Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=411530



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag

Datum 16 maart 2001 Auteur Jan Klugkist

Kenmerk BSG 148/01 Telefoon 070-3485632

Blad /7 Fax 070-3485559

Bijlage(n) E-mail jan.klugkist@minbuza.nl

Betreft Beantwoording vragen van de leden Verhagen en Verburg over "een tekort aan ambtenaren op het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking"

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier uwer Kamer d.d. 15 maart, kenmerk 2000107950, waarbij gevoegd waren de door de leden Verhagen en Verburg overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij U ingediende vragen, heb ik de eer u, als bijlage dezes het antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.

de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

Antwoord van mevrouw Herfkens, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Verhagen en Verburg over "een tekort aan ambtenaren op het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking"

Vraag 1

Sinds wanneer heeft u te kampen met een tekort aan ambtenaren voor adequate voorbereiding en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid? 1)

Antwoord

Als minister zonder portefeuille in een ministerie van Buitenlandse Zaken
-- we kennen in Nederland geen "ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking", zoals u formuleert in de aanhef van uw vragen -- beschik ik niet over een eigen staf en heb ik slechts beperkte mogelijkheden om specialisten binnen te halen en vast te houden.

Direct bij mijn aantreden als minister ben ik met de Kamer in debat gegaan over de noodzaak de bilaterale hulp op een beperkt aantal landen te concentreren. Deze inzet was - zoals u weet -- mede ingegeven door zorg over de beperkte uitvoeringscapaciteit op het Ministerie en de noodzaak deze zo optimaal mogelijk in te zetten. Om dezelfde reden heb ik gesteld dat ik
-- waar dat op grond van kwaliteitscriteria mogelijk is - een groter deel van het budget via het multilaterale kanaal wil besteden. Ook heb ik in de Kamer regelmatig op het probleem van de "skill mix" gewezen. Tijdens het nota-overleg over het landenbeleid in juni 1999 (26 433, nr 14) sprak ik met de Kamer over het gebrek aan kennis, continuïteit en institutioneel geheugen binnen het apparaat, mede naar aanleiding van talrijke IOB evaluaties. Ik verwees naar het kernpunt in deze evaluaties, namelijk "dat wij teveel hooi op onze vork hebben genomen en dat onze kennis van landen en van de voorbereiding en de uitvoering van hulp te wensen overlaat". Bij het recente overleg over de nota Ondernemen tegen Armoede kwam de beperkte expertise binnen het Ministerie ten aanzien van de financiële sector nog aan de orde.

De kern van het probleem is niet dat mijn ambtenaren niet deskundig zijn - zoals in de media ten onrechte is opgetekend - maar dat we te weinig ambtenaren hebben voor de groeiende hoeveelheid middelen die we jaarlijks willen inzetten op armoedebestrijding, en dat bepaalde specialismen ontbreken of ondervertegenwoordigd zijn. De 'skill mix" binnen het departement is verre van optimaal.

Deze problematiek speelt al sinds de jaren zeventig. Toen nam onder het kabinet Den Uyl het budget voor Ontwikkelingssamenwerking scherp toe in verhouding tot de omvang van de bijbehorende staf. Het rapport van de Commissie Thomassen ("Rapport van de Commissie van Advies voor de Integratie") bracht dit dilemma al in 1976 aan het licht. In 1986 luidde de Rekenkamer expliciet de noodklok: er was een onhoudbare situatie ontstaan die een bedreiging vormde voor de kwaliteit van de Nederlandse hulp. Ook Novib pleitte in de publicatie "De volgende Minister" (1986) voor "kwalitatieve aanvulling" van het ambtelijk apparaat, mede in het licht van het verlies aan "gespecialiseerde kennis van en betrokkenheid bij Ontwikkelingssamenwerking" als gevolg van de integratie van het departementaal apparaat met de Buitenlandse Dienst. De toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de heer Bukman, stelde over de "skill mix" dat "het BZ- en OS-werk verschillende disciplines zijn met verschillende regels en verschillende vereisten". In het uitgebreide debat hierover met een bezorgde Kamer (UCV 16-17 september 1987), erkende hij dat de toenmalige afslankingsoperatie hem weinig speelruimte bood. Overigens noemde minister Bukman met name uitbreiding van de cofinanciering via multilaterale organisaties als de Wereldbank en uitbesteding bij de FMO van het zogenaamde industrieprogramma (het huidige ORET) als oplossing. Al met al bleef concrete actie uit. Sindsdien is met de verdere groei van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking de capaciteits-problematiek alleen maar nijpender geworden.

Het DAC sprak Nederland al eerder aan op de uitvoeringscapaciteit en dit punt stond bij de OESO-DAC missie die Nederland vorige week bezocht wederom bovenaan de agenda. Tijdens een openbare hearing die de NCDO op mijn verzoek op 8 maart j.l. ten behoeve van de DAC-examencommissie organiseerde, werd de gebrekkige implementatie capaciteit vanuit de universitaire wereld en door NGO's opgebracht als één van de belangrijkste kritiekpunten ten aanzien van het Nederlandse OS-beleid. In mijn reactie daarop heb ik deze zorg bevestigd langs de lijnen van mijn inbreng in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer van 6 maart jongstleden.

Vraag 2

Wat is de omvang van dit tekort?

Antwoord

Voor zover bekend is op dit moment nergens binnen de EU het aantal ambtenaren per bestede gulden zo laag als in de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking. In Nederland hebben we voor ruim 8 miljard gulden ongeveer 800 mensen in dienst, aanmerkelijk minder dan in het begin van de jaren negentig. De Britten bijvoorbeeld verwerken met 3300 mensen 3,2 miljard pond, bijna 11 miljard gulden. De Nederlandse capaciteit is dus slechts een derde van die van het VK.

Vraag 3

Betekent dit dat de huidige werkwijze op het departement in feite onverantwoord is? Zo niet, waar ligt dan de grens?

Antwoord

Naar mijn oordeel hebben we een grens bereikt en mag structurele versterking van de OS-staf niet langer uitblijven. De Kamer vraagt om heldere verantwoording over gestelde doelen, geleverde inspanningen om die doelen te bereiken en de mate waarin dit is gelukt. Ook vanuit de samenleving worden steeds nadrukkelijker vragen gesteld omtrent de kwaliteit en de resultaten van de door ons geleverde inspanningen. Ik juich dat zeer toe. Maar: die groeiende verantwoordingsplicht doet ook in toenemende mate een beroep op de kwaliteit en kwantiteit van het ambtelijk apparaat. Met de huidige omvang en bezetting is het haast ondoenlijk om aan de toegenomen eisen te voldoen.

Vraag 4

Waarom heeft u van dit tekort geen melding gemaakt bij de begrotingsbehandeling?

Antwoord

Uw geheugen laat u op dit punt kennelijk in de steek. Deze kwestie heb ik ook bij de laatste begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer uitgebreid aan de orde gesteld. "Hoewel mijn budget is gekoppeld aan het BNP, mijn staf is dat niet", zo stelde ik toen (Handelingen 2/11/2000, 18.1336). Mede op grond van het capaciteitsprobleem heb ik de beoogde stijging van het aandeel van de multilaterale hulp tot eenderde deel van het budget gemotiveerd: "Wij hebben het geld, maar niet de uitvoeringscapaciteit; zij hebben die wel, maar het geld niet!". De Kamer heeft echter middels de motie van CDA/Groen Links de door mij beoogde stijging van het multilaterale aandeel opgeschort. Daarmee is de capaciteitskwestie nog nijpender geworden.

Ook bij de begrotingsbehandeling in de Eerste Kamer heb ik deze kwestie expliciet aan de orde gesteld.

Vraag 5

Hoe valt dit tekort te rijmen met het nieuwe landenbeleid, dat juist onder andere door minder versnippering en meer begrotingssteun zou moeten leiden tot een geringere belasting van het ambtenarenapparaat?

Antwoord

Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en het tegengaan van kapitaalvernietiging zijn met de Kamer meerjarige exit-strategieën afgesproken voor de landen die afvallen. Van vermindering van de belasting van het apparaat zal daarom pas sprake zijn als dit proces is afgerond. Maar ook met deze maatregelen is het probleem niet opgelost.

Vraag 6

Waarom biedt de geïntegreerde structuur van het ambtenarenapparaat na de Herijking, opgezet om te komen tot een meer efficiënte inzet van personeel, geen soelaas?

Antwoord

De herijkingsoperatie was niet bedoeld om de omvang en skill mix van de ambtelijke staf op Ontwikkelingssamenwerking te versterken.

Vraag 7

In hoeverre worden activiteiten van Ontwikkelingssamenwerking ondersteund vanuit andere ministeries, bijvoorbeeld Economische Zaken?

Antwoord

Dit is niet aan de orde. Op andere ministeries is uiteraard geen specifieke ontwikkelingsdeskundigheid aanwezig. In het kader van de herijking is, zoals bekend, de landenkennis van Economische Zaken bij Buitenlandse Zaken ondergebracht.

Vraag 8

Waarom vindt u het lastig dat uw budget dagelijks met anderhalf miljoen gulden groeit door de automatische koppeling van het budget aan het BNP?

Antwoord

Ik heb me voor de groei van het ontwikkelingsbudget altijd voluit ingezet. Aan de budgettaire afspraken terzake in het Regeerakkoord mag op geen enkele wijze worden getornd. Voor structurele bestrijding van armoede en achterstelling in ontwikkelingslanden kan naar mijn oordeel nooit genoeg geld worden ingezet. Aan de 1.2 miljard mensen die nog in extreme armoede leven op deze wereld zijn we echter verplicht de impact van schaarse hulpmiddelen zo groot mogelijk te maken. In dit licht en met het oog op een optimale verantwoording naar Kamer en burgers over de besteding van de toevertrouwde middelen voor armoedebestrijding bepleit ik versterking van het ambtelijk apparaat.

Vraag 9

Maakt u zich zorgen over het feit dat u over een constant groeiend budget kunt beschikken en heeft u geld teveel?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 10

Zo ja, waarom besteedt u dan niet een groter deel van het ontwikkelingsbudget via de particuliere sector?

Antwoord

Bezien in het licht van het kleinschalige karakter en de beperkte absorptiecapaciteit van NGOs loopt reeds een fors deel van de begroting via deze sector. Bovendien gebeurt dit deels op basis van een automatische koppeling aan de groei van het budget.

Besteding via het bedrijfsleven (ORET/Miliev) is zeer arbeidsintensief, omdat een forse inspanning vereist is bij het veiligstellen van de ontwikkelingsrelevantie van deze programma's. Overigens blijkt keer op keer onderbesteding bij deze programma's. Uitbesteding bij de FMO, zoals al in 1987 bepleit door minister Bukman als bijdrage aan de oplossing van het capaciteitsprobleem, is inmiddels gerealiseerd.

Vraag 11

Wilt u af van de autonome groei van het ontwikkelingsbudget?

Antwoord

Nee.

Vraag 12

Doet u dit soort uitspraken omdat u eigenlijk uiteindelijk wil komen tot een Rijksdienst voor ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord

Nee, dat model spreekt mij niet aan. Ik geloof niet in de splitsing van beleid en uitvoering die samengaat met de instelling van zo'n Rijksdienst. Bovendien hebben we met de herijking een enorme kwaliteitsslag gemaakt met de coherentie tussen Buitenlands beleid en OS-beleid en met de delegatie naar de posten. Op die posten spreken we met één stem over buitenlands beleid, hetgeen sterk bijdraagt aan de coherentie, de geloofwaardigheid en de effectiviteit van het beleid. Wel ben ik van oordeel dat in een debat over de kwaliteit van de uitvoering van het OS-beleid geen optie op voorhand moet worden uitgesloten.


1) ANP-berichtgeving 8 maart jl. en bulletin van de NOS radionieuwsdienst 9 maart jl.

Kenmerk
Blad /1

===