16 maart 2001
Ruimtelijke ordening gebaat bij empirische basis
Subjectieve opvattingen en beelden spelen een te grote rol binnen de ruimtelijke ordening. Prof.dr. Len de Klerk pleit er dan ook voor om de wereld van de planologie te verrijken met een goede empirische component. Dat leidt in de toekomst tot minder planologische blunders en een kwaliteitsstijging van de ruimtelijke ordening.
De Klerk trekt deze conclusies tijdens zijn oratie op 21 maart als bijzonder hoogleraar planologie aan de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. De oratie komt op het moment dat Nederland zojuist zijn zestienmiljoenste inwoner heeft verwelkomd en de discussie over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening volop aan de gang is.
Is Nederland nu vol of lijkt het alleen maar zo? De Klerk overziet in
zijn oratie de naoorlogse plangeschiedenis en constateert dat iedereen
hier anders tegen aankijkt. Begrippen als vol en leeg zijn volgens hem
bij uitstek historisch en cultuurgebonden en bovendien buitengewoon
subjectief. Zo is de Randstad in vergelijking met Parijs, Londen of
New York een tamelijk leeg gebied met bijvoorbeeld voor openbaar
vervoer veel te lage dichtheden.
De Klerk gaat in zijn oratie in op de toenemende discrepantie tussen
de wensen van de burgers enerzijds waar een voortdurende roep om
grotere woningen en (ruimere) tuinen is, en de overheid anderzijds die
door middel van plannen als de compacte stad probeert de toenemende
ruimteconsumptie binnen de perken te houden. Daarbij wijst hij erop
dat de ruimtelijke ordening bij uitstek een terrein is waarop iedereen
deskundig meent te zijn en dat door persoonlijke ervaring in zekere
zin ook is. De keerzijde hiervan zijn de vele planologische blunders
als gevolg van onvoldoende kennis van de lokale stand van zaken.
De Klerk laat zien dat vrijwel alle ruimtelijke plannen er vanuit gaan
dat verhoging van stedelijke dichtheid tot een efficiënter
ruimtegebruik leidt. Toch leidt diezelfde concentratie er ook toe dat
mensen op zoek naar groen juist verder moeten reizen. Hij plaatst dan
ook zijn vraagtekens bij het primaat van 'hoge dichtheden' in de
overheidsplannen en wijst er daarbij vooral op dat er zo weinig bekend
is over de inhoud en uitwerking van ruimtelijke plannen. Door voeding
met meer empirisch materiaal zou de discussie veel van zijn al te
abstracte karakter verliezen, wat de kwaliteit van ruimtelijke plannen
zeer ten goede zou komen.
Naast de terugkeer van begrippen als grond- en vloergebruiksindex
breekt hij in zijn oratie vooral een lans voor systematische
plananalyse, naar het voorbeeld van noten bij vonnissen en arresten in
de rechtswetenschap. Het gaat hierbij om systematisch onderzoek naar
de wijze waarop de plannen zijn gemotiveerd en uiteindelijk worden
uitgevoerd. Gezien het gehannes van talrijke gemeenten zoals Utrecht,
Groningen, Amsterdam en Den Haag met het opstellen en uitvoeren van
grootschalige ruimtelijke plannen wellicht geen overbodige luxe.
Woensdag 21 maart 2001 om 16.15 uur
Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht
Oratie: 'Ruimte in plannen. Planologische beschouwingen over grond- en
ruimtegebruik.'
Prof.dr. L.A. de Klerk, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen
Voorlichter Monique Geerdink, (030) 253 5941 of 253 2044