charset="iso-8859-1"
http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=411819
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Juridische Zaken Afdeling Internationaal Recht Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 20 maart 2001 Auteur Drs. W. van Reenen
Kenmerk DJZ/IR-087/01 Telefoon 070-348.5153
Blad /2 Fax 070-348.5128
Bijlage(n) 2 E-mail willem-van.reenen@minbuza.nl
Betreft Advies CAVV inzake diplomatieke bescherming
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar artikel 24 van de Wet van 3 juli 1996, houdende
algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende
voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges) ,
heb ik de eer U bij deze te informeren over mijn standpunt over het advies
dat de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) mij
op 26 januari 2001 op mijn verzoek heeft uitgebracht over de door de
International Law Commission (ILC) van de Verenigde Naties tijdens haar 52e
zitting geformuleerde specifieke vragen m.b.t. het onderwerp "diplomatieke
bescherming". Het advies van de CAVV, een kopie van de begeleidende brief
van de voorzitter van de CAVV en een kopie van mijn dankbrief zijn
bijgevoegd.
Ik heb dit advies overgenomen met uitzondering van het slot van het antwoord
op vraag (a). Overneming van dit standpunt zou betekenen dat een "State of
habitual residence" niet alleen staatlozen zou mogen beschermen, zoals
neergelegd in het antwoord op vraag (e), maar ook personen die de
nationaliteit hebben van een andere Staat terwijl die personen niet
gekwalificeerd kunnen worden als vluchtelingen ( vide het antwoord op vraag
(f)). Naar mijn oordeel zou dit een erg ver gaande rechtsontwikkeling zijn.
Voorts heb ik gemeend dat het begin van de tweede zin van het antwoord op
vraag (f) verduidelijking behoeft , nl. in de zin dat het in de tweede
situatie die m.b.t. deze vraag onderscheiden wordt , niet realistisch is te
verwachten dat bescherming effectief zal zijn.
Derhalve is het commentaar van de Nederlandse regering, dat inmiddels aan de
ILC is doorgeleid, gebaseerd op het CAVV advies, doch op het punt van de
antwoorden op de vragen (a) en (f) in bovengenoemde zin aangepast.
De Minister van Buitenlandse Zaken
COMMISSIE VAN ADVIES INZAKE VOLKENRECHTELIJKE VRAAGSTUKKEN
Secretariaat: Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061, 2500 EB 's-Gravenhage
Tel.: 070-348.6144/5153
Fax: 070-348.5128
Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
Postbus 20061
2500 EB 's-GRAVENHAGE
Datum Doorkiesnummer Kenmerk
26 januari 2001 070-348.5153 CAVV-vz
Onderwerp: Advies inzake diplomatieke bescherming
Hierbij heb ik de eer U - met verwijzing naar Uw brief van 26 september 2001
- het advies te doen toekomen van de Commissie van advies inzake
volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de door de International Law
Commission geformuleerde vragen m.b.t. het onderwerp diplomatieke
bescherming.
De Voorzitter
Prof. dr. K.C. Wellens
COMMISSIE VAN ADVIES IN ZAKE VOLKENRECHTELIJKE VRAAGSTUKKEN
Advies inzake de door de International Law Commission gestelde vragen m.b.t.
diplomatieke bescherming
Den Haag, 19 januari 2000
Inleiding
In een brief van 26 september 2000 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken
de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV)
verzocht advies uit te brengen inzake de door de International Law
Commission (ILC) tijdens haar 52e zitting (juni/augustus 2000) geformuleerde
vragen m.b.t. het onderwerp "diplomatieke bescherming". De Commissie heeft
de eer de Minister in het onderstaande als volgt te adviseren.
Ad vraag (a)
May a State exercise diplomatic protection on behalf of a national , who has
acquired nationality by birth, descent, or bona fide naturalization , when
there is no effective link between the national and the State?
Vooropgesteld zij dat de CAVV het woord "may" leest als "is entitled to".
Dit geldt ook voor vraag (c) (zie hieronder).
De CAVV beantwoordt deze vraag positief. Immers, indien de vraag ontkennend
zou worden beantwoord, zou het effect zijn dat de persoon in kwestie de
facto staatloos zou worden. De CAVV gaat daarbij uit van de veronderstelling
dat de ILC bij de opstelling van deze vraag voor ogen had dat de persoon
geen andere nationaliteit heeft. De CAVV wijst er voorts op dat de situatie
anders zou kunnen liggen indien - als gevolg van voortschrijdende
ontwikkeling in het recht - de "State of habitual residence" het recht zou
hebben een persoon in de positie als bedoeld in vraag (a), een bescherming
te verlenen analoog aan diplomatieke bescherming.
De CAVV adviseert dat de Nederlandse regering een zodanige
rechtsontwikkeling bevordert.
Ad vraag (b)
Is a State that wishes to exercise diplomatic protection on behalf of a
national obliged to prove that there is an effective link between the
individual and that State?
De CAVV adviseert deze vraag ontkennend te beantwoorden. Dit antwoord vloeit
rechtstreeks voort uit de beantwoording van vraag (a). In de visie van de
CAVV geldt voor de uitoefening van de diplomatieke bescherming van een
onderdaan, zoals bedoeld in vraag (a), immers geen vereiste van "effective
link".
Evenals bij de beantwoording van vraag (a) geldt ook hier de
veronderstelling dat sprake is van één nationaliteit.
Tenslotte merkt de CAVV op dat - ook al is er geen verplichting een "effective link" te bewijzen - er wel een verplichting is voor de beschermende Staat om - in geval de "respondent State" opponeert - de formele nationaliteit van de onderdaan te bewijzen.
Ad vraag (c)
May a State exercise diplomatic protection on behalf of a national who has
an effective link with that State when that national is also a national of
another State, with which it has a weak link?
In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat de CAVV het woord "may"
interpreteert als "is entitled to" .
De CAVV is van oordeel dat bij de beantwoording van deze vraag twee
situaties kunnen worden onderscheiden nl. de andere staat is niet resp. wel
de staat tegenover wie de diplomatieke bescherming wordt uitgeoefend
(m.a.w. "another State not being the respondent State" resp. "another State
being the respondent State").
In de eerst onderscheiden situatie ("another State not being the respondent
State") zou - naar het oordeel van de CAVV - het antwoord op de vraag
zonder meer bevestigend moeten luiden.
M.b.t de tweede situatie merkt de CAVV op dat deze correspondeert met
ontwerp-artikel 6. De CAVV stelt echter enige vragen bij de onderbouwing van
dit ontwerp-artikel. Gelet op het feit dat de vragen (a) t/m (d) zodanig
gesteld zijn dat men mag aannemen dat de ILC hierbij verduidelijking wenst
m.b.t. het positief recht (in tegenstelling tot de vragen (e) en (f) die
uitgaan van een situatie de lege ferenda) acht de CAVV de door de Special
Rapporteur aangehaalde praktijk enigszins beperkt. Wat betreft de
aangehaalde jurisprudentie van het VS-Iran Claims Tribunal, kan men zich
afvragen of de visie van de rechters gebaseerd is op een uitleg van het
"compromis d' arbitrage". Als deze jurisprudentie inderdaad gezien moet
worden als een stuk praktijk blijft de vraag hoe deze praktijk zich verhoudt
tot de algemene praktijk. Overigens acht de CAVV de inhoud van artikel 6 op
zichzelf een wenselijke uitkomst. Indien de praktijk onvoldoende zou zijn
als grondslag voor dit ontwerp-artikel zou het artikel volgens de CAVV
gezien mogen worden als een resultaat van voortschrijdende ontwikkeling van
het recht.
Ad vraag (d)
Is it permissible for a State to protect a dual national against a third
State of which the injured individual is not a national without proving an
effective link between it and the individual?
De CAVV adviseert deze vraag positief te beantwoorden. De CAVV tekent
daarbij aan dat het wel noodzakelijk is om een "bona fide link of
nationality" te bewijzen.
Ad vraag (e)
Should the State in which a stateless person has lawful and habitual
residence be permitted to protect such a person against another State along
the lines of diplomatic protection?
De CAVV constateert dat deze vraag correspondeert met de inhoud van
ontwerp-artikel 8.
Voorts onderscheidt de CAVV twee situaties nl.
de lege lata
en
de lege ferenda..
Aangenomen wordt dat de vraag beoogt de situatie
de lege ferenda
.
Daarnaast valt er, wat betreft staatloosheid, nog een onderscheid te maken
tussen
de facto
en
de iure
staatloos. Vraag (e) doelt op de situatie dat er sprake is van bescherming
van een persoon die
de iure
staatloos is. De CAVV is van oordeel dat het wenselijk is dat een dergelijk
persoon bescherming (een bescherming analoog aan diplomatieke bescherming )
geniet
Gelet op deze twee onderscheiden adviseert de CAVV de vraag bevestigend te
beantwoorden..
Ad vraag (f)
Should the State in which a refugee has lawful and habitual residence be
permitted to protect such a refugee along the lines of diplomatic
protection?
De CAVV onderscheidt ook hier twee situaties, nl. bescherming vis-à-vis een
staat waarvan de desbetreffende vluchteling niet de nationaliteit heeft en
een staat waarvan hij/zij wel de nationaliteit heeft. In het eerste geval
adviseert de CAVV de vraag bevestigend te beantwoorden. De tweede situatie
acht de CAVV geen realistische optie, zelfs niet indien men ervan uit zou
gaan dat de redenen voor de bescherming gelegen zijn buiten de gronden
waarop de vluchteling asiel heeft gevraagd (bijv. een aparte onrechtmatige
daad zoals een volkenrechtelijk onrechtmatige onteigening door de Staat van
nationaliteit).
Aan Prof. dr. K.C. Wellens
Voorzitter van de Commissie van advies
inzake volkenrechtelijke vraagstukken
Katholieke Universiteit Nijmegen
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Postbus 9049
6500 KK Nijmegen
Den Haag, 15 februari 2001
Gaarne zeg ik U dank voor het advies van Uw Commissie over de door de
International Law Commission geformuleerde vragen m.b.t. het onderwerp
diplomatieke bescherming.
Van het commentaar zal gebruik worden gemaakt bij de beantwoording van de
gestelde vragen.
J.J. van Aartsen
Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk
Blad /1
1 In de Annex bij dit advies zijn opgenomen de ontwerp-artikelen die de
Special Rapporteur, John R. Dugard, aan de ILC tijdens haar 52e zitting
heeft voorgelegd.
===