Gemeente Den Haag

Persberichten >>

2001-03-21: Nota geeft richting aan hoogbouwpotenties

De ontwikkeling van hoogbouw in Den Haag heeft in de afgelopen tien jaar een hoge vlucht genomen en daarmee niet alleen het beeld, maar ook het imago van de stad ingrijpend veranderd. Nieuwe plannen zijn in ontwikkeling. Dit vormt de directe aanleiding voor een actualisatie van het hoogbouwbeleid waarmee het college van B&W gisteren heeft ingestemd.

De nota Hoogbouw in Den Haag moet richting geven aan de ontwikkeling van gebieden met hoogbouwpotenties zoals het centrum, de kust of de Binckhorst en als kader dienen voor toetsing en sturing van afzonderlijke hoogbouwplannen. Het voorgestelde beleid omvat drie lijnen:

*

Het actief inzetten van hoogbouw in gebieden waarin stedelijke dynamiek en economische vitaliteit voorop staan, zoals in het centrum, aan de kust en op knooppunten van vervoer.

*

Het temperen van dergelijke ontwikkelingen in gebieden waar de kwaliteit van gekoesterde woonmilieus voorrang geniet.
*

Aan de stadsranden is hoogbouw slechts bij hoge uitzondering mogelijk.

Kernpunt bij deze aanpak is het vermogen van hoogbouw om stedelijke dynamiek te sturen. Hoogbouw is een afspiegeling van economische, functionele en maatschappelijke processen en hoogbouw is uitdrukking van de betekenis van een plek.

In de nota wordt een aantal gebieden benoemd waar verdere ontwikkeling van hoogbouw wordt gestimuleerd. In Hoog Hage Plus (het gebied rond Nieuw Centrum, Hoog Hage en Beatrixkwartier), de Binckhorst en de omgeving van de A4 en de A12 krijgt de vitale werkstad vorm. In Scheveningen krijgt de stad aan zee een randstedelijk ambitieniveau. Het onderscheid tussen Scheveningen-bad, Scheveningen-dorp en Scheveningen-haven blijft gehandhaafd.

In de ontspannen, comfortabele woonstad, waarvoor Marlot, de Vogelwijk en het Statenkwartier de referentiepunten zijn, wordt de andere lijn van de hoogbouwstrategie toegepast: koesteren van ontspannen wonen.

21 maart 2001

last update: 22 maart 2001 ;pag.: 6516; auteur: 77 22 maart 2001 - pag. 6516 - 77