Rijksuniversiteit Groningen

26 mrt 2001

Nummer 34 26 maart 2001

Hoog percentage sterfte door pijnbestrijding roept vragen op

Levensbeëindigend bezig
Bestanden vernietigd
Nieuw onderzoek
Noot voor de pers

Uit twee landelijke onderzoeken in 1990 en 1995 naar levensbekortend handelen door artsen komt naar voren dat ongeveer 18 procent van alle sterfte in Nederland het gevolg is van pijnbestrijding. "Dat cijfer is zo hoog dat het door veel deskundigen voor onmogelijk wordt gehouden", zegt de Groningse rechtsocioloog John Griffiths in een artikel dat hij deze week samen met anesthesioloog P. Admiraal publiceert in Medisch Contact. Als binnenkort een derde landelijk onderzoek van start gaat, moet goed uitgezocht worden wat die 18 procent precies inhoudt, vindt Griffiths.

Voor de pijnbestrijding wordt veelal morfine gebruikt. "Veel artsen", zeggen Griffiths en Admiraal, "denken nog altijd dat morfine in hoge dosering bij terminale patiënten het leven zal bekorten. Maar dat idee is inmiddels achterhaald. Alleen een voor pijnbestrijding ongebruikelijke, zeer hoge dosering zou een dodelijke ademdepressie kunnen veroorzaken. En dan nog alleen als morfine voor de eerste keer wordt toegediend, want bij eerdere behandeling treedt zeer snel een grote tolerantie voor morfine op."

Levensbeëindigend bezig

"Als Admiraal en ik gelijk hebben, zijn er in principe twee mogelijkheden", zegt Griffiths. "Of de arts schrijft de dood toe aan de pijnbestrijding, terwijl de patiënt in werkelijkheid sterft aan zijn ziekte. Of er is iets anders aan de hand: de arts geeft onder het mom van pijnbestrijding een middel dat qua soort of dosering niet voor pijnbestrijding kan dienen, maar wel levensverkortend werkt. Dan is hij levensbeëindigend bezig, al dan niet op verzoek." Griffiths en Admiraal sluiten overigens niet uit dat in sommige gevallen de arts gelijk heeft en de pijnbestrijding de dood veroorzaakt.

Bestanden vernietigd

Graag hadden Admiraal en Griffiths zelf nader onderzocht wat er precies aan de hand is met de sterfte door pijnbestrijding, maar de oorspronkelijke gegevensbestanden uit 1990 en 1995, die opnieuw geanalyseerd hadden kunnen worden, blijken deels vernietigd en deels nog steeds onverwerkt te zijn. "We hadden willen weten wat de klinische toestand was van de patiënt, welke middelen werden toegepast, hoe lang en in welke dosering, en aan welk middel de levensverkortende werking werd toegeschreven. Daar waren toen ook vragen over gesteld, maar de antwoorden daarop komen niet terug in de rapportage."

Nieuw onderzoek

Volgens Griffiths zou het "onvergeeflijk" zijn als in het derde landelijke onderzoek, dat door de ministers van VWC en Justitie in het vooruitzicht is gesteld, de onduidelijkheid rondom sterfte door pijnbestrijding niet wordt opgehelderd. "Wij pleiten er voor dat alle belangrijke vragen gesteld worden zowel in de artseninterviews, die kwalitatief inzicht bieden, als in de sterfgevallen-enquête, die door de grote aantallen statistische analyse mogelijk maakt. En natuurlijk is het ook essentieel dat bevindingen na analyse zo spoedig mogelijk gerapporteerd worden en de gegevens ook aan onafhankelijke onderzoekers beschikbaar worden gesteld."

Noot voor de pers

Meer informatie: prof. J. Griffiths tel. (050) 363 5686, secretariaat (050) 363 5695, fax (050) 363 5635, e-mail J.Griffiths@rechten.rug.nl (werk)