtspraak geheel vernietigd. Beëindiging van
de cultuur van straffeloosheid en berechting van de daders van de genocide
werden van doorslaggevend belang geacht om het verleden te kunnen verwerken
en de toekomst vorm te geven.
Het rechtssysteem is sindsdien van de grond af opgebouwd. Nieuwe wetgeving
is ingevoerd. De meeste aandacht ging uit naar de berechting van de
genocidedaders. Hoewel op dit punt veel is bereikt, blijkt het rechtssysteem
niet in staat alle verdachten binnen een redelijke termijn te berechten.
Daarom overweegt de regering op korte termijn nieuwe wetgeving in te voeren
die een aangepaste vorm van traditionele rechtspraak,
gacaca
geheten, mogelijk maakt.
Wetgeving voor de opbouw van een rechtssysteem
Alle juridische instituties voorzien in de Arusha-akkoorden zijn inmiddels
opgericht. Een wet van juni 1996 regelt de oprichting van het
Hooggerechtshof, het Hof van Beroep, de Raad van State, de Rekenkamer en het
Constitutionele Hof. Een wet van april 1997 legt de oprichting van een
onafhankelijke orde van advocaten vast. Een andere wet betrof de organisatie
van het militaire rechtssysteem. Ontwerpwetten zijn in voorbereiding op het
gebied van notarieel recht, arbeidsrecht, handelsrecht, et cetera.
Wetgeving ter berechting van genocideverdachten
Op 30 augustus 1996 werd een wet
(
loi organique
) aangenomen met betrekking tot vervolging op grond van genocide en misdaden
tegen de menselijkheid. De wet beslaat misdrijven gepleegd tussen 1 januari
1990 en 31 december 1994. De wet onderscheidt vier categorieën verdachten:
Categorie 1: degenen die verantwoordelijk waren voor planning van en het
aanzetten tot de genocide en massamoorden;
Categorie 2: de uitvoerders van de genocide, dat wil zeggen degenen die
gemoord hebben;
Categorie 3: degenen die verwond hebben zonder te doden;
Categorie 4: degenen die geplunderd en vernield hebben.
In alle categorieën zijn de op te leggen straffen lichter dan voor vergelijkbare misdaden onder het gewone wetboek van strafrecht, met uitzondering van categorie 1 waar de doodstraf kan worden opgelegd. De procureur-generaal publiceert een lijst van de beschuldigden in categorie 1.
De wet kent ook een procedure voor schuldbekentenis. Verdachten kunnen in de
onderzoeksfase schuld bekennen; als de openbare aanklager de bekentenis
accepteert heeft de verdachte recht op strafvermindering. Van deze procedure
zijn degenen uitgezonderd die op de officiële lijst van categorie
1-verdachten staan.
Binnen de twaalf districtsgerechtshoven (op het niveau van de préfecture)
zijn één of enkele speciale rechtbanken, elk geleid door drie rechters,
opgericht om uitsluitend genocidegevallen te behandelen.
Het recht van beroep is beperkt tot gevallen van ernstige feitelijke of procedurefouten. De beroepsprocedure is schriftelijk.
Verdachten hebben recht op een advocaat, maar de staat is niet verantwoordelijk voor de kosten van rechtsbijstand.
Een andere wet, aangenomen op 8 september 1996, heeft de maximaal toegestane
duur van het voorarrest verruimd. De detentie van allen die op dat moment
in voorarrest zaten moest eind 1997 gelegaliseerd zijn. Deze wet was
noodzakelijk daar al 40.000 mensen gearresteerd waren voordat de eerste
juridische inspecteurs aan het werk gingen. Vergelijkbare wetgeving is
toegestaan in uitzonderlijke omstandigheden onder het Internationaal
Convenant voor Burger- en Politieke Rechten. In december 1997 werd deze
periode verlengd tot eind 1999, waarna in december 1999 een verdere
verlenging tot 30 juni 2001 bij wet mogelijk werd gemaakt. Deze verruimingen
leidden tot een vertraging in de legalisatie van de situatie van personen in
voorarrest.
Gacaca
Het parlement moet binnenkort de wet op de vorming van '
gacaca
'-gerechtshoven onderzoeken. Een wetsontwerp is medio 2000 door de regering
ingediend. Het is de bedoeling dat de gacacahoven in 2001 gaan functioneren.
Volgens het wetsontwerp, zullen de gacacahoven verdachten in de categorieën
2 tot en met 4 kunnen vervolgen. Lekenrechters zullen worden gekozen door de
bevolking op de niveaus van de
cellules
(laagste administratieve niveau),
secteurs,
communes
(gemeenten) en
préfectures
(provincies). Op cellule-niveau zullen de verdachten in categorie 4 worden
berecht; op secteur-niveau categorie 3; op commune-niveau categorie 2; en op
préfecture-niveau beroepszaken in categorie 2. De verdachten zullen publiek
terechtstaan ten overstaan van de gehele gemeenschap. Degenen die
beschuldigd worden van de ernstiger misdrijven (in de categorieën 2 en 3)
zullen naar het hogere niveau (secteur of gemeente) worden doorgestuurd.
Beroep zal niet mogelijk zijn tegen beslissingen van de gacacahoven op
celluleniveau, maar wel op het niveau van secteur of gemeente. Degenen die
schuldig bevonden zijn zullen een vergoeding moeten betalen voor de
aangerichte schade, gemeenschapsdiensten moeten verrichten of zij zullen
naar de gevangenis gestuurd worden.
De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet alle internationaal aanvaarde
garanties voor een eerlijk proces. Met name bestaat bezorgdheid over het
recht op wettelijke bijstand, de competentie van de rechters en het recht op
beroep.
Mensenrechtenorganisaties in en buiten Rwanda evenals de internationale
gemeenschap hebben dan ook hun reserves. Toch spreekt men zich niet
categorisch uit tegen gacaca, daar men erkent dat de achterstanden in de
berechting van genocideverdachten om onconventionele oplossingen vragen.
Velen achten gacaca op dit moment het enige geloofwaardige alternatief om de
genocideverdachten binnen een enigszins redelijke termijn te berechten. Men
toont zich bereid te onderzoeken of de gacacarechtspraak bijdraagt aan de
hogere doelen van gerechtigheid en verzoening. Ook worden voorstellen gedaan
om het voorliggende wetsontwerp aan te passen.
De Europese Unie (EU) heeft, in juli 1999, de sterke hoop uitgesproken dat
de gacacahoven clement zullen zijn.
In Rwanda zelf bestaat echter bij de overlevenden juist de vrees dat de
hoven te clement zullen zijn. Ook onder de Rwandese bevolking bestaan
verschillende opinies over de gacacavoorstellen, maar de steun voor de
voorstellen is groeiende. Sommigen zien gacaca als een oplossing voor de
overbevolking in de gevangenissen, anderen als een middel tot verzoening;
weer anderen als een manier om de feiten vast te stellen over de genocide en
ten slotte zijn er die gacaca zien als middel om de schuldigen te straffen.
Ook overlevenden van de genocide beginnen het voorstel te steunen. Zij staan
weliswaar terughoudend tegenover ieder voorstel dat zou leiden tot
vrijlating van de schuldigen, maar het wordt steeds duidelijker dat het
enige alternatief een algemene amnestie zou zijn, hetgeen vooralsnog voor
hen onaanvaardbaar is.
Rwanda heeft de belangrijke internationale verdragen op het gebied van
vluchtelingen en mensenrechten getekend en geratificeerd: de VN Conventie
met betrekking tot de Status van Vluchtelingen, de Conventie van de
Organisatie van Afrikaanse Eenheid met betrekking tot Vluchtelingen, het
Internationaal Convenant voor Burger- en Politieke Rechten, het
Internationaal Convenant voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het
Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren, de Conventie voor
de Rechten van het Kind, de Genocide-Conventie, de Conventie voor de
Eliminatie van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen, en de vier
Conventies van Genève met de twee additionele protocollen van 1949.
3.2 Toezicht
In de Rwandese grondwet (Loi Fondamentale) is een
Nationale Commissie voor de Mensenrechten
voorzien. Deze Commissie is in mei 1999 met haar werk begonnen toen de zeven leden waren gekozen door het parlement uit een voordracht van tien, opgesteld door de regering. De bevoegdheden van de Commissie zijn het doen van onderzoek naar schendingen van de mensenrechten en het ontwikkelen van mensenrechteneducatie voor de Rwandese bevolking. De voorzitter heeft de rang van minister. Vooralsnog heeft de Commissie een mandaat van drie jaar. Het budget voor de Commissie maakt deel uit van de nationale begroting. Slechts twee van de commissieleden hebben een achtergrond als mensenrechtenactivist. Vier leden zijn uit overheidskringen gerekruteerd. In juli 1999 hebben alle leden een training op het gebied van de mensenrechten gehad.
In oktober 1999 is een rondetafelconferentie gehouden ter bespreking van het actieplan van de Commissie, met deelnemers vanuit de Rwandese autoriteiten, nationale en internationale mensenrechtenorganisaties en de donorgemeenschap. De overheid heeft inmiddels fondsen vrijgemaakt voor de Commissie.
Tot op heden is de Commissie er evenwel niet in geslaagd een zeer zichtbare rol te spelen op het terrein van de mensenrechten.
Systematisch toezicht op de mensenrechtensituatie vindt momenteel niet
plaats in Rwanda, met uitzondering van het noordwesten. Verschillende lokale
ngo's, functioneren met zeer beperkte middelen en in een politiek hachelijke
context. In Rwanda bestaan acht mensenrechten-ngo's: de
Ligue pour les Droits des hommes dans la région des Grands Lacs
(LDGL; een regionale koepel), de
Ligue pour la promotion et la défense des droits de l'homme au Rwanda
(Liprodhor), de
Association rwandaise pour la Défense des droits et des Libertés de l'homme
(ADL), de
Association rwandaise pour la défense des droits de l'homme
(Ardho), de
Association des Volontaires pour la Paix
(AVP),
Haguruka
(vrouwenrechten),
Kanyamateka
en de koepel
Comité des Ligues et des Associations des Droits de l'Homme
(CLADHO).
Slechts drie van de acht organisaties functioneren naar behoren en brengen
regelmatig rapporten uit. De overige organisaties leiden door gebrek aan
fondsen en gekwalificeerd personeel een kwijnend bestaan. De meeste
organisaties hoeden zich voor te scherpe kritiek op de overheid of het
leger. Er zijn gevallen bekend waarin de regering getracht heeft door het
benoemen van staf- of bestuursleden greep te krijgen op het functioneren van
deze organisaties.
Liprodhor volgt het verloop van de genocideprocessen, bezoekt gevangenissen
en volgt vrijgelatenen na terugkeer in hun dorpen.
Enkele van deze ngo's hebben rapporten gepubliceerd over onderwerpen als de
situatie in het noordwesten, de verkiezingen, het imidugudu-beleid en de
gevangenissen.
De United Nations Human Rights Field Operation (UNHRFO), die zich volgens de
Rwandese regering teveel richtte op toezicht op de mensenrechtensituatie en
te weinig op mensenrechteneducatie en onderzoek naar de genocide, was
genoodzaakt om in juli 1998 haar werk te stoppen. De VN en de Rwandese
regering konden het niet eens worden over het nieuwe mandaat. Dit leidde tot
veel internationale kritiek op de Rwandese regering.
Sindsdien stelt de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de
mensenrechten in Rwanda jaarlijks een rapport op, gebaseerd op bezoeken aan
het land. Zijn mandaat is aanbevelingen te doen inzake de situatie van de
mensenrechten in Rwanda, de oprichting en het onafhankelijk functioneren te
bevorderen van de Nationale Commissie voor de Mensenrechten en aanbevelingen
te doen inzake situaties waarin technische assistentie aan de regering van
Rwanda opportuun kan zijn.
3.3 Naleving en schendingen
Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft de situatie zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds vanuit de noordwestelijke provincies Gisenyi en Ruhengeri gemeld (met name willekeurige arrestaties, mishandeling en buitengerechtelijke moorden), daar de situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie, welke op incidentele schaal voorkomt (zie de volgende paragrafen). Verder is nauwelijks een patroon te onderkennen in de regionale spreiding van de schendingen, mede door gebrek aan systematisch toezicht.
Rwanda blijft een verdeelde samenleving, ondanks pogingen van de regering het verzoeningsproces op gang te brengen en de kwetsbare groepen (zoals politieke tegenstanders van de regering, genocideverdachten, Hutu met bezittingen) te beschermen. Belangrijke redenen tot zorg vormen de circa 130.000 personen in de gevangenissen (113.000 genocideverdachten, 15.000 'gewone' verdachten), het ontoereikende respect voor de fundamentele vrijheden (zie de volgende paragrafen) en het imidugudu-beleid.
De grondwet (Loi Fondamentale) voorziet in persvrijheid. In de praktijk beperkt de overheid dit recht echter. De vrijheid van meningsuiting blijft een gevoelige kwestie als gevolg van de rol van de media in de genocide. Een nieuwe perswet wordt thans besproken in het parlement.
De nationale radio en televisie zijn in staatshanden. Er bestaan evenwel
initiatieven om een onafhankelijk radiostation te openen. De
BBC World Service,
de
Voice of America
en de
Deutsche Welle
kunnen op de korte golf beluisterd worden.
Er bestaat een beroepsorganisatie van journalisten, de
Association rwandaise des Journalistes
(ARJ). De overheid heeft de organisatie echter nog geen vergunning gegeven,
zodat de organisatie niet kan optreden namens de leden.
Toch huurde de RJA een advocaat toen een van haar leden was gearresteerd.
De grondwet voorziet in de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering.
In de praktijk wordt dit recht echter ingeperkt.
Demonstraties worden alleen toegestaan als ze niet tegen de regering zijn
gericht. Verenigingen kunnen worden opgericht, maar dienen geregistreerd te
worden bij het ministerie van Justitie, hetgeen meestal zonder onnodige
vertraging gebeurt. De regering heeft onlangs een ontwerpwet goedgekeurd
voor de registratie van ngo's.
Een achttal mensenrechtenorganisaties opereert zonder formele beperkingen
van de kant van de overheid (zie hoofdstuk 3.2).
Ook bestaan diverse belangengroepen. De belangrijkste organisatie van
overlevenden van de genocide, Ibuka, behartigt krachtig de belangen van haar
achterban. Een aantal vrouwenorganisaties is actief.
Rwanda telt negen politieke partijen. De politieke partijen zijn in juli 1994 overeengekomen hun activiteiten voor de duur van de overgangsperiode op te schorten. In het parlement zijn acht politieke partijen vertegenwoordigd. In de komende verkiezingen op het niveau van de gemeenten is opnieuw geen deelname van politieke partijen voorzien (zie ook hoofdstuk 2.3).
De vrijheid van godsdienst wordt gegarandeerd in de grondwet. In de praktijk wordt geen inbreuk op dit recht gemaakt. Slechts Jehovagetuigen kunnen problemen ondervinden, die te maken hebben met hun principiële weigering gemeenschapstaken te verrichten of belasting te betalen.
De betrekkingen tussen de katholieke kerk en de regering blijven moeizaam
maar lijken zich te verbeteren. Onlangs heeft het proces van monseigneur
Misago, bisschop van Gikongoro, tot vrijspraak geleid (zie ook hoofdstuk
2.3).
Na de tragische gebeurtenissen in Uganda in het voorjaar van 2000 (de dood
van honderden leden van een religieuze sekte) houdt de Rwandese regering
sekten meer in het oog.
De grondwet garandeert de vrijheid van beweging. In de praktijk belemmert de
overheid deze vrijheid echter. Verblijf buiten de gemeente van oorsprong
moet geregistreerd worden bij de autoriteiten. Rwandezen (met uitzondering
van teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen) kunnen zich vrij vestigen,
maar het is gebruikelijk om dat te doen in de regio waar men vandaan komt.
Teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen krijgen een woonplaats toegewezen.
Elke meerderjarige in Rwanda wordt geacht een identiteitskaart te hebben.
Bij de uitgifte van identiteitskaarten na 1994 was het voor aanvragers niet
altijd mogelijk hun identiteit en nationaliteit aan te tonen via het
geboortebewijs van de (voor-) vader. Een persoon krijgt de Rwandese
nationaliteit, wanneer de vader (en de grootvader et cetera) de Rwandese
nationaliteit heeft.
Waar ook de bevolkingsregisters geen uitsluitsel konden bieden,
bijvoorbeeld doordat bestanden vernietigd waren, werd in sommige gevallen
volstaan met 'getuigenverklaringen'.
Op verzoek moet de identiteitskaart getoond worden. Bij binnenlandse reizen
vinden regelmatig controles plaats door de politie. Het is dus niet mogelijk
zonder geldige papieren in Rwanda te reizen. In juni 1999 werden in Kigali
enkele honderden mensen aangehouden door de veiligheidsdiensten. Mensen met
identiteitskaarten en buitenlanders werden vrijgelaten. Ruim honderd mensen
afkomstig uit andere gemeenten werden teruggestuurd naar hun gemeenten. Een
identiteitskaart kost ongeveer 14 dollar. Na de genocide van 1994 wordt de
etnische achtergrond niet meer vermeld op identiteitskaarten of paspoorten.
Kinderen worden bijgeschreven op de identiteitskaart van de moeder.
Het verkrijgen van een paspoort is in de loop der jaren gemakkelijker
geworden. Voor degenen die geen banden hebben met de politieke wereld blijft
het echter moeilijk een paspoort te verkrijgen. Paspoorten worden afgegeven
door de immigratie-autoriteiten, die werken onder verantwoordelijkheid van
het leger. Een paspoort kost 100 tot 150 dollar. Elke Rwandese burger heeft
in principe recht op een paspoort. Een paspoort kan worden verkregen mits de
Rwandese nationaliteit aangetoond kan worden en een identiteitskaart
overlegd kan worden. De préfecture heeft een immigratiebureau en houdt een
lijst bij van aanvragen die zijn ingediend en welke zijn gehonoreerd. Er
wordt echter een ontmoedigingsbeleid gevoerd, omdat bijvoorbeeld veel
intellectuelen naar het buitenland willen vertrekken. Men kan echter op
relatief eenvoudige wijze illegaal de grens oversteken. In de buurlanden kan
tegen betaling een vals paspoort verkregen worden. Bij de inreis in Rwanda
vanuit Uganda en Burundi is de controle aan de grenzen strikt. Aan de grens
met de DR Congo is de controle beperkt.
Sinds enige tijd tonen de autoriteiten zich weinig ingenomen met het vertrek
van Rwandezen uit het land, in het bijzonder wanneer het gaat om belangrijke
politici, journalisten, of (voormalige) militairen. Veiligheidsdiensten
hebben familieleden en vrienden van vertrokken personen onder druk gezet en
lastiggevallen om informatie of vanwege hun hulp bij het vertrek.
De rechtsgang in genocidezaken
De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de
berechting van de daders in de genocide. Het is niet gelukt de verdachten
een volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren
verbeteringen geconstateerd. De organisatie Advocaten Zonder Grenzen, die
een groot deel van de rechtsbijstand verzorgt, is in het algemeen tevreden
over de huidige situatie.
De zwaarte van de vonnissen is in de loop der jaren afgenomen.
Zes jaar na dato zijn er nog circa 113.000 gevangenen die in verband worden gebracht met de genocide. Velen worden al jaren vastgehouden zonder proces en zonder enig bewijs tegen hen. Naar schatting 20 - 30% van hen is onschuldig. De Rwandese autoriteiten hebben een aantal stappen genomen om het grote aantal gevangenen terug te brengen. Enkele duizenden zijn vrijgelaten, hetgeen een politiek geladen beslissing was. Sinds 1998 vinden processen veelal plaats per groep verdachten, die betrokken zijn geweest bij dezelfde daden. Dit moet het tevens mogelijk maken beter de verantwoordelijkheid van elke verdachte te onderscheiden. Ruim 20.000 dossiers zijn inmiddels samengesteld van mensen die, in ruil voor strafvermindering, een bekentenis hebben afgelegd.
In september 1999 was van circa 40.000 gevangenen nog geen dossier
opgesteld.
In februari 2000 waren in totaal ongeveer 2.500 genocideverdachten berecht.
De kwaliteit van de processen is vanaf 1998 verbeterd. Een groter aantal
verdachten heeft toegang gehad tot rechtsbijstand. Een groter aantal
getuigen zowel à charge als à decharge heeft getuigd. Rechters hebben
zichtbaar getracht onpartijdigheid te betrachten.
Toch blijft een aantal fundamentele problemen bestaan, die te maken hebben
met de beladen politieke context na de genocide, het overweldigende aantal
gevallen en het grote tekort aan gekwalificeerde en ervaren rechters en
advocaten. Tot de belangrijkste problemen behoren het feit dat beklaagden
pas rechtsbijstand krijgen zodra hun proces is aangekondigd; incidenten van
intimidatie van getuigen; herhaaldelijk uitstel van processen; de lange duur
in het bijzonder van beroepsprocedures; en het feit dat slachtoffers nog
steeds niet de schadevergoeding hebben gekregen die de staat hun
herhaaldelijk heeft beloofd.
De wet voorziet in openbare processen en in rechtsbijstand op eigen kosten.
Het tekort aan advocaten en de grote armoede van de meeste verdachten maken
de toegang tot rechtsbijstand voor vele verdachten moeilijk. Internationale
ngo's als Advocaten Zonder Grenzen bieden hun diensten aan. Toch beschikt
minder dan de helft van de gevangenen over een advocaat.
Dit is een des te klemmender probleem in beroepszaken, die immers
schriftelijk worden ingediend, terwijl een groot aantal verdachten
analfabeet is.
Met behulp van de internationale gemeenschap is een groot aantal juridische
trainingen gegeven. Tegen eind december 1998 was de staf binnen het
gerechtelijk apparaat talrijker dan vóór april 1994. Toch is dit aantal
veruit onvoldoende gezien het grote aantal gevangenen.
Reden tot zorg vormt het verschijnsel dat vrijgesproken beklaagden niet
worden vrijgelaten of na hun vrijlating opnieuw worden gearresteerd, veelal
na protesten van hun omgeving. In 1999 werd een zestal van dergelijke
gevallen gemeld. Dit gebrek aan respect voor de beslissingen van de
rechterlijke macht van de kant van sommige lokale autoriteiten vormt een
ernstige ondermijning van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Deze trend dreigt tevens rechters en andere autoriteiten te ontmoedigen om
zich in te zetten voor eerlijke processen.
Het International Criminal Tribunal for Rwanda
Parallel aan de processen in Rwandese rechtbanken heeft het
International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) in Arusha, Tanzania,
verdachten van de genocide berecht. Na een trage en moeizame start
functioneert het hof thans beter. In februari 2000 zaten 38 verdachten
gevangen in Arusha en verscheidene andere in andere landen. Zeven processen
zijn afgesloten, waarbij vijf beklaagden zijn veroordeeld tot levenslange en
twee tot vijftien en vijfentwintig jaar gevangenisstraf.
In november 1999 besloot het ICTR tot vrijlating van Jean-Bosco Barayagwiza, onder meer medeoprichter van Radio-Télévison Libre des Milles collines. ICTR stelde dat procedurefouten tijdens zijn voorarrest zijn recht op een eerlijk proces hadden geschaad. De Rwandese regering zegde in reactie de samenwerking met het ICTR op. Op 30 maart 2000 herriep het ICTR zijn (nog niet uitgevoerde) beslissing, op basis van nieuwe feiten, waarna de Rwandese regering de samenwerking hervatte. Een Belgische voormalige radiopresentator van Radio-Télévison Libre des Milles collines, Georges Ruggio, werd begin juni als eerste buitenlander door het ICTR veroordeeld, tot 12 jaar gevangenisstraf vanwege het oproepen tot genocide.
Militaire rechtbanken
De Raad van Oorlog en het Militaire Hof passen de genocidenwet toe waar het
daden gepleegd door militairen betreft, en doen dat strikt. Dezelfde organen
behandelen gewelddaden van de kant van militairen tegen burgers. Hoewel deze
daden even strikt worden berecht, zijn veel minder gevallen berecht dan er
gewelddaden gemeld zijn.
De rechtsgang in 'gewone' zaken
Volgens overheidsstatistieken zaten begin 1999 15.000 mensen gevangen voor
'gewone' misdrijven.
De wederopbouw van de gewone rechtspraak heeft inmiddels de noodfase achter
zich gelaten, met uitzondering van het meest lokale niveau waar vooralsnog
geen rechtbanken opereren. Conflicten over bijvoorbeeld land, veel
voorkomend in het huidige Rwanda, worden nu noodgedwongen opgelost door de
lokale autoriteiten. De rechtsspraak lijdt aan inefficiëntie en een gebrek
aan strikt beheer en toezicht, naast een tekort aan middelen. Corruptie
vormt een probleem. Ook klagen magistraten over inmenging door de overheid.
In Rwanda zit een groot aantal mensen gevangen (ongeveer 130.000). De grote
meerderheid van de gevangenen wordt beschuldigd van genocide. Velen zijn
jaren vastgehouden zonder aanklacht, bewijs of proces. De maximumperiode van
detentie is herhaaldelijk verlengd, hetgeen in strijd moet worden geacht met
de internationaal aanvaarde mensenrechten zoals bijvoorbeeld vastgelegd in
het Internationaal Verdrag inzake de Burger- en Politieke Rechten. Een groot
aantal personen is willekeurig gearresteerd. Sommigen zijn vrijgelaten, maar
werden kort daarna weer gearresteerd. Anderen zijn in gevangenschap gehouden
ondanks dat zij vrijgesproken waren. De omstandigheden in de gevangenissen
en detentiecentra zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd. Naar
internationale maatstaven blijven de omstandigheden echter slecht. Vele
gevangenen worden mishandeld of gemarteld. Een onbekend aantal burgers wordt
onwettig vastgehouden onder militaire bewaking.
Hoewel het aantal de laatste tijd is teruggelopen, vinden nog steeds
arrestaties plaats op beschuldiging van deelname aan de genocide.
Vele arrestaties vinden willekeurig plaats of op grond van een aanklacht van
deelname aan de genocide, die lang niet altijd op een deugdelijke manier is
onderbouwd.
Deze arrestaties kunnen vervolgens tot veelal lange detentie zonder proces
leiden. In een aantal gevallen lijkt het werkelijk om willekeurige
arrestaties te gaan, bijvoorbeeld toen enkele honderden personen in
september 1998 door militairen in Kigali werden opgepakt bij een controle
van identiteitskaarten. Ook is er een bericht dat mensen willekeurig werden
opgepakt en naar de DR Congo gestuurd om het RPA te versterken.
Er zijn echter aanwijzingen dat onder het ontbreken van een aanklacht of
onder de aanklacht van deelname aan de genocide een patroon van (anders)
gerichte arrestaties en detenties schuilgaat.
In een drietal gevallen lijken personen in 1999 te zijn gearresteerd om
politieke redenen, met name vanwege openlijke oppositie tegen of kritiek op
de regering (naast de journalisten genoemd in hoofdstuk 3.3.1). Alle drie
waren actieve leden van de MDR. Twee van hen zaten in april 2000 nog
gevangen, terwijl de derde na een half jaar detentie is vrijgelaten.
Eind november 1999 werden volgens berichten meer dan tweehonderd jongeren in
Kigali opgepakt op de beschuldiging dat zij aanhangers van de koning zouden
zijn. Na twee dagen werden ze vrijgelaten. In december 1999 werden in de
provincie Ruhengeri ongeveer veertig personen aangehouden op dezelfde
beschuldiging. De meesten werden vrijgelaten na perioden van enkele dagen
tot een maand.
In een aantal andere gevallen is formeel de aanklacht van collaboratie met
gewapende oppositiegroepen gebruikt.
Deze laatste aanklacht, of de aanklacht van steun voor de Congolese
regering, speelt ook een rol bij arrestaties door RPA-soldaten van Rwandese
(en Congolese) burgers in het oosten van de DR Congo en hun overbrenging
naar Noordwest-Rwanda,
en bij de arrestatie van (een onbekend aantal) Rwandese vluchtelingen na
hun terugkeer uit de DR Congo.
In eerdere jaren waren er ook meldingen van arrestaties en detenties op
grond van familiebanden met leden van de regering Habyarimana.
Vaker is de beschuldiging van deelname aan de genocide gebruikt om mensen te
laten arresteren die land of huizen bezitten, en hen zo te beletten deze
bezittingen terug te eisen. Een achttal actuele gevallen is gedocumenteerd,
met detentieperioden variërend van enkele dagen tot zes jaar. Eén van deze
acht gevangenen overleed, waarschijnlijk als gevolg van mishandeling. Velen
durven uit angst voor arrestatie hun illegaal bezette bezittingen niet terug
te vragen.
In strijd met de Arusha-akkoorden en ondanks beloften van de overheid
weigeren vele teruggekeerde 'oude' vluchtelingen het land en de huizen die
zij in bezit hebben genomen terug te geven en sommigen hebben de laatste
tijd meer bezit verworven.
Ten slotte zijn er aanwijzingen dat mensen zijn gearresteerd en gedetineerd
na aangifte door iemand die een persoonlijke rekening te vereffenen had.
Onlangs zijn vijf gevallen gemeld van Rwandezen die in het buitenland
gearresteerd zijn en naar Rwanda teruggevoerd.
Het zou gaan om personen die tot voor kort aanhangers van het RPF of
militairen in het RPA waren geweest. Naar verluidt heeft de voorzitter van
de Nationale Mensenrechtencommissie deze arrestaties onder de aandacht van
generaal Kagame gebracht.
Buiten het grondgebied van Rwanda, in het oosten van de DR Congo, hebben de
Goma-factie van de
Rassemblement Congolais pour la Démocratie
(RCD-Goma) en zijn Rwandese bondgenoot het RPA het afgelopen jaar
willekeurige arrestaties en illegale detenties gebruikt tegen leden van
mensenrechtengroepen, vrouwenorganisaties en andere ngo's.
Situatie in gevangenissen en detentiecentra
Van de 113.000 gevangenen verdacht van genocide bevinden zich naar schatting
80.000 in de 19 centrale gevangenissen en vergelijkbare centra en 33.000 in
de zogenaamde
cachots
(geïmproviseerde gevangenissen op gemeentelijk niveau). Daarnaast wordt een
onbekend aantal vastgehouden in militaire gevangenissen. De capaciteit van
de centrale en vergelijkbare gevangenissen is echter slechts 37.000.
De centrale gevangenis van Kigali, bestemd voor 500 à 1.000 gevangenen,
wordt nu bevolkt door 7.000 gevangenen.
De situatie in de gevangenissen is slecht, met name in de gemeentelijke
gevangenissen. Zware overbezetting, slechte hygiëne en medische zorg, en
onvoldoende voedsel veroorzaken ziekten en sterfgevallen. Mishandeling van
gevangenen komt veel voor, met name in de gemeentelijke gevangenissen. De
centrale gevangenissen worden regelmatig bezocht door vertegenwoordigers van
het Internationale Rode Kruis, die in principe voedsel en medicijnen
verstrekken. In de gemeentelijke gevangenissen wordt nauwelijks hulp
verleend door internationale humanitaire organisaties en is men afhankelijk
van voedsel gebracht door familieleden.
Sinds kort zijn enkele verbeteringen te constateren. Zo mogen in enkele
gevangenissen de gevangenen regelmatig naar buiten om werk te verrichten.
In strijd met de wet wordt een onbekend aantal burgers voor strafrechtelijke vergrijpen vastgehouden in al dan niet geheime militaire detentiecentra. In de meeste gevallen wordt de toegang ontzegd aan familie, advocaten, artsen en humanitaire organisaties. Weinig is bekend over de omstandigheden in deze centra, maar de schaarse berichten zijn verontrustend.
De grondwet verbiedt marteling. Slaan of afranselen bij arrestaties of
tijdens detentie komen echter zeer vaak voor. Ook ernstiger vormen van
mishandeling en foltering komen op grote schaal voor, met name in cachots,
in militaire detentiecentra en op sommige politiebureaus.
,
In een aantal gevallen zijn folteringen door politie of leger zo ernstig
geweest dat ze de dood tot gevolg hebben gehad. In 1999 werd een achttal
gevallen gemeld.
In de DR Congo hebben zowel het RPA, alsook de RCD-Goma, zich het afgelopen
jaar op grote schaal schuldig gemaakt aan martelingen.
In de loop van 1997 en 1998 verdwenen honderden zo niet duizenden mensen in
Rwanda. Van de meesten wordt aangenomen dat ze dood zijn. Sommige verblijven
waarschijnlijk in militaire detentiecentra.
In 1999 nam het aantal verdwijningen toegeschreven aan de autoriteiten af.
Het RPA pleegde het afgelopen jaar, na de onderdrukking van de opstand in het noordwesten, aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan in 1998. Slechts enkele incidenten werden gemeld; bij één van die incidenten, in het noordwesten, kwamen naar verluidt circa vijftig personen om.
De slechte omstandigheden in de gevangenissen leidden tot de dood van ruim
duizend personen in 1999.
Ook zijn incidenten bekend van het doden van mensen kort na hun vrijlating
uit de gevangenis, soms door soldaten, soms door de lokale bevolking. Toch
wijst de beschikbare informatie niet op een patroon van doodslag van
vrijgelaten gevangenen.
In het afgelopen jaar werden drie personen gedood door landmijnen,
overgebleven uit de oorlog van 1990-1994.
In de DR Congo worden nog steeds grote aantallen burgers gedood door het
RPA, als bondgenoot van de RCD-Goma.
De grondwet voorziet in de doodstraf voor de daders van genocide in
categorie 1. Het wetboek van strafrecht voorziet in de doodstraf voor moord.
Ook op desertie staat de doodstraf.
Het percentage genocidezaken waarin de doodstraf wordt uitgesproken is sinds
1997 continu gedaald, van 45% in 1997 naar 15% in 1999. In totaal waren
begin 2000 370 doodvonnissen uitgesproken. Ook door de militaire rechtbanken
zijn doodvonnissen uitgesproken vanwege genocide of ernstig wangedrag. De
aantallen zijn echter onbekend. Sinds april 1998 is de doodstraf niet meer
voltrokken. De regering heeft echter nooit aangegeven dat de uitgesproken
doodvonnissen niet uitgevoerd zullen worden.
3.4 Positie van specifieke groepen
Zoals uit het voorgaande blijkt bestaan in de Rwandese maatschappij meer scheidslijnen dan de etnische, en zijn de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen geen monolithische blokken. Overigens blijft het onderscheid tussen deze twee groepen relatief: sinds generaties vonden huwelijken tussen beide groepen plaats. Sinds 1994 is het officiële regeringsbeleid gericht op uitbanning van etnische discriminatie. De etnische afkomst wordt dan ook niet meer geregistreerd. Naar schatting is thans zeker 80% van de bevolking Hutu.
De scheidslijnen in de Rwandese samenleving zijn van oudsher niet alleen etnische, maar ook sociale en politieke. In de historie waren de Tutsi veetelers, die gemiddeld rijker waren en meer politieke macht hadden. De Hutu waren landbouwers en gemiddeld armer, en werden politiek overheerst. Sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.
Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden van de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen. De laatsten zijn engelstalig, veelal redelijk opgeleid en in goeden doen. In Rwanda heeft een groot deel van hen zich gevestigd in Kigali en daar de moderne economie naar zich toegetrokken. Zij beheersen in toenemende mate het RPF en de regering. De Tutsi overlevenden van de genocide spreken daarentegen Frans. Zij zijn politiek (nog) invloedrijk, al is binnen deze groep in toenemende mate sprake van teleurstelling over het beleid van de regering.
De Hutu gemeenschap is franstalig. Na 1994 heeft een zekere mate van
politieke en economische marginalisatie van de Hutu plaatsgevonden. Circa
twee miljoen Hutu zijn in 1994 Rwanda ontvlucht, maar inmiddels grotendeels
teruggekeerd. Vele daders of verdachten van de genocide bevinden zich in
gevangenschap. Daarnaast bestaat een groep, naar schatting 15 à 20.000
mensen, extremistische Hutu ('ex-FAR/Interahamwe') die zich gewapend verzet
tegen de Rwandese regering. Deze groep bevindt zich inmiddels grotendeels in
de DR Congo. Vele Hutu leven van de landbouw en wonen op het platteland,
maar er zijn ook rijke Hutu. De meerderheid is politiek gematigd en bereid
de macht te delen met de Tutsi. Wel voelen sommigen zich gediscrimineerd
door de regering, bijvoorbeeld in het imidugudu-beleid (zie hoofdstuk 2.3).
Ook voelt men zich onvoldoende beschermd door de overheid bij het rechtmatig
terugclaimen van bezittingen (zie hoofdstuk 3.3.6). Sommige Hutu
beschuldigen de overheid ervan Tutsi voorrang te geven bij de werving van
personeel, de toelating tot beroepsopleidingen en de rekrutering voor het
leger. Sommige organisaties klagen erover dat de overheid in deze zaken
voorrang geeft aan engelstalige Tutsi.
De Twa-gemeenschap, die in 1993 werd geschat op 30.000 personen, bestaat nu
waarschijnlijk uit minder dan 15.000 personen.
Deze groep is gemarginaliseerd in Rwanda. Er is geen bewuste discriminatie
tegen de Twa. De Nationale Commissie voor Eenheid en Verzoening heeft in
april 2000 aandacht gevraagd voor de positie van de Twa's. Een zevental
ngo's behartigt de belangen van de Twa.
Seksueel geweld tegen vrouwen
Tijdens de genocide van 1994 werden vrouwen op grote schaal slachtoffer van
seksueel geweld. Naar schatting vijftig procent is daarbij besmet met het
HIV-virus. Deze misdaden werden gepleegd door leden van de Interahamwe,
andere burgers en militairen van het Rwandese leger (de
Forces Armées Rwandaises)
. Bestuurlijke, politieke en militaire leiders evenals militieleiders gaven
opdracht tot de moorden en seksuele misdrijven of lieten ze toe, als middel
om hun politieke doelen te bereiken. Het seksuele geweld vond in
verschillende vormen plaats: individuele verkrachting, groepsverkrachting,
verkrachting met scherpe voorwerpen, seksuele verminking of seksuele
slavernij. Veelal vormden de misdrijven onderdeel van een patroon, waarbij
de vrouwen werden verkracht nadat zij getuige waren geweest van de marteling
van en moord op hun familieleden en de verwoesting en plundering van hun
huizen.
Overigens waren er ook vrouwen onder de daders van de genocide.
Een belangrijke ontwikkeling in de strijd tegen seksueel geweld was de
veroordeling op 2 september 1998 van Jean-Paul Akayesu, oud-burgemeester van
Taba, door het ICTR tot levenslange gevangenisstraf vanwege deelname aan de
genocide en verkrachting. Dit was de eerste keer dat het tribunaal een
veroordeling wegens genocide uitsprak en de eerste keer dat verkrachting
werd behandeld als een misdaad tegen de menselijkheid.
In Rwanda wordt verkrachting niet langer beschouwd als een misdaad van
categorie 4, maar van categorie 1.
Een apart probleem vormen de 5.500 vrouwen in de gevangenis, waarvan
ongeveer 600 vrouwen met jonge kinderen. Voor hen bestaat in de meeste
gevallen een aparte afdeling, maar niettemin zijn verkrachtingen door
bewakers of mannelijke gevangenen een groot probleem. Vrouwen en kinderen
hebben fysiek en psychologisch het meest te lijden van de overbevolking in
de gevangenissen.
Ook in de huidige maatschappij komt (seksueel) geweld tegen vrouwen veel
voor, met name binnen de families. Ook (zeer jonge) kinderen zijn het
slachtoffer van verkrachtingen. Onlangs is een aantal mannen veroordeeld die
kinderen hadden verkracht omdat zij ervan overtuigd waren dat ze op die
wijze zouden genezen van aids. Vrouwenorganisaties besteden veel aandacht
aan het voorkomen van seksueel geweld. Er is een wet aangenomen in het
parlement waardoor het mogelijk is zwaardere straffen uit te spreken tegen
daders van seksueel geweld, maar minderjarige vrouwen blijven in een zeer
kwetsbare positie.
Discriminatie van vrouwen
Vrouwen worden geconfronteerd met discriminatie. Traditioneel verrichten de
vrouwen het meeste werk in de landbouw en is hun rol in de moderne sector
beperkt. Ze hebben beperkte mogelijkheden onderwijs te volgen of buitenshuis
werk te vinden.
In de categorie 'arme huishoudens' staat in de meeste gevallen een vrouw of
een kind aan het hoofd. Al deze vrouwen, wat ook hun sociale status is
(Tutsi, Hutu, ontheemde, teruggekeerde), staan tegenover grote problemen
vanwege de recente geschiedenis en hun traditioneel ondergeschikte status.
Zij moeten zien rond te komen, hun huizen te herbouwen en kinderen groot te
brengen.
In juli 1999 ging het parlement akkoord met wijzigingen van het burgerlijk
wetboek waarmee discriminatie van vrouwen op het gebied van erfrecht en
eigendomsrecht wordt geëlimineerd, zij het dat dit alleen betrekking heeft
op gehuwde vrouwen. Het ministerie van Gender en Vrouwen en Ontwikkeling
behartigt actief de belangen van vrouwen.
Ook kinderen en adolescenten namen deel aan de genocide. Sommige daders
waren niet ouder dan tien jaar. Sommigen gaven zelfs leiding aan anderen.
Als gevolg daarvan bestaat er sterke druk in de samenleving om hen te
berechten als volwassenen. In Rwanda is de wettelijke leeftijd van
meerderjarigheid 21 jaar (burgerlijk wetboek), maar voor het strafrecht 18
jaar (wetboek van strafrecht)
: jongeren die op het moment van het misdrijf tussen de veertien en achttien
jaar oud zijn worden verminderd verantwoordelijk gehouden, en kinderen
jonger dan veertien jaar zijn nog in het geheel niet verantwoordelijk.
Minderjarigen beschuldigd van deelname aan de genocide verschijnen voor een
'gespecialiseerd speciaal hof' en moeten rechtsbijstand krijgen. Deze regels
worden gerespecteerd.
Begin 2000 zaten nog meer dan 4.400 personen die op het moment van hun
misdaad jonger dan achttien jaar waren in de gevangenis (waarvan 3.030 begin
2000 nog minderjarig waren
), ondanks beloften van de overheid alle kinderen vrij te laten. Slechts
dertig procent had een volledig dossier. Meer dan 450 kinderen waren formeel
onschuldig bevonden maar zaten nog vast. Slechts bijna tweehonderd kinderen
waren in 1999 vrijgelaten.
25 kinderen jonger dan veertien jaar zaten begin 2000 nog vast. Ongeveer
300 minderjarigen zijn sinds 1995 overgebracht naar een heropvoedingscentrum
in Gitagata, buiten Kigali.
Kinderen blijven een kwetsbare groep in de huidige samenleving, zoals blijkt
uit het aantal wezen, kinderen dat aan het hoofd staat van een familie,
straatkinderen en jeugdige delinquenten. Er zijn veel straatkinderen in
Kigali en bijvoorbeeld Butare (universiteitsstad in het zuiden) die niets
anders kunnen dan bedelen om in leven te blijven. De overheid pakt
regelmatig straatkinderen op en deporteert hen naar geïsoleerde
heropvoedingskampen
(een van die kampen in Gikongoro is begin 1999 gesloten). Sommige kinderen
gaan na enkele maanden terug naar hun gemeente. Overigens biedt de overheid
geen opvangmogelijkheden voor minderjarigen.
In Rwanda zijn ongeveer 60.000 gezinnen die alleen uit kinderen bestaan, met
in totaal zo'n 300.000 kinderen.
Ze leven aan de zelfkant van de maatschappij, veelal zonder hulp, niet
zelden misbruikt en bedreigd. Soms worden oorlogswezen min of meer
opgevangen binnen het sociale netwerk voor zover dat nog rest, bijvoorbeeld
via buren of verre familie. Meestal moeten ze het alleen zien te redden.
UNICEF steunt in Rwanda een aantal hulporganisaties die zich bezighouden met
de opvang en begeleiding van kindgezinnen. Door al deze organisaties wordt
nog geen kwart van het totaal aantal kindgezinnen bereikt. Gebrek aan
bescherming is het grootste gevaar dat het kindgezin bedreigt. In veel
gevallen worden de kinderen door buren of familie uit hun ouderlijk huis
gezet. Ook AIDS-wezen worden uit hun huis gezet zodra de ouders zijn
gestorven.
Weliswaar bepaalt de wet dat de kinderen het huis mogen erven, maar in de
praktijk kunnen de kinderen naleving niet afdwingen. Meisjes, die in
driekwart van de kindgezinnen de leiding nemen, worden door buren vaak
uitgebuit als werkkracht. De overheid laat wezen gratis toe tot de lagere
school. Dan moet de wees wel kunnen aantonen dat hij/zij wees is, hetgeen
onmogelijk is in gevallen waarbij een ouder wordt vermist.
Seksueel geweld tegen kinderen is wijdverbreid, met name in geïsoleerde gemeenschappen, en in 1998 hielp UNICEF vijftig kinderen getuigen voor het parlement. Het parlement heeft inmiddels een wet in voorbereiding.
Jongeren kunnen vanaf zeventien jaar dienst nemen in het leger.
Straatkinderen (sommige jonger dan zeventien jaar) zijn gedwongen
gerekruteerd om in de DR Congo te vechten.
Rwanda heeft de laatste vijf jaar niet gerapporteerd in het kader van de
Conventie over de Rechten van het Kind.
Rwanda heeft geen dienstplicht. Wel vindt gedwongen rekrutering plaats,
vooral onder jongeren. Naar verluidt rekruteert de overheid onder dwang
personen voor de oorlog in de DR Congo. De leden van de Local Defence Forces
worden officieel uit en door de bevolking op celluleniveau gekozen. Ook hier
kan echter (stille) dwang niet uitgesloten worden. Met name in 1997 en 1998
waren er aanwijzingen dat de ex-FAR/Interahamwe actief aan het recruteren
was, met name in het noordwesten.
Op desertie staat de doodstraf.
3.5 Samenvatting
Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft de situatie in Rwanda zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds vanuit het noordwesten (de provincies Gisenyi en Ruhengeri) gemeld, daar de situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie, welke op incidentele schaal voorkomt.
Rwanda blijft een verdeelde samenleving, ondanks pogingen van de regering het verzoeningsproces op gang te brengen en de kwetsbare groepen te beschermen. Belangrijke redenen tot zorg vormen de 140.000 personen in de gevangenissen, het ontoereikende respect voor de fundamentele vrijheden en het imidugudu-beleid.
In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken. Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.
De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.
Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden
van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude'
vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden
onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als
ex-Far/Interahamwe. De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels in
de DR Congo.
Er zijn aanwijzingen voor een patroon van gerichte arrestaties en detenties,
namelijk van politieke tegenstanders van de regering, van mensen (vooral
Hutu) die land of huizen bezitten, en van mensen met wie een persoonlijke
rekening vereffend moet worden.
De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de
berechting van de daders in de genocide. Het is niet gelukt de verdachten
een volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren
verbeteringen geconstateerd. De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet de
internationaal aanvaarde garanties voor een eerlijk proces. Met name bestaat
bezorgdheid over het recht op wettelijke bijstand, de competentie van de
rechters en het recht op beroep.
Mensenrechtenorganisaties spreken zich niet categorisch uit tegen gacaca,
daar men erkent dat de achterstanden in de berechting van genocideverdachten
om onconventionele oplossingen vragen.
Er waren vele geloofwaardige berichten van martelingen. Het aantal
verdwijningen toegeschreven aan de overheid nam in 1999 af. Het RPA pleegde
in het afgelopen jaar aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan
het jaar daarvoor.
4 Vluchtelingen en ontheemden
De meeste vluchtelingen van 1994 zijn inmiddels uit Burundi, Tanzania en de DR Congo in Rwanda teruggekeerd. Eind 1999 bevonden zich nog slechts 83.640 Rwandese vluchtelingen buiten het land. Dat waren er overigens ruim 10.000 meer dan aan het begin van dat jaar. Van deze vluchtelingen bevonden zich (eind 1999) 62.400 in de buurlanden. Een stijging deed zich voor in Tanzania (van 4.800 begin 1999 naar 20.100
aan het eind van dat jaar), en een lichte daling (2.000 vluchtelingen) in de DR Congo. Onder de totaalcijfers gaan overigens tegengestelde bewegingen schuil. Zo werden in 1999 vanuit de DR Congo 36.000 Rwandezen gerepatrieerd onder begeleiding van UNHCR. Vanuit Tanzania werden 1.000 Rwandezen gerepatrieerd, terwijl in dat land 1.300 Rwandezen door UNHCR als 'prima facie' vluchteling erkend werden. Voorzag UNHCR half 1999 nog een versnelling van het terugkeerprogramma vanuit Tanzania , in september 1999 was de verwachting omgeslagen en werd geen grootschalige repatriatie meer voorzien, gegeven de gestage, zij het bescheiden, instroom van Rwandese vluchtelingen in Tanzania.
In mei 2000 meldde UNHCR dat maandelijks naar schatting duizend Rwandese vluchtelingen terugkeren naar Rwanda, grotendeels uit de DR Congo. De terugkeer uit Tanzania en Burundi is daarentegen verwaarloosbaar.
In Europese landen bevonden zich eind 1999 ruim 2.000 Rwandese
vluchtelingen, hetgeen een lichte stijging (namelijk met circa 200 personen)
betekent vergeleken met het begin van dat jaar.
4.1 Vluchtmotieven
De motieven achter de aanhoudende vluchtelingenstromen vanuit Rwanda, onder meer naar Tanzania, zijn niet goed bekend
, maar naar alle waarschijnlijkheid vooral gelegen in de politieke en militaire instabiliteit in de regio en in individuele vrees voor vervolging. In de vluchtelingenstromen vanuit Rwanda gaat het lang niet altijd om Rwandezen die hun eigen land ontvluchten. Vaak betreft het Rwandese of andere vluchtelingen die vanuit een derde land via Rwanda naar elders vluchten.
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheden
Uit het buitenland terugkerende vluchtelingen worden enkele dagen opgevangen in een doorgangskamp. Daarna kunnen zij veilig terugkeren, maar niet vrij kiezen waarheen zij gaan. In beginsel worden zij in de commune gehuisvest waar zij vandaan komen. Er zijn geen berichten van systematische represailles of dwang tegenover teruggekeerden, met uitzondering van meldingen van mensenrechtenorganisaties dat sommige teruggekeerden gedwongen gerekruteerd zijn voor het leger in het noordwesten.
Wel kunnen Rwandezen die na 1994 niet naar Rwanda zijn teruggekeerd, bij
terugkeer, bijvoorbeeld vanuit een westers land, in de speciale aandacht van
zowel de autoriteiten als de bevolking komen te staan. Men zal zich afvragen
waarom zij niet eerder naar Rwanda zijn teruggekeerd, of zij iets op hun
kerfstok hebben en of zij gegronde reden hebben om te vrezen voor
(gerechtelijke) vervolging door de overheid.
De ontvangst en reïntegratie van terugkerende vluchtelingen uit de DR Congo
is in de loop van 1999 gestaag verbeterd.
UNHCR assisteert nog bij de directe opvang van terugkerenden
(terugkeerpakket, transport).
Half 1999 leefden nog naar schatting 350.000 gezinnen onder plastic zeilen
en ruim 60.000 families in ernstig beschadigde huizen. Hun situatie op het
gebied van huisvesting, drinkwater, gezondheidszorg en onderwijs is precair.
4.3 Beleid van andere westerse landen
België ontving in 1999 en 2000 tot op heden verreweg de meeste Rwandese asielverzoeken, namelijk 1007 in 1999 en 154 van januari - maart 2000. Van deze verzoeken werden er 541 ingewilligd en 201 afgewezen over de gehele genoemde periode. Men acht vervolgingsrisico's aanwezig voor vele groepen: Hutu in het algemeen en de intellectuelen in het bijzonder, maar ook Tutsi, met name degenen die vóór de inval van Kagame al in Rwanda waren. Slechts zij die aanhangers zijn van de regering worden geacht minder of geen risico op vervolging te lopen.
België heeft tot nu toe geen enkele afgewezen Rwandese asielzoeker naar Rwanda verwijderd, mede omdat de Rwandese autoriteiten geen medewerking verlenen.
In Frankrijk bedroeg het aantal eerste asielaanvragen van Rwandezen in de periode 1999 tot en met de eerste drie maanden van 2000 in totaal 322, terwijl in die periode 246 aanvragen werden ingewilligd. Bij de beoordeling worden geen categorieën gehanteerd van personen die een verhoogd risico zouden lopen. Er vinden geen verwijderingen naar Rwanda plaats.
In het Verenigd Koninkrijk werden in 1999 door Rwandezen 820 aanvragen
ingediend. In dertig gevallen werd inmiddels een beslissing genomen, waarbij
in twintig gevallen een verblijfstitel (vluchtelingenstatus of
exceptional leave to remain
) werd verleend. In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid
gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Evenmin worden afgewezen
Rwandese asielzoekers teruggestuurd.
In Duitsland werd tussen 1 januari 1999 en 1 maart 2000 op 390
asielverzoeken van Rwandezen beslist. Daarvan werden 106 ingewilligd en 252
afgewezen. In de overige gevallen betreft het toelating op humanitaire
gronden of administratieve afdoening. In Duitsland komen Hutu in aanmerking
voor asiel indien zij een functie hebben bekleed in de oude regering en/of
in Duitsland '
exilpolitisch'
actief zijn geweest. Aan Rwandese afgewezen asielzoekers die afkomstig zijn
uit de provincies Gisenyi of Ruhengeri of die een ziekte hebben die in
Rwanda niet kan worden behandeld wordt verder verblijf in Duitsland op
humanitaire gronden toegestaan (in de bovengenoemde periode elf Rwandezen).
In de genoemde periode vond één verwijdering plaats naar Rwanda (Kigali). Er
zijn geen gevallen bekend waarbij Rwandezen bij terugkeer problemen van de
kant van de autoriteiten hebben ondervonden.
In Zwitserland werden tussen januari 1999 en maart 2000 zestig
asielaanvragen door Rwandezen ingediend. Geen daarvan werd vooralsnog
ingewilligd. In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid
gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Eén afgewezen asielzoeker
werd verwijderd naar Kigali.
Oostenrijk ontving in de genoemde periode 38 asielaanvragen van Rwandezen.
Acht werden ingewilligd en acht werden afgewezen. In het toelatingsbeleid
wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Rwandese
asielzoekers. Geen enkele afgewezen Rwandese asielzoeker werd in deze
periode verwijderd naar Rwanda.
In Ierland werden in de genoemde periode 26 asielaanvragen ingediend door
Rwandezen. Slechts drie werden ingewilligd, 32 werden afgewezen. Bij de
beoordeling van asielverzoeken wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt
naar categorieën Rwandese asielzoekers. Tot voor kort en sedert begin 1999
konden afgewezen asielzoekers (op grond van een uitspraak van het Ierse
Hooggerechtshof) niet Ierland worden uitgezet. Thans worden in het kader van
een nieuwe vreemdelingenwetgeving de nodige administratieve voorbereidingen
getroffen, die daadwerkelijke uitzetting mogelijk moeten maken.
Dertien Rwandezen vroegen in de genoemde periode asiel aan in Spanje. Allen werden toegelaten, waarbij drie op humanitaire gronden. Spanje hanteert bij de beoordeling geen specifiek beleid. Vier Rwandezen werden naar Kigali uitgewezen, maar niet bekend is of dit afgewezen asielzoekers betrof.
Zweden registreerde in de genoemde periode 25 asielaanvragen van Rwandezen.
Over dit tijdvak werden elf asielverzoeken ingewilligd, waarvan twee op
humanitaire gronden. Zweden acht de algemene situatie in Rwanda te slecht om
afgewezen asielzoekers gedwongen terug te zenden. Wel zijn enkele Rwandese
asielzoekers vrijwillig teruggekeerd naar Rwanda.
Denemarken registreerde in de periode januari 1999 tot mei 2000 in totaal 32
asielverzoeken van Rwandezen. In deze periode werden zes verzoeken
afgewezen. Aan negen personen werd de vluchtelingenstatus verleend, terwijl
vijf personen een
de facto
status kregen en één persoon een status op humanitaire gronden. Er wordt
geen specifiek toelatingsbeleid gevoerd op Rwanda. In 1999 en 2000 werden
geen afgewezen Rwandese asielzoekers naar Rwanda verwijderd.
Noorwegen ontving over de genoemde periode slechts vijf asielverzoeken van Rwandezen en deze zijn nog in behandeling. Er wordt geen specifiek toelatingsbeleid gevoerd op Rwanda. Er is nog niemand uitgewezen, en in de huidige situatie, die door Oslo wordt ingeschat als slechter dan enige maanden geleden, is van uitwijzing ook geen sprake.
Van de in Finland ingediende vier Rwandese asielverzoeken in de genoemde
periode is inmiddels in twee gevallen een vergunning tot voorlopig verblijf
verleend. De andere twee gevallen zijn nog in behandeling. Er is geen
recente ervaring met uitzetting.
4.4 UNHCR-beleid
UNHCR-Genève meldt, op grond van eigen observaties en betrouwbare rapporten van mensenrechtenorganisaties, dat in Rwanda vervolging plaatsvindt. Het regime is zeer gericht op de veiligheid en staat geen afwijkende meningen toe, aldus UNHCR. Leden van de Hutu bevolkingsgroep zouden verdacht kunnen worden van sympathie voor en steun aan bewegingen die zich tegenover de door het RPF beheerste regering opstellen. In dit verband zijn vele gevallen van misbruik door de local defence forces gemeld. Ook is in de laatste maanden vervolging van individuele leden van de Tutsi bevolkingsgroep aan de UNHCR gemeld.
UNHCR acht de veiligheidssituatie in de laatste achttien maanden aanzienlijk verbeterd, ook in het noordwesten. De stabiliteit van deze verbetering zal sterk afhankelijk zijn van de succesvolle herintegratie van teruggekeerde en nog terug te keren vluchtelingen, en van de geopolitieke ontwikkelingen in het Grote-Merengebied.
Het leven in de stedelijke gebieden wordt door UNHCR in het algemeen veilig geacht, zij het moeilijk vanwege het gebrek aan economische mogelijkheden. Risico's voor willekeurig geweld op het platteland kunnen niet geheel worden uitgesloten, al zijn deze risico's aanmerkelijk afgenomen.
UNHCR beschikt niet over gedetailleerde informatie of personen problemen
zouden kunnen ondervinden als zij in het buitenland asiel hebben
aangevraagd. Gegeven de intolerantie van de autoriteiten acht UNHCR
problemen niet uitgesloten.
UNHCR acht terugkeer naar Rwanda van afgewezen asielzoekers mogelijk, mits
ieder geval zorgvuldig wordt bezien.
5
Samenvatting
Van 1990-1994 voerde het Rwandan Patriotic Front vanuit Uganda in Rwanda oorlog tegen het Rwandese leger. De onopgehelderde moord op de Hutu president Habyarimana op 6 april 1994 werd gevolgd door de eliminatie van zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op de Tutsi, waarbij naar schatting 800.000 mensen het leven lieten. In juli 1994 nam het RPF de macht in Kigali over en maakte zo een einde aan de genocide. Eind 1996 ontketenden ex-FAR/Interahamwe een opstand in Noordwest-Rwanda met als doel het RPF te verdrijven. In de tweede helft van 1998 werd deze opstand door het RPF bedwongen, waarbij de ex-FAR/Interahamwe de DR Congo in gedreven werden.
Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog in de DR Congo kwam nauwelijks dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu milities actief in de DR Congo, kan worden beheerst.
Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de
voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch
gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de
sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is dan
ook één van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering
zich geplaatst ziet.
Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van
overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale
verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid
voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste
bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop.
Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde
overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate
niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de
democratisering nog verre van voltooid is. Ook het proces van verzoening is
in Rwanda nog verre van voltooid.
In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de
Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken.
Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en
sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.
De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.
Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden
van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude'
vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden
onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als
ex-Far/Interahamwe. De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels
buiten het land, namelijk in de DR Congo.
Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en
huisvesting. In Rwanda en internationaal zijn de meningen over het
imidugudu-beleid verdeeld en bestaat bezorgdheid over dwang bij de
hervestiging en over mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie.
Rwandese critici van de regering vermoeden in dit beleid een verborgen
agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen aan land te
helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe' vluchtelingen.
De veiligheidssituatie in Rwanda is thans in het algemeen goed. In het noordwesten is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer sporadische invallen van Interahamwe, nog steeds niet geheel stabiel. In het land heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid. De overheid geeft een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten in 1999 dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is laag.
De overheid beschikt over verschillende veiligheidsdiensten: het leger, de
politie en de local defence forces (LDF). De LDF bestaan uit groepen
militair getrainde jongeren onder het bevel van het gemeentebestuur en onder
toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is
geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. In theorie zijn de
LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in rapportages van
mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik
van geweld en banditisme door LDF-leden.
Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de
politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De armoede in
Rwanda is groot en het economische potentieel beperkt. De Hutu vrezen
economische marginalisering. De laatste jaren maakte Rwanda een economische
inhaalslag na de volledige ineenstorting in 1994. De economie draait nu op
ongeveer 90% van het niveau van vóór de genocide (toen overigens de armoede
ook al wijdverbreid was).
Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een
aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft
de situatie in Rwanda zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds
vanuit het noordwesten (de provincies Gisenyi en Ruhengeri) gemeld, daar de
situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali
hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie,
welke op incidentele schaal voorkomt.
Er zijn aanwijzingen voor een patroon van gerichte arrestaties en detenties,
namelijk van politieke tegenstanders van de regering, van mensen (vooral
Hutu) die land of huizen bezitten, en van mensen met wie een persoonlijke
rekening vereffend moet worden.
De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de
berechting van de daders in de genocide. Er zitten nog 113.000
genocideverdachten in de gevangenissen. Het is niet gelukt de verdachten een
volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren
verbeteringen geconstateerd. De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet
alle internationaal aanvaarde garanties voor een eerlijk proces. Toch achten
velen gacaca op dit moment het enige geloofwaardige alternatief om de
genocideverdachten binnen een enigszins redelijke termijn te berechten.
Er waren geloofwaardige berichten van martelingen. Het aantal verdwijningen
toegeschreven aan de overheid nam in 1999 af. Het RPA pleegde in het
afgelopen jaar aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan het jaar
daarvoor. Gedwongen rekrutering voor het RPA, vooral van jongeren, komt
voor.
De meeste vluchtelingen van 1994 zijn inmiddels uit Burundi, Tanzania en de
DR Congo in Rwanda teruggekeerd. Eind 1999 bevonden zich nog slechts 83.640
Rwandese vluchtelingen buiten het land. Nog steeds ontvluchten bescheiden
aantallen mensen het land. Tegelijkertijd keren er ongeveer duizend per
maand terug.
Uit het buitenland terugkerende vluchtelingen kunnen veilig terugkeren, maar
niet vrij kiezen waarheen zij gaan. In beginsel worden zij gehuisvest in de
commune waar zij vandaan komen. Er zijn geen berichten van systematische
represailles of dwang tegenover teruggekeerden, met uitzondering van
meldingen van mensenrechtenorganisaties dat sommige teruggekeerden gedwongen
gerekruteerd zijn voor het leger in het noordwesten.
UNHCR acht terugkeer naar Rwanda van afgewezen asielzoekers mogelijk, mits
ieder geval zorgvuldig wordt bezien.
De Europese landen verwijderen niet of op zeer kleine schaal afgewezen
Rwandese asielzoekers naar Rwanda.
6
Literatuurlijst
African Rights, Rwanda: death, despair and defiance (London, herziene versie 1995)
African Rights, Rwanda, the Insurgency in the Northwest (z.j.)
Amnesty International, Rwanda: the troubled course of justice (April 2000)
Desforges, Alison, "Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Human
Rights Watch (1999)
Economic Intelligence Unit (EIU), Country Profile Rwanda 1999-2000; en
Quarterly Country Reports Rwanda (Londen, 1999, 2000)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Rwanda (Londen, 1999)
Hilhorst, D. en M. van Leeuwen, Villagisation in Rwanda, Wageningen
University (Wageningen, 1999)
Human Rights Watch, Shattered lives, Sexual violence during the Rwandan
genocide and its aftermath (1996)
Human Rights Watch, Rwanda: the search for security and human rights (april
2000)
Human Rights Watch, Rwanda, Human Rights Developments, World Report 1999
Human Rights Watch, Democratic Republic of Congo, Eastern Congo ravaged; killing civilians and silencing protest, vol. 12, no. 3 (A) (May 2000)
Imbleau, Martin et William A. Schabas, Introduction au droit rwandais, Les
éditons Yvon Blais inc. (1998)
International Crisis Group (ICG), Five years after the genocide in Rwanda,
Justice in question (April 1999)
Kinderen eerst, Diane, in: no. 5 (oktober 1999)
Kuperman, Alan J., Rwanda in Retrospect, in: Foreign Affairs, Vol. 79, No. 1
Missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties naar het
Grote Merengebied in Afrika, Het Grote Merengebied; een regionaal
perspectief (augustus 1999)
Prendergast, John and Davod Smock, Postgenocidal Reconstruction: Building
Peace in Rwanda and Burundi, United States Institute of Peace (Washington,
1999)
Prunier, Gérard, The Rwanda crisis 1959-1994, history of a genocide (London,
1995)
Sarkin, Jeremy, The necessity and challenges of establishing a Truth and
Reconciliation Commission in Rwanda, in: Human Rights Quarterly, vol. 21,
no. 3, augustus 1999
UN/ECOSOC/Commission on Human Rights, Report on the human rights situation
in Rwanda, VN Speciale Vertegenwoordiger (February 2000)
UNHCR, UNHCR Mid-year progress report - Rwanda (1999)
UNHCR, UNHCR Country Profile - Rwanda (September 1999)
UNHCR, UNHCR Country Profile - Tanzania (September 1999)
UNHCR/Registration and statistical unit, Refugees and others of concern to
UNHCR, Draft global tables (April 2000)
UN/General Assembly, Situation of Human Rights in Rwanda (September 1999)
UN/OCHA, Integrated Regional Information Network (IRIN), Central and Eastern
Africa
US Department of State, 1999 Country Report on Human Rights Practices:
Rwanda (25 February 2000)
+++
BIJLAGE 1 POLITIEKE PARTIJEN
De politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in het parlement (anno 2000)
zijn:
1 Rwanda Country Profile 1999-2000, Economic Intelligence Unit (EIU)
(Londen, 1999), p.4
2 Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU (1999)
3 Over de oorsprong en betekenis van het onderscheid tussen Hutu en Tutsi
bestaat geen overeenstemming in Rwanda of daarbuiten. Voor een aantal
opvattingen zie bijlage 4.
4 Sinds de machtsovername door het RPF heeft de militaire tak van de
beweging de naam RPA gekregen.
5 Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU)
6 idem; en Africa South of the Sahara 2000
7 PARMEHUTU = Parti de l'Emancipation du Peuple Hutu
8 tenzij anders aangegeven: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU); en
Africa South of the Sahara 2000
9 Koning Kigeri V vluchtte naar het buitenland (uiteindelijk de VS).
10 de MDR (Mouvement Démocratique Républicain), de PL (Parti Libéral), de
PSD (Parti Social-Démocrate) en de PDC (Parti Démocratique Chrétien)
11 Rwanda in Retrospect, Alan J. Kuperman, in: Foreign Affairs, Volume 79
No. 1, p. 98-100. Schattingen over het totaal aantal doden in de genocide
lopen aanzienlijk uiteen, van 500.000 tot een miljoen. De meeste schattingen
in de media liggen dichter bij de 500.000, terwijl internationale ngo's die
in Rwanda onderzoek hebben gedaan rond de één miljoen aanhouden (The
necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation
Commission in Rwanda, Jeremy Sarkin, in: Human Rights Quarterly, vol. 21,
no. 3, augustus 1999, p. 767).
12 De eigenaar en hoofdredacteur van Kangura, Hassan Ngeze, gebruikte deze
krant vanaf midden 1990 om haatdragende boodschappen uit te dragen. De
krant, die in het Kinyarwanda verscheen, was bijzonder populair en heeft
zeker bijgedragen tot het aanwakkeren van de haat onder extreme Hutu tegen
de Tutsi (zie: Rwanda: death, despair and defiance, African Rights, London,
herziene versie 1995, p. 70-75)
13 Deze kleine groep behoorde niet uitsluitend tot de naaste omgeving van
Habyarimana, in Rwanda ook wel
akazu
genoemd. De leiders van de samenzwering lijken eerder enigszins van
Habyarimana verwijderd te zijn geraakt, nadat zij vroeger dichtbij hem
gestaan hadden. In het algemeen schijnen zij dichter bij de andere kant van
de
akazu
, namelijk de kringen rond de vrouw van Haybyarimana en haar zwagers te
hebben gestaan (zie: The Rwanda crisis 1959-1994, history of a genocide,
Gérard Prunier, London, 1995, p. 242)
14 "Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Alison des Forges,
Human Rights Watch (1999), p. 3-10, 222-237
15 Naar ideologie is het RPF een etnisch neutrale partij.
16 de MDR (Mouvement Démocratique Républicain), de PL (Parti Libéral), de
PSD (Parti Social-Démocrate) en de PDC (Parti Démocratique Chrétien)
17 tenzij anders aangegeven: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU); en
Africa South of the Sahara 2000, onder meer p. 871-873.
18 "Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Alison Desforges,
Human Rights Watch (1999)
19 Rwanda, the Insurgency in the Northwest, African Rights (z.j.)
20 Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU
21 Rwanda, the Insurgency in the Northwest, African Rights (z.j.)
22 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van een
missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties naar het
Grote Merengebied in Afrika (augustus 1999), p. 20 e.v.
23 Rwanda: the search for security and human rights abuses, Human Rights
Watch (April 2000)
24 Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi,
John Prendergast and Davod Smock, United States Institute of Peace
(Washington, 1999)
25 Rwanda, Human Rights Developments, Human Rights Watch World Report 1999
26 Country Profile Rwanda (EIU)
27 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 5
28 Rwanda, Human Rights Developments
29 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 21
30 Report on the human rights situation in Rwanda, Speciale
Vertegenwoordiger, UN/ECOSOC/Commission on Human Rights (February 2000),
hoofdstuk IX
31 EIU Country Profile Rwanda 1999-2000, p. 10
32 Rwanda Country Profile 1999-2000 (EIU)
33 World Report 1999: Rwanda, Human Rights Watch
34 dit hoofdstuk is gebaseerd op: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU);
Africa South of the Sahara 2000; en 1999 Country Report on Human Rights
Practices: Rwanda, US Department of State (DoS) (25 February 2000)
35 FPR - 13 zetels, MDR - 13 zetels, PSD - 13 zetels, PL - 13 zetels, RPA
- 6 zetels, PDC - 6 zetels, Parti démocrate islamique (PDI) - 6 zetels,
Parti socialiste rwandais (PSR) - 6 zetels, Union démocratique du peuple
rwandais (UDPR) - 2 zetels.
36 voor een overzicht van de bestuurlijke niveaus in Rwanda zie bijlage 2
37 Naar schatting verloor driekwart van het aantal Rwandese rechters het
leven in het geweld van 1994.
38 Voor een overzicht en beschrijving van de bestaande politieke partijen
zie bijlage 1
39 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 24; en:
Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi,
Prendergast e.a.
40 Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi,
Prendergast e.a.
41 overigens een gebruikelijke verkiezingswijze voor traditionele ambten
in vele niet-geletterde samenlevingen
42 Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi,
Prendergast e.a.; en: Report on the situation of human rights in Rwanda,
UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 8, 14; en: Country Report Rwanda 2nd qu. 1999
(EIU); en: Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999
43 Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999
44 zie voor wat bekend is: Rwanda: the search for security and human
rights abuses, HRW (April 2000)
45 Rwanda: the search for security and human rights abuses, Human Rights
Watch (April 2000)
46 Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999
47 Rwanda Country Report 2nd qu. 1999 (EIU)
48 Situation of Human Rights in Rwanda, UN/General Assembly (September
1999), hoofdstuk XIII
49 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000), p. 5
50 Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April
2000), voetnoot 24
51 Villagisation in Rwanda, D. Hilhorst en M. van Leeuwen, Wageningen
University (Wageningen, 1999)
52 vgl. ook: Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 29
53 Rwanda Country Report 2nd qu. 1999 (EIU), p. 12
54 Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April
2000), hst. I.2
55 Rwanda Country Report 3rd qu. 1999 (EIU), p. 12
56 dit gedeelte is grotendeels gebaseerd op de Rwanda Country Reports 1st
qu.1999 -1st qu. 2000 (EIU) en het Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU)
57 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 51
58 UN/OCHA, IRIN Central and Eastern Africa, week 22, 2000
59 Country Report Rwanda 1st qu. 2000 (EIU), p. 14
60 in het noordwesten zijn deze kampen volgens berichten meer gericht op
heropvoeding of zelfs op deelname aan de oorlog in de DR Congo (Rwanda: the
search for security and human rughts abuses, Human Rights Watch, vol. 12,
no. 1 (A) (April 2000)
61 Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)
62 Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)
63 Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)
64 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(February 2000)
65 Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (September 1999),
hoofdstuk XIII
66 Vgl. Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International
(April 2000), hst. II.3
67 The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation
Commission in Rwanda, Jeremy Sarkin, in: Human Rights Quarterly, Vol. 21,
no. 3, augustus 1999, The John Hopkins University Press, p. 767-823
68 The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation
Commission in Rwanda, Sarkin (1999)
69 Vgl. Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International
(April 2000), hst. II.3
70 The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation
Commission in Rwanda, Sarkin (1999)
71 Africa South of the Sahara 2000, Rwanda, p. 884
72 Introduction au droit rwandais, Martin Imbleau et William A. Schabas,
Les éditons Yvon Blais inc. (1998)
73 Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question,
International Crisis Group (ICG) (April 1999)
74 Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question, ICG
(1999)
75 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
76 Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999)
77 Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999); Report on the
situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000); Rwanda, the
troubled course of justice, AI (2000); Five years after the genocide in
Rwanda, Justice in question, ICG (1999); Het Grote Merengebied; een
regionaal perspectief (1999).
78 dezelfde bronnen als genoemd in voetnoot 77
79 Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999)
80 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)
81 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)
82 Rwanda, Human Rights Watch World Report 2000
83 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)
84 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)
85 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)
86 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
87 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
88 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)
89 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000);
en: Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)
90 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (1999)
91 In Rwanda is duale nationaliteit toegestaan.
92 Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April
2000)
93 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
94 Inmiddels zijn twee methoden om de arrestanten te classificeren weer
verlaten, bij gebrek aan succes: de selectiecommissies (
commissions de triage
) en de mobiele groepen (opgericht maart 1997, opgeheven begin 1998). De
mobiele groepen bezochten verscheidene gevangenissen om de dossiers van
arrestanten in voorarrest te onderzoeken. Een aantal vrijlatingen werd
aanbevolen als gevolg van hun werk, maar niet al die aanbevelingen werden
opgevolgd. Ook waren er berichten over nieuwe arrestaties uitgevoerd door de
mobiele groepen (Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000))
95 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
96 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
97 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
98 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
99 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
100 Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999
101 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
102 deze en de volgende alinea zijn grotendeels gebaseerd op: Rwanda, the
troubled course of justice, AI (April 2000)
103 Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April
2000)
104 zie ook: Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW
(April 2000): eind 1999 zouden op één locatie in Gisenyi 78 burgers door het
RPA worden vastgehouden.
105 zie ook: The necessity and challenges of establishing a Truth and
Reconciliation Commission in Rwanda, Sarkin (1999), p. 786; en: Rwanda: the
search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)
106 Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April
2000)
107 vergelijk ook: Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report
2000
108 Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April
2000)
109 Democratic Republic of Congo, Eastern Congo ravaged; killing civilians
and silencing protest, HRW, vol. 12, no. 3 (A) (May 2000)
110 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
111 Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)
112 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
113 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
114 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
115 DRC, Eastern Congo ravaged, HRW (May 2000)
116 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
117 Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 2000
118 Rwanda, the search for security and human rights abuses, HRW (2000),
en: 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
119 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
120 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
121 DRC, Eastern Congo ravaged, HRW (May 2000); en: 1999 Rwanda Country
Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
122 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
123 Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)
124 Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU
125 Vóór de oorlog van 1990-1994 werd op de scholen onderwezen in het
Kinyarwanda in de lagere klassen, en in het Frans in de hogere. Na de oorlog
is het Engels toegevoegd en is het onderwijs in de hogere klassen in
principe tweetalig, hoewel dit in de praktijk afhangt van de beschikbaarheid
van leerkrachten (Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU)
126 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
127 Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU
128 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000)
129 Shattered lives, Sexual violence during the Rwandan genocide and its
aftermath, HRW (1996)
130 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
131 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
132 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
133 Introduction au droit rwandais, M. Imbleau et W.A. Schabas, Les
éditions Yvon Blais inc. (1998), p. 129
134 Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)
135 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)
136 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000)
137 deze heropvoedingskampen zijn door de regering ingerichte kampen, waar
de kinderen 'normen en waarden' leren (en dus niet bijvoorbeeld een vak).
Kinderen ontsnappen regelmatig uit deze kampen.
138 Deze alinea is gebaseerd op: Diane, in: Kinderen eerst, no. 5 (oktober
1999), p. 16, 17
139 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000)
140 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000)
141 Refugees and others of concern to UNHCR, Draft global tables,
UNHCR/Registration and statistical unit (April 2000); andere
UNHCR-publikaties spreken echte slechts van 7.600 Rwandese vluchtelingen in
Tanzania (bijvoorbeeld: UNHCR Country Profile - Tanzania, UNHCR (September
1999))
142 UNHCR Mid-year progress report - Rwanda 1999, UNHCR
143 UNHCR Country profile - Tanzania, UNHCR (September 1999)
144 Refugees and others of concern to UNHCR, Draft global tables,
UNHCR/Registration and statistical unit (April 2000)
145 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000), p. 13
146 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000), p. 3
147 Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR
(2000), p. 13
148 UNHCR 1999 Mid-year progress report - Rwanda, en: UNHCR Country
Profile - Rwanda, UNHCR (September 1999)
149 Global Appeal 2000, Strategies and Programmes, UNHCR (Geneva, December
1999), p. 51
===