Wageningen Universiteit

Persbericht

16 maart 2001, nr. 015

Boeren voldoen nu al aan de stikstofverliesnormen van 2003

Goede mest stinkt niet

Een groep Friese melkveehouders realiseert een forse reductie van de stikstof (N)-overschotten: van 345 kg N/ha in 1996 naar 182 kg N-overschot/ha in 2000. 47% van de boeren strooide in 2000 minder dan 160 kg N/ha waarmee ze nu al lijken te voldoen aan de stifstofverliesnormen die pas gaan gelden in 2003. Dat blijkt uit een tussenrapportage van de Friese milieucoöperaties VEL (Vereniging Eastermars Lânsdouwe) en VANLA (Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Achtkarspelen) die sinds 1998, in samenwerking met Wageningen Universiteit, Praktijkonderzoek Veehouderij en NLTO, werken aan een nieuw milieuspoor. Tevens is op 16 maart het boek "Goede mest stinkt niet" van J. Eshuis en anderen verschenen, een studie binnen het VEL en VANLA project naar drijfmest, ervaringskennis en het terugdringen van mineralenverliezen in de melkveehouderij.

De vraag van de milieucoöperaties is helder: hoe kunnen de productieniveaus van grasland en koeien (en daarmee de inkomensniveaus) gehandhaafd blijven bij een gelijktijdige reductie van de mineralenverliezen cq nitraatuitspoeling en ammoniakemissie? De onderzoekers kozen voor een participatieve benadering en zochten samen met 60 boeren naar oplossingen. Men deed verdiepend onderzoek op 12 bedrijven en twee proefvelden. De aanpak kenmerkt zich door een afbouw van de minerale N en een verhoging van organisch gebonden N in de bodem-plant-dier kringloop. Enerzijds wordt dit bereikt door de kwaliteit van de mest te verbeteren via de voeding van de koeien, anderzijds door het land zo te gebruiken dat de natuurlijke bodemvruchtbaarheid verhoogd wordt en verdere afbouw van de kunstmestgift mogelijk is. De rol en dynamiek van boerenkennis wordt hierbij expliciet meegenomen.

Andere belangrijkste bevindingen
Studie op de 12 bedrijven wees het volgende uit:
* In de praktijk wijkt de relatie tussen organische stikstof en het stikstofleverend-vermogen van graslanden sterk af van wat voorheen werd aangenomen. Betere inschattingen kunnen een nauwkeurigere bemesting mogelijk maken.

* Metingen aan het bodemleven geven significante verschillen tussen bedrijven die bovengronds mestuitrijden ten opzichte van bedrijven die dat niet doen. De verschillen duiden op een lagere vermestinggraad (er is dus geen sprake van overmatig mestgebruik) bij bedrijven die bovengronds mest aanwenden.

Het onderzoek op de proefvelden laat zien dat:

* De gemiddelde stikstofbenutting bij bovengrondse toediening de werking van de zodenbemester benadert, dit wijkt duidelijk af van de huidige adviesbasis.

* Er totnogtoe geen effect van het toevoegmiddel Euromestmix (aan de mest) en Effectieve Microben (aan de bodem) is aangetoond.
* Er aanwijzingen zijn voor een negatieve invloed van zodenbemester op het bodemleven: het aantal regenwormen is lager en het leidt tot een microfauna die wijst op een hogere vermestinggraad.

Impact van het project
De participatieve aanpak zorgt voor een breed draagvlak van de milieuproblemen: zowel voorlopers als peloton en achterblijvers reduceren hun stikstof-verliezen.

Boek: "Goede mest stinkt niet"
Het boek beschrijft de vier manieren waarop boeren met drijfmest omgaan: mest dumpen, mest gebruiken, mest maken en biologisch boeren. De boeren die mest maken en de biologische boeren blijken over bijzonder waardevolle kennis te beschikken voor het terugdringen van de stikstofoverschotten zonder dat dit ten koste gaat van de productieresultaten. Bemestingsadviezen en het milieubeleid voor de melkveehouderij zijn gestoeld op aannames waarvan de juistheid op grond van dit onderzoek in twijfel getrokken moet worden. Het is daarmee ook meteen de vraag hoe effectief het milieubeleid is. In het beleid voeren technische maatregelen, zoals het onderwerken van mest en emissiearme stallen, de boventoon. Uit praktijkervaringen van de zodenbemester blijkt dat deze minder milieuvriendelijk is dan gedacht wordt. Het boek bepleit dat onderzoekers en beleidsmakers zich minder sterk moeten focussen op symptoombestrijding via aanwendingstechnieken, maar dat alle activiteiten gericht moeten zijn op het voorkomen dat makkelijk vervluchtigbare stikstof in de kringloop komt. Goede mest stinkt immers niet.