Den Haag, 28 maart 2001
VRAGEN VAN HET LID HINDRIKS (PVDA) AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
1. Heeft u kennis genomen van de stelling dat Baan, met medeweten van
accountants, "een groot aantal kwartalen aandeelhouders misleidden". Hoe
beoordeelt u deze stelling?
2. Hoe verhouden zich naar uw oordeel de analyse van het artikel en het
onderzoek door Berenschot in het kader van de evaluatie van
accountancywetgeving?
3. In welke mate kan onvoldoende toezicht mede leiden tot onnodig laat
ingrijpen, daardoor vertraging van noodzakelijke herstructurering en als
gevolg daarvan vermijdbare teloorgang van zelfscheppende
(software)industrie? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor het door u
gevoerde industriebeleid?
4. Welke rol heeft naar uw oordeel de overheid bij het verzekeren van de
onafhankelijkheid van toezichthouders ten opzichte van de door haar
gecontroleerden? Hoe kan deze onafhankelijkheid worden versterkt?
5. Kan uit de casus Baan en vergelijkbare historische gevallen de indruk
ontstaan dat de huidige regels rondom financiële verslaglegging en de
controle daarop ruimte bieden voor vergaande boekhoudkundige creativiteit of
zelfs manipulatie? Is dat aanleiding voor u om deze regels aan een nadere
beschouwing te onderwerpen? Zo ja, welke regels neemt u daarin mee en op
welke wijze denkt u een onderzoek daarnaar in te richten? Zo nee, waarom
niet?
6. Bent u voornemens om de bevindingen en gebeurtenissen rondom het
beursfonds Baan mee te nemen bij het kabinetsstandpunt over de evaluatie
accountancywetgeving?
(1) Het Financieele Dagblad, 27 maart 2001