Provincie Zuid-Holland

21-03-2001

Gebiedsgedeputeerde maakt contact met provincie makkelijker

Dat de leden van Gedeputeerde Staten werken met zogenaamde regioportefeuilles wordt door partners in de provincie zeer gewaardeerd. De zogenaamde gebiedsgedeputeerde wordt door gemeenten en andere instanties gezien als het aanspreekpunt bij de provincie. Daardoor is het contact met het provinciebestuur makkelijker geworden. Dit is één van de uitkomsten van een uitgebreide gespreksronde die de gebiedsgedeputeerde, Edit Hallensleben, de afgelopen maanden heeft gehouden met gemeenten en waterschappen in de Rijn- en Gouwestreek. De resultaten van de gesprekken worden verwerkt in het werkprogramma Rijn- en Gouwestreek 2001.

Ook het gebiedsgericht werken van de provinciale organisatie blijkt de aanwezigheid van de provincie in de Rijn- en Gouwestreek te versterken. Gedeputeerde Edit Hallensleben: Volgens de gemeenten in het gebied geeft het werkprogramma Rijn- en Gouwestreek een goed overzicht van de activiteiten die de provincie in het gebied onderneemt en bevordert het de samenwerking. Over jeugd- en sociaal beleid vindt al samenwerking tussen gemeenten, instellingen en provincie plaats. Die samenwerking krijgt verder gestalte als het regionaal actieprogramma sociaal beleid klaar is. Ook op het terrein van verkeer- en vervoersvraagstukken vindt intensieve samenwerking tussen gemeenten plaats.

In de gesprekken met de gemeenten is veel aandacht besteed aan het Groene Hartbeleid. Rust, groen en ruimte als motto van het Groene Hart wordt door gemeenten steeds meer en actiever onderschreven. De landelijke gemeenten in de Rijn- en Gouwestreek (zoals Liemeer, Nieuwkoop, Jacobswoude en Ter Aar) wijzen op het belang van het leefbaar houden van hun gemeenten. Deze gemeenten hebben slechts beperkte mogelijkheden om gebruik te maken van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Zij vragen dan ook van de provincie om de vernieuwingen in de kleinere kernen en dorpen te ondersteunen. Het werkprogramma Rijn- en Gouwestreek wordt op 4 april a.s. aan de Statencommissie Oost voorgelegd.