Reactie op het advies Van implementeren naar leren
Aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
BIO&ICT-2157380
21 maart 2001
Bij brief van 20 juli 2000 bood de vice-voorzitter van de
Gezondheidsraad mij het advies Van implementeren naar leren aan.
Het advies is op mijn verzoek totstandgekomen: ik verzocht de Raad
advies uit te brengen over de stand van wetenschap met betrekking
tot implementatie van nieuwe kennis, zoals onder meer vastgelegd
in richtlijnen en standaarden voor het professioneel handelen.
De achtergrond van mijn adviesaanvraag was het bekende gegeven dat
er een kloof tussen kennis en praktijk bestaat. Mijn beleid is
gericht op het bevorderen van evidence-based healthcare, ook wel
gepaste zorg genoemd. Ik heb de afgelopen jaren dan ook het
ontwikkelen van richtlijnen en standaarden, gebaseerd op
wetenschappelijke feiten, langs diverse wegen ondersteund. Ik noem
onder andere de programmas voor doelmatigheidsonderzoek van CVZ en
NWO, de review-activiteiten van het Dutch Cochrane Centre, en
diverse kwaliteitsprojecten op het gebied van de
huisartsgeneeskunde, de medisch-specialistische zorg, de
paramedische zorg en de thuiszorg. Dit alles heeft onder meer
geresulteerd in een groot aantal richtlijnen voor gepaste zorg.
Het is echter teleurstellend dat de implementatie van richtlijnen
en best practices in de praktijk vaak zo moeizaam verloopt. Er
zijn uitzonderingen: bij wijze van voorbeeld noem ik de
DOORBRAAK-projecten van het Kwaliteitsinstituut voor de
Gezondheidszorg CBO, gericht op een snelle verspreiding van
beschikbare kennis en daadwerkelijke toepassing van optimale
stukjes zorgverlening met voor de patiënt veel betere resultaten.
Voor het trage of onvoldoende verloop van implementatie wijst de
Gezondheidsraad niet één oorzaak aan: er zijn tal van factoren en
ontwikkelingen die de doorwerking van richtlijnen en best
practices kunnen remmen, waaronder patiëntspecifieke voorkeuren en
organisatorische omstandigheden (in het bijzonder de verdergaande
functionele specialisatie en differentiatie, en het ontstaan van
grotere, interdisciplinaire zorgverbanden). Om het rendement te
vergroten, is het - naast systematische aandacht voor de kwaliteit
van richtlijnen zelf - zaak dat de diverse stakeholders in het
veld hun voordeel met dit advies doen. In mijn contacten zal ik
dan ook een dringend appèl doen op beroepsorganisaties,
instellingsmanagement en zorgverzekeraars om vanuit hun
gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het leveren van optimale en
toetsbare patiëntenzorg het professionele leerproces dat de
Gezondheidsraad in zijn advies centraal stelt - adequaat te
faciliteren en ondersteunen, opdat concrete toepassing van nieuwe
kennis en best practices kan plaatshebben.
Vanuit mijn stimulerende en voorwaardenscheppende rol zal ik
terzake blijven sturen op evidence en incentives. Daarbij ben ik
van oordeel dat de door de Gezondheidsraad voorgestane verbreding
en verdieping van onderzoek goed kan plaatshebben zonder
tussenkomst van het aanbevolen RGO-advies.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. E. Borst-Eilers